maandag 31 december 2007

radi-caal

“Wat is daar de bedoeling van?”

Ik kom de sportzaal binnen om het laatste kwartier training te volgen en zie ze kijken… zich afvragen…”Wie is dát?” tot ik dichterbij kom. De stemmen vallen stil.

“Oh, wat schattig!” kirt de onderbuurvrouw, die op kerstavond met haar man buiten aan de elektriciteitskast staat. Hun bezoek zit boven in het donker. Ze proberen licht in de zaak te krijgen, tevergeefs… ik vraag of ze kaarsen nodig hebben. Tja, ik ken het probleem, nietwaar…
En later in de week als ik haar toevallig weer tegenkom – gelukkig gebeurt dat soort ontmoetingen niet al te vaak – begint ze opnieuw: dat ze het graag ziet. Jippie, van de bejaarde buurvrouw moet ik het helemaal hebben.

”Ik vind het niet mooi”, zegt een der Gratiën op café, na de training.
Ha… er wordt iets gezegd, want na meer dan een uur bleven ze nog steeds zwijgen, mijn rondborstige vriendinnen, mijn medeborstigen als het ware…
“Je hoeft het niet mooi te vinden”, repliceer ik, waarop een andere aanbrengt: “Je hebt wel een mooi hoofd”.
“Natuurlijk heb ik een mooi hoofd, er is nog wel meer moois aan me”.

Een heel verhaal volgt hoe zij ooit zeer kortharig was en haar schedel ongelijk van vorm, assymetrisch enzovoort… en dat het daarom om nooit meer te doen was… En dat mensen haar voor man aanzagen…
Tja. Dát ken ik al haast mijn hele volwassen leven. Ik heb er altijd om moeten lachen, vooral ook om de consternatie als ik dan mij omdraai en mijn borsten vooruitsteek… of gewoon iets zeg… Het beleefde meneer, ze weten niet hoe zich dan te redden. Kinderen hebben zich nog nooit vergist, bij mijn weten.

Mijn vader kijkt me niet aan, gooit even een boze blik – neen, afkeer en afkeuring – geen warme omhelzing deze keer. Zelfs geen zalige kerst, die ík nooit uitspreek maar die ze me tegen wil en dank elk jaar denken te moeten geven.
Nr. 2 was aan de telefoon breeddenkend als steeds, maar negeert eveneens. Negeren door niet te negeren, door gewoon te doen alsof er niets is. Chibania werd door haar voorbereid en maakt totaal opgelaten de hele middag misplaatste grappen.
“Vind je het erg?” vraagt ze dan.
“Och, ik tracht je te ignoreren”… zeg ik.

En de dierenfluisteraar zegt zogenaamd kordaat: “Nu moet je je haar maar weer laten groeien. Als je een statement wou maken, heb je het gedaan, maar nu is het goed geweest”
Hoor ik daar een bazig 'hond kruip terug in je hok', om het met de terminologie van Harriet Lerner te noemen? Of de boer die dat ene paard terug in het gareel wil? Tuigen en halsteren? Och toch, waarom niet, in andere omstandigheden...
De zoon van Querido Hermano… “Ha, dat is wel erg kort!” is alles wat hij zegt. En toch zijn wij het meest gelijk. Hij draagt zijn haar al jaren veel te lang naar iedereen zijn goesting, doet wat men vooral niet wil dat hij doet… Ja, die jongen komt er wel.

Ik kijk naar foto’s die ik van mezelf maakte – zwartwit - een haast kale grijze kop tegen donkere achtergrond, ogen dicht, gekanteld. Ik ben hem, mijn broer op zijn doodsbed. Tja. Ik ben allerminst gechoqueerd. Natuurlijk ben ik hem. Hoewel … slechts in uiterlijke gelijkenis. Verder is er weinig dat we deelden qua gedachten of manier van leven, niets dus hè. Toch hield ik van hem.

En als dan al de bekenden zijn gepasseerd, de mensen die je onvoorwaardelijk lief zouden hebben, zogenaamde vrienden die zeggen je te mogen, of …och… te respecteren… denk ik aan vorige week, het vuur, het ademen, totaal vreemden, ook met een rare blik bij mijn entrée, van “Wat hebben ze hier nu binnengesmeten?”, maar vrijwel dadelijk open en voorbij het uiterlijk… terwijl ik zat te genieten van dat lekkere gevoel dat het nieuwe niet-kapsel me geeft…
Tja, een mens ontleent zijn identiteit toch aan iets anders, dacht ik… En ruimdenkendheid - zo werd weer bewezen - is enkel besteed aan het verre. Het nimby-gedrocht floreert nog steeds.

Terug naar de vraag dus en - nu er aan voorbij - dan te stellen:

“Wat is daar de bedoeling van?Waarom heb je dat gedaan?”
”Beste mensen, je denkt toch niet dat ik de moeite zou nemen om jullie dat uit te leggen.

Laat ik het hier op houden: "Het was het juiste moment!”


By the way - de tondeuze heeft weer toegeslagen. Dat zie je van hier dat ik ook nog eens zou toegeven aan al het onbenul dat me terug met haar wil zien. Pfff!

zondag 30 december 2007

chiée XVIII (opus VII van onbepaald - ademen II)


Bewegen. Bewegen op muziek - hoe aanlokkelijk weer, nu hoofdpijn en loomheid plaats hebben geruimd voor energie. Ik kan niet ontkomen aan het feit dat armen en benen hun eigen gang gaan, dat het bekken een wil heeft, rug en nek volgen en het hoofd slechts toekijkt en ach... ja zelfs met de ogen dicht.

Ik draai... de oneindige draaibeweging in de woestijn. Telkens opnieuw verdwijnt de wereld en word ik centrum. Het maakt me helder in beleving. De snelheid is duizelingwekkend, maar slechts het vertragen doet draaien. Weer draaien, blijven draaien. Armen zweven hoog, laag, gebogen, gestrekt terwijl voeten mechanisch haast elkaars plek innemen.

Er is een moment die dag van confrontatie. Het zien van een gevecht, het fysieke duwen, worstelen van een jongen met zijn zogenaamde vader. Het overvalt me gewoon, pure jaloezie bij het aanschouwen van die fysieke ontlading. In me kantelt iets en valt. Ik barst. En dan… beleef ik het… leef ik het uit. Het is zo een nood aan begrenzing, niet van de grenzen die ik verliet, maar het lijfelijk gevoel. Ik eis het op, ik vecht tot ik kapot ben. Hij geeft niet toe. Niet en niet en niet. Ik duw en trek en slaag maar niet. Niet en niet en niet. Ik leef me uit. Ik weet op wie. Oh ja, ik weet. Explosief!!!

Plots merk ik dat ik niet enkel vechten wil. Dat het om vertrouwen ging. Het lichaam ondertussen is uitgeput, maar heeft tijdelijke voldoening gekregen. Er is niets dat breekt, maar veel verschuift. En waar het nog niet past, daar nijpt het, doet het pijn.

Ik kijk naar de rook uit iemands mond. Het is nog ver, waar ik heen wil.
Verder dus. Ik ga verder.

zaterdag 29 december 2007

chiée XVII- intermezzo: holy shit! alstublieft!

Footnote to Howl

Holy! Holy! Holy! Holy! Holy! Holy! Holy! Holy! Holy!
Holy! Holy! Holy! Holy! Holy! Holy!
The world is holy! The soul is holy! The skin is holy!
The nose is holy! The tongue and cock and hand
and asshole holy!
Everything is holy! everybody's holy! everywhere is
holy! everyday is in eternity! Everyman's an
angel!
The bum's as holy as the seraphim! the madman is
holy as you my soul are holy!
The typewriter is holy the poem is holy the voice is
holy the hearers are holy the ecstasy is holy!
Holy Peter holy Allen holy Solomon holy Lucien holy
Kerouac holy Huncke holy Burroughs holy Cas-
sady holy the unknown buggered and suffering
beggars holy the hideous human angels!
Holy my mother in the insane asylum! Holy the cocks
of the grandfathers of Kansas!
Holy the groaning saxophone! Holy the bop
apocalypse! Holy the jazzbands marijuana
hipsters peace & junk & drums!
Holy the solitudes of skyscrapers and pavements! Holy
the cafeterias filled with the millions! Holy the
mysterious rivers of tears under the streets!
Holy the lone juggernaut! Holy the vast lamb of the
middle class! Holy the crazy shepherds of rebell-
ion! Who digs Los Angeles IS Los Angeles!
Holy New York Holy San Francisco Holy Peoria &
Seattle Holy Paris Holy Tangiers Holy Moscow
Holy Istanbul!
Holy time in eternity holy eternity in time holy the
clocks in space holy the fourth dimension holy
the fifth International holy the Angel in Moloch!
Holy the sea holy the desert holy the railroad holy the
locomotive holy the visions holy the hallucina-
tions holy the miracles holy the eyeball holy the
abyss!
Holy forgiveness! mercy! charity! faith! Holy! Ours!
bodies! suffering! magnanimity!
Holy the supernatural extra brilliant intelligent
kindness of the soul!

Allen Ginsberg

chiée XVI (opus VII van onbepaald - ademen I)


Ik voel mijn huid, ze is zuiver en zacht. Mijn blote voeten krommen in de zwarte natte bovenlaag, de roetplek rond het vuur, dat klein is nu. Al de heftigheid is voorbij en een immense moeheid overvalt me. Eindelijk voelen mijn benen voldoende stabiel om recht te staan, te stappen.

Ik tracht me te herinneren hoe de dag verder verliep, maar beland in een wazige loomte, herinner me het gedreun in mijn hoofd dat niet wou ophouden. Herinner me het verlangen om te blijven in de staat waarin ik was en de pijn om er uit los te komen. Herinner me een gezicht, woorden, afwezigheid, vertrouwen... Ik slaap als een blok tot ik wakker word en nog steeds, alsof ik elders ben, in beweging kom. Zelfs de bewegingen, het bewegen op muziek... ik ben het niet. Het lichaam is niet aanwezig.

Ademtijd… Adem tijd. Mijn hart klopt traag. Ik strek me uit op mijn rug en adem open. De loomheid gaat niet voorbij. De adem verdiept. Elke inademing verloopt in de volgende. Organen zijn verbonden – geslacht naar hart als innerlijk traject, en dan buitenom weer naar beneden. Ach wat… ik voel gewoon het lichaam weer en denk nu niet. Ik val niet in slaap… het bekken rijst en daalt en rond me klinkt gekrijs.
”Ademen doet stromen”, zo klinkt de theorie, "en wekt emotie".

Ik voel me ongelofelijk loom en lig gewoon (na) te genieten. Stroomt het bij mij? Wees maar zeker dat er iets stroomt.
De uitnodiging om dieper te ademen, ach ja… Ik voel een hand op mijn buik. Ik adem zo traag dat het lijkt alsof er nauwelijks iets gebeurt. Ik val in mijn eigen adem, maar als ik geeuw dan rek en strek en kronkel ik met elk spier en elke pees en alles wat verbindt.
Daar blijft het bij, gewoon heerlijk ontspannen, verder niets.

En later wordt er dit verder gezet. En zo, rond middernacht, lig ik in een warm buitenbad met gesloten ogen. Ik dobber op twee armen en luister naar mijn eigen hart. Waarom zou je willen herboren worden? Niet dus.

vrijdag 28 december 2007

chiée XV

open haakje

met een scherf
snijd ik me open
als je mijn bloed ruikt
kom je misschien

eindelijk

wat ben je
een koud beest
jij worm slang
kronkel voor mijn part
maar kronkel hier

ik rijt je vel
van je nek
en win je scalp
bloed, jij!

bloed langs mijn benen
ik wil je vreten
im Total

sluit glimlach met haakje

chiée XIV (opus V van onbepaald - vuur VIII)

De ronde van het Westen en het Noorden

De derde ronde is crescendo en ik spreid me languit met open armen en benen. De ware zaligheid. Verdorie, ik zou hier eeuwig kunnen blijven liggen. Het is de stille ronde, dus geniet ik in (het) zwijgen.
Het is een lange ronde. Ik verwelkom elke nieuwe wolk van stoom die zich sissend verspreidt als de stenen zich opstandig laten blussen onder het geweld van een schep koud water.

Een vreemde gewaarwording overmeestert me in de absolute duisternis. Alsof ik door een ander oog naar het midden kijk en er een leven zie. Ik ben het zelf, heel bewust en toch alsof het oog een nieuw venster is. De wereld kleurt daarbinnen in slierten en golven van helderheid, groen en geel en oranje… ik ben me bewust van elk deel van mijn lijf, van mijn tenen tot mijn vingertoppen, van mijn kruin tot mijn geslacht. Een gezicht verschijnt. Ik kan het niet aanraken en voel een gemis. En na een nog te korte ronde van het westen is het tijd om even te drinken.

Ik zit op mijn knieën opengestrekt en vraag om water over mijn lijf. De druppels vernevelen ter plaatse en de momentane koelte wordt instant weer verdreven. De laatste stenen schuiven binnen tot de hele pit vol ligt met grote (vooral grote) en kleine brokken, de laatsten door en door heet en rood en gloeiend, de anderen reeds ontkleurd en nog slechts heet. En hoe nu de heetste ronde komt. Het koude noorden dat met uiterste hitte slaat, de knock out lijkt te hanteren…. Terwijl ik maar denken kan: meer, meer, meer…. Al moet ik sterven hier, laat me dan sterven want dit is het waard.

De ademhaling is aangepast. Ik zit op handen en knieën. The inner flute is open en kromt en spreidt, het lieve lijf neemt enkel wat het nodig heeft, laat al de rest vallen… Zo essentieel wordt het daar dan ook. Niet meer, maar ook niet minder. Er is een lichaam dat volledig in ere wordt herstelt. Ik blijf.

Shock

De hut is niet zacht. De hut is geweldig
Ik wil blijven. Ik wil blijven in genot. Ik wil er in blijven. Ik verlang…

En toch, onvermijdelijk haast… Als je niet sterft moet je verder leven. Zo ligt het nu eenmaal.
Het koelt langzaam af en ik kruip naar buiten. Blijf laag want anders duizel ik helemaal. De beek, ja, de beek in wil ik. IJ-zig koud is ze. En daarna begint het tintelen.
Ik ga zitten en… geraak in shock. Heb het niet koud maar begin te rillen. Dit ken ik van iets anders… één keer - iets anders.

Iemand krijgt me in de gaten en ik vraag hem: hou me vast.
Tijdloos blijf ik zitten...

donderdag 27 december 2007

chiée XIII (opus IV van onbepaald - vuur VII)

Het ontsteken van het vuur

Kwart na vier. Iemand komt me wakker maken. Het is zover. Het vuur wordt ontstoken. Het vriest en nog steeds schijnt de bijna volle maan. De rijp op de takken is inmiddels dik en verlicht de plek in het bos. Het hout is doordrongen van kou en vocht. De vlammen willen niet pakken. Sommige stukken blakeren en krijgen een Mondriaan-achtig patroon. Het vuur is zwak nog daar. Telkens het zich op één plek lijkt vast te bijten, lost het op een andere. En toch… de mensen zijn geduldig. Ze willen dit vuur echt. En het vuur zelf is hardnekkig onder de handen van de vuurmakers, het weet dat het sterker is dan hout maar moet overtuigd worden. Ach, hoe zat dat weer? Soms moet je gedwongen worden om iets te willen…?
Ik hoor de roep van de uil en stel me hem voor. Geruisloos zijn zijn vleugels, zijn ogen scherp.

De ronde van het Oosten en het Zuiden

De veertig stenen ter grootte van dikke kinderkoppen hebben een paar uur tijd om op te warmen – ach, hoe eufemistisch klinkt dat: om roodgloeiend te gaan zinderen! – voor ze de hut zullen verwarmen en rond zeven uur ’s ochtends is het zover. We kleden ons uit. De koude is draaglijk bij het nu uitbundiger vuur. Door de stijgende warmte ontdooit de berijpte dauw op de takken en valt hoorbaar én voelbaar als kleine projectielen. Het is tijd. We buigen ons door de lage opening, vrouwen en mannen.

De hut is koel maar warmer dan de buitenlucht - de eerste ronde koud. Ik laat geen druppel zweet.
Dán doen de stenen hun werk, ik schuif met mijn voeten tot bij de pit. Van dan af wordt het heerlijk. Al snel vallen druppels uit mijn nek. Als tergende vingers kruipen ze langs mijn rug omlaag, traag en met een indringend gevoel. Het doet pijn en tegelijk ook niet. Het is jeuk en kriebel waar ik niet bij kan en het houdt niet op. Het is vreselijk en ik wil nog meer. Veel meer. Ik wil die vingers voelen.

Hitte vult de lage kleine ruimte met meer dan twintig mensen. Geen speldenknop licht kan binnen dringen. Ik raak mezelf aan waar het zweet over me glijdt. Het voelt zo heerlijk. Ik voel me vrij. Naast me weet ik een zwangere vrouw. Het kind draait zich binnenin... twee baarmoeders, zo vertelt ze me. Haar borsten waren zo mooi.


Genot

Dat er gehuild wordt en geroepen, getierd, gebruld… kan voor mij de pret niet drukken. Ik lever me over aan haast wellustig genieten. Mijn lichaam is volledig ontvankelijk. Het genot overstijgt mezelf en hoe meer hitte er komt, hoe meer dit lichaam wil. Er is de verrukkelijke combinatie van de fysieke impact die de daadwerkelijke hitte heeft en de gevolgen daarvan op het ademen, met anderzijds de pure vreugde (mag ik dit nu agape noemen?) die vrijkomt, die het beleven wijzigt.
Ik besef dat ik mijn vervloeking van het verleden waar maak. Mijn lichaam vandaag is even naakt als toen ik werd geboren. Ik houd van elke plek ervan. Ik raak het ongegeneerd aan. Mijn kale kop voelt heerlijk en absorbeert en stoomt en ook de rest van mijn blote lijf… Zo ben ik terug een heel klein kind dat ongebreideld geniet van zichzelf. Zo wil ik niet meer dat kind zijn dat plots zijn naaktheid ontdekte onder de beschuldigende blikken van de ouders. Zo ben ik nu wie ik ben, helemaal. Ik toon mezelf, geen kind meer, maar op weg naar mens. Ik bén en raak in extase.

Het voorhang gaat open. Wie wil kan even naar buiten.
Wie wil nu niet? Wie wil nu niet het contrast ervaren van de haast satanische hitte tegen de vriesbeet buiten? Ik kruip naar het vuur en daar, onder de vallende snippers zware rijp, strek ik me languit, hef ik mijn armen, krom mijn rug lordosaal… en kijk in de klimmende zon (en blijf erin kijken...).
De maan is onder. De zon stijgt traag maar fenomenaal tussen de beladen bomen. Haar licht is anders en feller en doet de omgeving gloeien, doet in me een intensiteit groeien en slaat me tegelijk met een gemis. Ik denk aan enkele warme woorden. Tja… Ik delf mijn vingers in partjes sinaas en zuig het sap eruit. Ik denk aan…




woensdag 26 december 2007

chiée XII (opus III van onbepaald - vuur VI)


Het nadert middernacht als we de koude instappen. De maan is bijna vol en schijnt heftig tussen de takken van gemengd loof en naald, waarop stille rijp zich verzamelt en helder licht diffuus reflecteert. De langste nacht is majestueus als we bij de zweethut verzamelen. Ze is ontvankelijk als een warme schoot, een rijpe baarmoeder, de voorgrot van een hete hel… klaar om ons in de vroege ochtend haar buik in bezit te laten nemen.

Ze lokt. Mijn lichaam opent zich al, anticiperend. Het smacht naar de warmte, het duister, het genot...

Er worden stenen geschonken aan het vuur van morgen. Mijn vloek om al wat was, het radicale breken, vergezelt de overige zogenaamde spiritualiteit ongegeneerd. Geen moeder aarde of vader zon worden door mij aanbeden. Een hartsgrondig 'pesti ... ' vermengt zich met de rotte bladeren, het licht dat spookachtig wordt en mijn gedachten, die ver dwalen in de ruimte van dagen, gedachten, filosofieën, een mens, een slang, sporen, honderden nieuwe verbanden.
'Genot' is de intentie. 'Genot', roep ik door de nacht. En ik bid (hem) dat ik het leer.

De ochtend naakt al, waarop het vuur zal worden ontstoken. De brandstapel staat klaar met zeker veertig stenen. Veertig hitsige bronnen van stoom en innerlijk vuur... Veertig zogenaamde voorvaderen die met kracht hun binnenbrand als zwepen over de lijven zullen slaan, tot alles gutst en stroomt en leeft. Er resten slechts enkele uren slaap… en toch nog even baden onder de sterrenhemel. Het blote hoofd, het kale lijf dompelen in een warm buitenbad. Een contrast van meer dan veertig graden trotseert dit lichaam als het van de koude in het water daalt en geniet van de weelderige, niets ontziende aanraking van loommakend vocht. Genieten is meer dan dubbel, heel nabij in het eigen vel en ook daarbuiten bij het aanschouwen van de anderen.

De nacht is helder en ijzig vrieskoud. De waterwarmte doordringt lijf en leden en stoomt onder de beet van de vorstlucht. Wat nevel stijgt ten sterren...
Nog even slapen, enkele uren. Dan is het tijd. De aarde wacht met haar hete, diepe plooien, het duister, haar rijk van lichamelijkheid en genot.

dinsdag 25 december 2007

chiée XI - intermezzo - Ain't no sunshine



Ain't no sunshine when he's gone
It's not warm when he's away
Ain't no sunshine when he's gone
And he's always gone too long
Anytime he goes away

Wonder this time where he's gone
wonder if he's gone to stay
Ain't no sunshine when he's gone
And this house just ain't no home
Anytime he goes away

Ain't no sunshine when he's gone
And this house just ain't no home
Anytime he goes away

And I know, I know, I know, I know,
I know, I know, I know, I know,
I know, I know, I know, I know,
I know, I know, yes I know,
Anytime he goes away

chiée X - (opus II van onbepaald)


"Het is een achtbaan", bedenk ik, "waarop ik nu rijd". Onvoorspelbaar echter van traject, onnavolgbaar in bochtenwerk, verrassend, adem-benemend.

Met de intensiteit van een gigantische vloedgolf scheer ik de toppen, maar beland ik evenzeer in de kolkende en verstikkende diepte.

“Ik weet zeker dat je deze periode van je leven binnenkort als de meest intensieve zal begroten”, lees ik.
Ik kan het niet ontkennen. Ik onderga elke piek dan ook met onmetelijke vreugde, maar de dalen zijn navenant, een loop-beweging die zich zelfs dagelijks meermaals afspeelt.

Ik kan het niet ontkennen. Zelfs niet dat ik geniet van de heftigheid, het gevoel van gespannen opwinding… maar dan, kleintjes vaak, moet ik toegeven dat het telkens de uiteindelijke geruststelling is, die enkele woorden die dan zeggen 'Vertrouw maar' die maken dat het houdbaar blijft.

Zo sterk kan ik me voelen en ook weer zo klein….

maandag 24 december 2007

chiée IX - (opus I van onbepaald)


OPUS I in 'Opera' (zoals in: werken, Opus, opera (mv.)

Een onbetekenende ochtend… Of toch niet helemaal…
Een vroege boodschap in de inbox als kleinood, als heilig beentje om vast te houden. Louter ter vergelijking, hé. En in de auto naar het werk slaat het toe, het idee, het plan dat al jaren sluimert en nooit werd uitgevoerd om allerlei zinnige en onzinnige redenen.

Gedachten kantelen terug in de pas getrokken sporen. Leven is een landschap, bedenk ik. Geologie heeft me al vaker in de diepte gevoerd naar gelaagde herinneringen in ongepolijste, vaak vuile en diepe grotten. Nu hoef ik slechts mijn hand uit te steken naar de avond van de dag tevoren.

Ik sta op de rand van een vulkaan en met mij de anderen. Het liefst wil ik duiken, de heerlijke vrije val… de hitte, het vuur… de intensiteit worden die ik bén, als in 'volledig samenvallen met'….

De avond van de nek, de stem... de controle (loslaten dus). Dat betekent: geluid produceren. Ik heb dat voordien altijd geweigerd. Geweigerd mijn stem te verheffen, laat staan te schreeuwen.
Ik weet het nog goed – een andere tijdlaag in mijn leven, scherpgerand en verzadigd met giftige zware mineralen – staande op diezelfde plek, weigerde ik als een halsstarrig paard met paniek in de ogen, steigerde en keerde haar mijn rug en ging tenslotte zitten, als een hoopje slijm – van paard tot pudding in één beweging.

In alle vrijheid sta ik nu en kijk rond, ontwaar datgene wat ik van vroeger herken in de ogen van de anderen, hoewel… - zijn ze dapperder dan ik toen? - maar ook zoveel anders? ...
Ik vervreemd mezelf van hen. Zíj leggen tarotkaarten, geloven in engelen enzovoort.... neen, niets dus voor mij. Maar één voor één storten ze zich met een gil van schrik, boosheid of pijn naar beneden.

Op míjn gezicht ligt een gloeiende grijns. Alles gaat nu zo gemakkelijk.
Het is nú een bijzondere ervaring te kunnen denken: “... ik ben ver voorbij dat alles. Door wat ik nu be-lééf, is alles wat nog komt zo simpel”.
Heerlijk dus, als uitgangspunt! En wat deed ik? Ik maakte, ik creëerde de schreeuw der schreeuwen. En niet één keer. Arme mensen daar. Tja. En toen was daar geen houden aan. (Je kan je toch ook wel voorstellen waar dat 'geweld' vandaan komt, nietwaar.) Het hele gamma van gevoelens en emoties tot aan het uiterste verlangen, voorbij het hoogste als uiteindelijk doel… in dermate intens voorkomen, dat daar even geuit werd…!

Onbegrensd, onbevangen, tomeloos, mateloos, zonder einde...

De schreeuw die we kennen van Munch, zo stond het in de inbox, …. Ja, het IS anders dan ik me voor kon stellen. Je hebt het volledig bij het rechte eind.

Het was niet beangstigend. Voor mij toch niet. Ook wat ik hoorde van die anderen kon mij niet raken, terwijl de hele groep op een enkeling na door de knieën ging. Letterlijk, figuurlijk. Degene die mijn ‘slachtoffer' was, ocharm, ze heeft het dus moeten doorstaan, terwijl de anderen zich niet aan meer dan één keer schreeuwen waagden, stond ik gewoon te wippen op mijn tenen om me te manifesteren. Het was haast demonisch. Ik kon niet anders dan lachen. Het gaf vreugde, die intensiteit, die combinatie met dat wat je uit het diepste van jezelf als een entiteit haast uit je katapulteert.

Goed, ik heb me dan maar op de matten uitgeleefd, om de mensen te sparen en dat duurde in beleving uren. Ik heb me heerlijk kapot gemaakt – alle remmen los, het lichaam in de schaal, genieten, bewegen, tot het uiterste gaan…. En dan nog verder, veel verder zelfs... .
En daar was ‘…’ heel sterk aanwezig. En dat was goed. Uitermate goed.

Ik kijk naar mezelf van buitenaf - naar mezelf en de anderen - en val met een demonische lach. Je noemt het: “Het geboren worden binnen het komische”.

En dan is dat komisch ja... Zeker als daar dan gezegd wordt dat het je ziel is die bevrijd wordt. En dan sta ik daar...
En dan ben ik blij en vind ik het heerlijk woorden te lezen hierover van iemand die WEET wat het is
, en veel beter dan mezelf me begrijpt en me leidt.

De wijn moet onversneden zijn!!!

En in de auto naar het werk slaat het toe, het idee, het plan dat al jaren sluimert en nooit werd uitgevoerd om allerlei zinnige en onzinnige redenen.
Terug thuisgekomen – en wat later is mijn hoofd eindelijk kaal geschoren.
Het woord dat ik krijg, zegt alles: het is radi-caal, dat wat ik beslis en wat nu gebeurt in mijn leven. Radicaal en zonder spijt.

vrijdag 21 december 2007

Walla fouraagin saaba

Walla fouraagin saaba
(Certainement, votre départ sera éprouvant)

Vandaag ben ik vroeg opgestaan
heb met zacht poeder en koud water
mijn gloeiend lichaam gekoesterd
de boter zal ik niet slaan
de ceintuur zal ik niet omdoen

IK GA WEG
naar het zuiden, de omheining over

Uit: Je hebt me uitgebeend, Paula Tavares (Angola)

donderdag 20 december 2007

chiée VIII - enfin dan: champignons


Ik zie me nog naar het altaar lopen, zes jaar, eerste communie en een voet die bijna omsloeg. En net die foto met die omslaande voet zag ik altijd het liefst. We moesten een stuk speelgoed meenemen. Ik had een pop bij, maar niet mijn favoriete. Neen, die ging ik daar niet even neerzetten.

Ik zong al de liedjes mee, in het Latijn tot dat plots Nederlands moest zijn. Ik bad een eigen versie van het Credo, ik geloofde nooit in de geilige katholieke kerk of de verrijzenis van het lichaam. Ik zat vaak op de punt van de bank om recht te springen als er weer een grofheid werd verteld. Vrouwen waren dikwijls het slachtoffer van de preek.

Wat heb ik spijt dat ik het nooit deed, dat rechtspringen bedoel ik.

Ondertussen op het vuur, de stoof hier dus, staat onder het wakend boeddha-oog de pan met eten te garen: aldi-champignons met aldi-geitenkaas, aldi-zongedroogde tomaten en aldi-pijnboompitten. Ik gooi het maar bij elkaar, want koken kan ik niet. En dít kan dus handenvrij.

Het doet me weer denken aan vroeger. Champignons waren seizoensgebonden. Rond september gingen we met mijn vader ’s morgens in de mistige wei op zoek.
"Kijk goed bij de paardestront”, zei hij dan.
Champignons lustten paardendrek in die tijd.
Hij liet ons onder schrikdraad kruipen, terwijl hij er met een beenzwaai over ging. En hij plukte één keer zeventien kilo op een ochtend, samen met Nr. 2, de gelukzak.

Het deerde hem niet wat op de wei stond, paarden, koeien met ‘de stier’… of gewoon een allegaartje. En als de beesten kwamen zei hij: “Ge moet geen schrik hebben. Als ze te kort bij komen, spreidt ge uw armen en doet ge heel hard BOEH!”.
Dat heeft ons altijd beschermd. Behalve die keer in de Gevaarlijke Ardennen toen een stier het op me gemunt had. En die andere keer in de Gevaarlijke Ardennen toen een andere stier hetzelfde gedacht kreeg met mij. SCHRIK dat ik had. En rennen. En struikelen en mijn hele benen kapot geschaafd en gaten in mijn knieën.

Nu vraagt hij soms: “Bidt ge nog?” en dan antwoord ik neen. “Gelooft ge dan niet meer?”, neen dat ook niet dus.

Ik heb een bokaal kweeperengelei, die hij maakte. Elk jaar doet hij dat. Vijfentachtig is hij nu. Hij kookt dus wel.
Met een lepel drup ik wat van zijn maaksel, een tikje in elke champignon om de geitenkaas te bedwingen.

Hij vraagt niet of er iets is dat me vervult.
Ik zou misschien JA hebben gezegd, als ik dacht dat hij het aankon.
Satan is niet ver.

woensdag 19 december 2007

chiée VII - muzikaal intermezzo


Az der rebe zingt
Zingn ale khasidim

Az der rebe tantzt
Tantzn ale khasidim

Az der rebe shlof
Shlofn ale khasidim

Az der rebe lakht
Lakhn ale khasidim

Az der rebe est
Fresn ale khasidim

Un az der rebe redt
Shvaygn ale khasidim!

De iets andere versie, met een hartelijke knipoog...

(volg, doe je ding, hopla (faldera enzo))

dinsdag 18 december 2007

chiée VI

Ik wacht niet met praten. Ik aarzel ook niet. Ik kies: dat wel, dat niet.
Tot ik hem hoor vragen: “Waarom schrijf je niet meer?”.
Lap, een directe vraag. Dat is ook de eerste keer en ik repliceer met een ‘hoezo’…
Ik vraag me af: “Hoe kan hij daar iets over weten?” en bedenk: “Het is niet eens waar!”
Ik zit stevig. Oh ja, van mensen die het kunnen weten hoorde ik dat ik in hun ogen nog nooit zo stevig zat. Dus vraag ik: “Wat bedoel je daarmee?”
Een blik van… verbazing.

De eenvoudige woorden ‘Wat bedoel je daarmee?’ kunnen in een gesprek een interessant instrument zijn.
Ik hanteer ze soms in dezelfde zin als het antwoord op een vraag als: “Vind je dit mooi?” (denk hierbij aan n’importe wie die naar de kapper ging, iets nieuws aantrok, zijn huis heeft geherdecoreerd, een fallussymbool etaleert (vul zelf maar in…)): “Tja, het is wel… bijzonder…” (en daarachter kan een wereld ingevuld worden, die me verder soms weinig interesseert).

"Ik krijg klachten van je lezers, Sodade.”
Ik tik hem meteen op de zijn vingers: “Kleine letter alstublieft!” en hij herpakt zich: “sodade.”
"Zo? In welke zin?” Ik blijf toch eerder op de vlakte.
”Je schrijft wartaal”, komt het bot.
Hm, dat kan tellen! Ik moet lachen. “Wartaal? Wie? Ik? Hoezo?”
"Je schrijft niet meer over de natuur of over hoe ellendig je je voelt of van Zebedeus… enfin, al die dingen die je vroeger beschreef. Waar men dan zo positief op reageerde, of vol medeleven … enzovoort. Zelfs je taal is veranderd, de toon is krachtiger, zeker, maar ook onverstaanbaar".
Ha, daar nijpt het schoentje, ik schrijf niet meer zoals vroeger, niet meer naar de verwachting van het publiek?
"Maar moet dat dan?” vraag ik onschuldig. “Ik dacht toch dat dit míjn blog is! Mag ik dan zelf de woorden bepalen, de zinnen, de foto’s, enfin de inhoud van wat ik schrijf, hoe ik het schrijf, de stijl, de taal… Moet ik dan degene blijven die alleen de donkere kant maar ziet? Die klaagt en zo? Vind je het dan erg dat Zebedeus een uitdovend fenomeen aan het worden is, omdat ik hem nu minder nodig heb? Vind je het dan abnormaal dat ik exploreer, explodeer..., dat ik me in een nieuw tijdperk geworpen heb, dat ik dát heb gedaan wat nodig was, gewoon zonder meer, om verder te kunnen met mijn leven? Denk je dat ik het nu gemakkelijk heb? Denk je echt dat dit glad verloopt? Ik kan je verzekeren….”

Mijn stoel is ondertussen te klein. Ik vul de ruimte met mijn aanwezigheid. Ik vul mijn eigen woorden met de inhoud die voor mij zo belangrijk is. Ik smaak de groei die er is, het snijden van de overtollige twijgen, het vormen van de takken, slijpen van de steen, het mes dat snijdt, het slaan van de klei tot steeds een nieuw zijn.
Ik treed buiten mijn grenzen, vernietig ze. Ik grijp hangende koorden, zuig me vast in nieuw gedachtegoed, ik proef de toon, de blikken, de gebaren die ik weet, die me drijven, die me tegen de massa in doen bewegen. Mijn woorden hoeven niet iedereen te bekoren. Ik ben geen uitleg verschuldigd over wat in mij leeft….

“Het is nu eenmaal zo”, zeg ik. ‘Ik schrijf als het kan. Ik schrijf wat ik kan en ik schrijf het op zoals ik het wil. Het is mateloos intens en ik wil het niet in andere woorden gieten dan die ik nú gebruik.”
En zo is het dus tot er weer een andere fase aan zal breken.
Hij kijkt me aan, terwijl ik terug ga zitten en zwijgt.

Ik zet zijn knop uit.

maandag 17 december 2007

chiée V

"... sy het die eise
van geslag en gedrag

soos 'n voorskoot uitgetrek
en ry haar lewe
uit soos 'n lied"

Antjie Krog, uit: Dommelfei


'Soos 'n lied' is licht overdreven.
Het is eerder een rit op de rollercoaster.
Maar goed! Het is zoals het is.
Ze blijft vertrouwen.
Ze blijft haar gekozen richting volgen.

En ja... af en toe... raakt ze licht geschroeid.

chiée IV


Ze staat op de berg. Er is alleen het koord.
Ze vertrouwt en begint de oversteek.
Armen gespreid en met tastende voeten.

Het eerste stuk gaat best. Ze wordt aangemoedigd. Ze gaat verder. Ze vertrouwt nog steeds. Ze plukt gedachten. Haakt zich vast aan verbanden, ideëen enzovoort,...

Er steekt een zandvlaag op, van grijpende klauwen, afgunst, zwart/wit, leibanden, bezwerende vingers en plagen die haar bedelven. Ze raakt verblind. Haar handen klemmen zich op haar ogen. Het evenwicht verdwijnt.
De wind lacht en roert het koord met kracht. De vingers wrikken haar voeten los.

Er is geen houden meer aan. Ze valt.
Er zijn dan bijvoorbeeld twee scenario's:

1. Ze wordt doof en blind. Ze stort te pletter. Alle botten in haar lichaam zijn gebroken. Ze sterft.
De volgende dag loopt ze met dode ogen, te shoppen in de winkelstraat. Ze koopt de obligate kerstcadeaus, zingt 'carols' en voegt zich naar wat moet. Zo braaf... ach ja, zo stompzinnig braaf. Zo hopeloos terug in het gareel. Gebonden aan handen en voeten.
Stom mens. Koe in de kudde. (ik spuug op haar - op mezelf)

2. Ze bungelt aan een O of een C of een E of een H... of.... Ze valt maar ze vertrouwt. Ze heeft gekozen. Ze zal hoe dan ook verder gaan, zij het oversteken, zij het vallen, maar met vertrouwen. Tegen alle verwachting in. Tegen de stroom. Ze heeft pijn. Ze is alleen. Ze huilt. Ze is wanhopig. Ze is onzeker en verward. En ook heel blij. En ze weet dat ze verder moet vertrouwen.
Iedereen wijst haar achterna: "Kijk, die dwaas, dat gekke mens - ontdaan van alles".
Maar dit is wat ze wil. En de wereld kan haar de boom in. Die beruchte boom. Uit dat beroemde bos, waar bladeren overdadig groeien.
Ze valt maar ze vertrouwt. Ze wil niet anders.

zondag 16 december 2007

chiée III

Het land strekt zich uit aan mijn voeten. Mijn zolen zijn gekorst en hard. Ik loop over straten vol licht en muziek. Onwezenlijk slechts ben ik. De kleuren lopen door elkaar op mijn vel. Het is koud, het deert me niet. Ik sta en loop rechtop. Niets ketent me. Niets belet me om me tussen het volk te begeven. Een mens rent naar me toe en bedekt me met een jas. Ik bedank en lach. Ik zwem. Ik snijd, ik klief de kudde. De massa splijt. Een kind komt kijken en lacht. Het begrijpt maar zal spoedig niet meer begrijpen, want begrijpen wordt ons afgeleerd. Zijn ouder (m/v) roept en zegt: "Je mag niet zo staren".

Ik ben de vreemdeling
Ik ben de bedelares
Ik ben de hersenverlamde spast
Ik ben de dansende gek
Ik ben de rolstoelmens
Ik ben de onaangepaste
Ik ben de vrouw, de man, het kind
Ik ben de slang, de aap, de olifant
Ik ben de blinde, de lamme, de dove
Ik ben de naakte, de blote
Is het nodig me te bepalen aan de hand van geëigende labels? Kijk ánders, verdomme dan toch!
Iedereen wijst: "Kijk!" Iedereen wijst maar durft niet kijken. Er rollen kinderkoppen door de straat. Dát is bekijkenswaard. Er rollen dode mensen, er rolt leegte, banaliteit. Er rolt, er groeit, er walst een naamloze kudde, temidden van onecht licht, koopdwang, molensteenmuziek en conformeren.

Ik ben de tegenpool op B=mH en stoot iedereen weg. Eenzaamheid wordt ruimte.

"Laat me met rust, allemaal!
Alleen jij, authentieke mens, gek in de woestijn, jij die jaspis schept met handen van mahonie, vensters van onbestemd groen bruin, onbestemd, jij herrieschopper, jij mag dichter komen."

"Ik heb honger. Voed me!"
Ik ben geen hond. Ik eet met mijn handen, mijn ogen, mijn hersens.
"Kook voor me, uit de staart die achter je sleept... ik eet je woordelijk, gedachtelijk, letterlijk. Ik eet je zonder saus. Je ben 'ge-zond-en'."

Geef me asiel!

zaterdag 15 december 2007

chiée II


De leeuwen graven hun kop in het nog warme kadaver.
Bloed bedekt hun oren.
Hun gulzigheid maakt hen doof.

Het kind dat schuilt zien ze niet. Ze is stil en bloedt en wordt groot .

“Onrein”, schreeuwen ze: de vader, de moeder, de zuster, de broeder, de pastoor, de rabbi, de mollah, de begijn, het schaap…

“Onrein, onrein, onrein!”

Ze buigt haar hoofd en volgt het spoor dat kleurt en denkt: nooit voordien zag ik zo’n helder rood…zo mooi. Nooit, nog nooit.

Daar wordt ze neergegooid. Ze vecht. Haar benen moeten dicht. Ze vecht en perst een woord. Het mes glijdt uit. Moord. De moeder moordt het kind en smoort met haar de vrouw, die moest geboren worden. “Onrein. Onrein ben je.!”

Ze strompelt naar haar hol, ze snikt en sterft in slaap.

Daar droomt de tijd haar met grote handen uit een duinenrug, een zoute zee vol lamantijnen.
De zeemeermin met gesloten benen glijdt door de zware kudde, wordt hulpeloos aan land gestuwd.
De eenhoorn stoot een lach en breekt de vliezen.

Alles vloeit, niets blijft.
Het kind groeit en sluimert weg.
De vrouw omhelst en tooit zich met haar eigen kleur.

donderdag 13 december 2007

chiée


Naakt sta ik in een kamer

Ik kruip uit een oude huid. Met moeite, met vreugde. Naakt sta ik in een kamer. Met mijn ogen dichtgekorst kan ik slechts voelen, vermoeden... Ik dénk dat ik in een kamer sta. Mijn voeten zinken weg. Myriaden parels - de minusculiteit van korrels zand - persen zich tussen mijn tenen... Ik voel de aarde me dragen. Ik stá! Los van alles en iedereen stá ik. Ik ben. De lijn tussen mijn geslacht en mijn kruin is een vrije baan, een kanaal. Ik heb nu geen ogen nodig om te zien. Ik weet. Ik begin. Ik leer. Ik hoef niet te aarzelen. Er is geen twijfel.
Het blok aan mijn been

Ik kom de eerste tegen, het blok aan mijn been. Ik dans ten voeten uit… de amashako dreunt, het geluid van haar vel doorzindert mijn bloed als het infrasonore gedender van Nzou’s voetzool de aarde aan het trillen brengt en mijlen ver zich verplaatst… mijn bloed gloeit. Ik volg de ibishikizo, ik, de solodanser in de woestijn. Op mijn buik hangt de inkiranya. Ik sla. Het is de avond van de handen, de avond van de armen, de schouders, de avond van het hart. Ik sla en sla en sla, vlakke hand, platte hand, gebolde palm, enkel vingers, streel de drum, gesel ze, tokkel en bewerk, met vuisten, met vuisten… met vuur. Mijn bloed vloeit. Er is geen zenuw onberoerd, er is geen molecule onverplaatst. Diep, hoog, laag, onder, boven, links en rechts stap ik onbevangen… het blok wordt weggeworpen, het moet lossen. Het moet los. Ik ben los en vrij.

De dwangbuis

Ik kom de tweede tegen, de dwangbuis. Het is de avond van de armen, de handen, het hart. De dwangbuis knelt en drukt. Mijn pijnlijke schouders worden ongemakkelijk geforceerd. Ik ben daar niet, mijn lichaam is van mij. Bind me. Bind me niet. Verbied me niet, gebied me niet. Ik ben van mezelf. Ik dans, mijn lichaam beweegt als een slang, het lichaam zonder armen, ik zoek een pad, een weg. Weg. Weg van vroeger, weg van normaal, weg van allemaal, weg naar één. Zelf. Ik dans die weg en glijd en glip over zand en rotsen, van mijn kruin naar mijn geslacht, met benen die me dragen, verdragen, ver dragen, zo ver als nodig. De djembe vibreert, ik stamp het antilopevel, de lange windsels trillen los, de knopen openen, alles leeft bij de kenkeni, ik sla vanop mijn rug de stok, ik kronkel me vrij en speel en dans en leef. De rite moet doorlopen, dit is dougouba dya, dit is milah, zelfbevrijding…
De molensteen

Ik kom de derde tegen, de molensteen. Het is de avond van de schouders, de armen, het hart. De molensteen hangt en drukt. Ik begin te draaien, hoeveel ik daarvan houd. Ik lach als een gek, luid en waanzinnig, spreid mijn armen en ga door. Ik neem zoveel ruimte in als nodig. Ik draai en zie alles, alles wordt gezien en leeft in de wereld waar ik ben, waar niets om me heen kan, ik draai als een schroef en slinger de molensteen. De steen wordt een wapen en geen boze last. En wat me deert wordt weggemaaid, zonder spijt. Het bloed drupt tussen mijn benen. Het gloeit, het vloeit, het dampt en is van mij… het dringt naar buiten en druppelt slierten in het zand van de dorre woestijn… de rode klei, de rode olie, de rode mij ben ik. Ze kijken naar de gekke vrouw, de bedelares zonder schoenen, de borsten naakt de armen opzij, de steen, de steen die waait en maait en doodt.
De blik staat ruim

Ik heb geen ogen voor het evidente. De blik staat ruim met ogen dicht, de blik staat oneindig en nabij en alles tussenin van pijn en vreugde, van gekte en verdriet, boosheid en liefde als wat naam heeft en wat daar tussen zit, daar tussen ben ik, daar tussen als de slang, daartussen als de vrouw, daartussen als het kind, daartussen als de woestijn, daartussen als het bloed, de woorden, de man, gebruind, gekleid, amorf en toch aanwezig, vloeiend, stromend, bewegend, walsend, overweldigd en overweldigend, zonder meer….

De weg ligt open

De weg ligt open. Mijn voeten stampen, mijn handen vliegen over vellen, de sowrouba, de tama, de bata, de huid van één, over ruggen, over toetsen, over woorden, over groeven, over haar en vlakte en zand en ogen en stenen en papier en gebaren en stoppen niet met vragen, met gretig zijn. Daar slaat de cinturão tem mêl. Ik leg aan. Ik ben de slang die opgerold kan wonen in de kleine kamer. De kamer is de schedel van de vreemde in de woestijn. De gekte die ik zelf wil zijn.

Druppelgewijs


Ana elly tool omry basadak kalam el sabr fel mawaweel.
Habibi, hawel teftekerni.
Alla balli, Ayam we layali.
Alla balli leil we nahar...
Taala, taala, taala, taala, taala!!!


Als ik in de verte kijk, waar het zand en de zon zich raken, daar net voorbij waar het snijdt, zit hij aan de stenen tafel zonder poten. In de groeven staan de verhalen die hij leest, van vroeger tot later. Zijn vingers tasten op elke lijn en ordenen, herleggen, herschrijven en hertekenen alles wat ik nooit wist en nooit zal weten. Ik kan slechts in de verte kijken, naar dat vreemde wezen dat bestaat. Dat staat. Dat er is in een vreemde vorm van zijn.

Hij is van een andere wereld... Hij spreekt een andere taal. Hij is bijzonder. Hij is een komeet met een staart van miljoenen woorden in alle talen van de wereld…
Frans, Nederlands, Engels, Duits, Spaans, Italiaans, Hebreeuws, Sanskriet, Amhaars, Kathaars, Jiddisch, Afrikaans, Catalaans, Grieks, Farsi, Latijn, Portugees, Russisch, Punjabi, enzovoort.

Hij is een mes dat snijdt. Hij is de zweep op de mehari. Hij is de bliksem die in magma verdwijnt. Dat doet hij zonder vertoon. Gewoon. In een ongekend gebied van vlees noch vis, van zwart noch wit, van man noch vrouw, waar elke kleur, smaak, letter, gedachte, waar alles zich in vrijheid bevindt. Ongebonden.

"Hoe voelt het om zo iemand te kennen, wiens taal je niet spreekt? De afstand die zo aanwezig is…"

Het is pure frustratie!

In de tent drinken we thee in plaats van koffie.
Ik word slechts met een sonde gevoed... een dunne slang van weten.
Druppelsgewijs...

woensdag 12 december 2007

dinsdag 11 december 2007

trekken en sleuren

Een blog is zo interessant als het laatst geschreven stukje...

Niet dus!

maandag 10 december 2007

er wordt niet geschreven


"Ik kan niet meer schrijven", zeg ik. Ik voel me gefrustreerd.
Hij wil weten hoe het komt.
"Ik vind de woorden niet. Er is niets waarover ik wil schrijven. Het werkt niet meer zoals voorheen..."
Ik vertel hoe vaak de zinnen aan kwamen vliegen. Gewoon tijdens een wandeling. Of in de auto. En dat ik die dan opschreef ten voorlopige titel, op een stuk envelop, in mijn notitieboekje, als ik dat bijhad, of op eender welke snipper die zich er toe leende. En nu... niets meer.

"Gebeurt er dan niets meer in je leven?" wil hij weten.
Wandelen doe ik niet meer. Ik houd niet van de regen. En het is wat hectischer nu ik ook moet werken.
"Neemt dat werk dan ruimte in beslag?"
Ik lach. Alleen in tijd ja, verder niet. Gelukkig maar.
"Maar wat is er dan anders?"

Ik bedenk dat het me meer frustreert dat ik niet dagelijks iets nieuws kan aanleveren, omdat dat een gewoonte was, omdat het vanzelf ging, haast automatisch. En niet zozeer omdat ik niet kan schrijven wat ik voel of waar ik mee bezig ben. Dat stuk is voorlopig niet om te delen. Het is van mij. Het is druk, het is levendig, rijk, frustrerend, verterend, vol muziek, vol pijn, vergeven met kunst, literatuur, woorden, gedichten, gedachten, redeneringen, discussies, vragen, antwoorden...

Omdat ik het beleef hoef ik het misschien niet te beschrijven?
Dus bij deze...

Thanks Gilles Deleuze

Thanks Gilles Deleuze

They were quoting you
Murmuring your name like a prophet coming from afar
From whose mouth a unique music issues

My own French was not good enough even to purchase bread decently
But the ring of your name
In the sidewise discussions had a special magic
Which for long put my extreme ignorance to shame

Migration is a sacred right, you said once
Nobody said that before you, and no one dared say it after
In this country which we married for love
I, Mohamed, Abdelkader, and Fatima
And other Arabs whose dusty names this poem is too narrow to contain.
Until now I haven’t met anyone who could explain the mysteries of your obscure expression
Laws say the opposite from one government to the other
And the caretaker is French of Portuguese origin
Yet he looks down on philosophers

I was in the subway stealing glances at a newspaper someone was reading
When I saw your name printed in bold, and the headline your death
It seems you threw yourself from the window
But why all those who love you to blindness
Love life more than anything else
I felt ashamed of my ignorance once again
And hated myself in plain Arabic
Despite the grumblings of the coloured owner of the newspaper

Migration is a sacred right
An expression which is enough it was once said
For me every morning to pursue my own sacred right
Seeking your protection O Gilles Deleuze

Abdel-ilah Salhi

zondag 9 december 2007

stormvlokken


Nochtans
het stormvlokt daarbinnen
ik verzamel de koppen en bal ze in mijn hand
en met de vingertoppen streel ik mijn gevoel
prefrontaal koester ik
de gloeiende amandelkern als een kind
(waarom mag je niet?)
de worm tot nietigheid
(er is een hoger streven!)
ik schud de stenen en werp de quartz fumé
met twintig dode ogen
en één
het fantoom vanbinnen

anders nochtans
beredeneerd herschrijf ik
fantaseer ik
het lijkt een vreemde die de pen hanteert
ik kijk gefascineerd…
en vaak onbegrijpend
gefrustreerd

zaterdag 8 december 2007

clueless


Winkelen in de Carrefour:

Ik krijg brood, kaas, kwark, fruit en een glas Grimbergen aangeboden. Ik heb zó gratis een middagmaal bij elkaar....

Ik trotseer flarden zogenaamde sfeermuziek.
Ik praat hardop tegen mensen die hun kar midden in de gang parkeren en knal ertegen, zonder me te excuseren.
De inefficiëntie! (Vriendin lacht als ze me hoort vertellen dat je efficiënt kan winkelen...)

Ik koop een voorraad yoghurt, fruit, tomaten en wat noten en kaas. Zo ongeveer voor een week. Oh ja, en brood.

Thuis blijkt de weg naar mijn kleine hel afgeboord te zijn met monsters in de vorm van mini-rendieren, een adventskrans, een witte beer met kerst-outfit, een gipsen paddestoel en nog wat dingen.
Ik worstel me naar boven.

Er is geen rust. De bom ligt daar nog steeds gebarsten.

Ik zet de asturia's zolang in een beetje water. Die zijn voor later. Op de PC word ik geconfronteerd met pure frustratie.

Ik voel me eindeloos dom.
Die te barsten bom...

Laat maar rusten....

Nobel-lezing Doris Lessing


Nobel Lecture December 7, 2007
On not winning the Nobel Prize
"I am standing in a doorway looking through clouds of blowing dust to where I am told there is still uncut forest. Yesterday I drove through miles of stumps, and charred remains of fires where in '56 was the most wonderful forest I have ever seen, all destroyed. People have to eat. They have to get fuel for fires."

Lessings gaat zeer uitgebreid in op voorwaarden om tot schrijven te komen en dat dit gebed is in een schrijf/lees/boekentraditie.
Ze grijpt onder andere terug naar Zimbabwe waar ze (toen nog Rodhesië) lange tijd woonde.

"In order to write, in order to make literature, there must be a close connection with libraries, books, the Tradition. I have a friend from Zimbabwe. A writer. Black – and that is to the point. He taught himself to read from the labels on jam jars, the labels on preserved fruit cans. He was brought up in an area I have driven through, an area for rural blacks. The earth is grit and gravel, there are low sparse bushes. The huts are poor, nothing like the good cared-for huts of the better off. A school – but like one I have described. He found a discarded children's encyclopaedia on a rubbish heap and learned from it."
Full text

vrijdag 7 december 2007

decor


Er lijkt een bom ontploft ten huize sodade. Een bom waardoor het haast onmogelijk wordt om nog te schrijven. Vandaag vraag ik me zelfs af: “Waar moet ik vannacht gaan slapen?”. De brokstukken van een decor hangen en liggen overal. Definitely geen moment voor onverwacht bezoek en och – laat ik eerlijk zijn – dat heb ik natuurlijk niet te vrezen. En dan nog!

Ik zou nog wat teksten lezen, de saaie eerst. Pfff. Het is niet de hoeveelheid die me uit het veld slaat, maar de korte tijdspanne om zaken te assimileren en er een mening rond te vormen. Mening die ik uiteraard zou willen toetsen aan... .

Omdat ik andere, interessantere plannen te week had liggen, heb ik me daar met genoegen aan overgeleverd. Met genoegen, genot ja.

En er kwam een lachbui aan te pas, dat ook, zo achter de computer.
En het ruikt hier lekker. En naar pistachenoten.

Ik wou van sommige zaken meer, ja, echt. Maar dit was niet slecht, moet ik zeggen. Helemaal niet slecht.

(die ontplofte bom heeft overigens een stuk van mijn brein aangetast, waardoor ik er inderdaad niet in slaag iets , iets moois, iets belangrijks, iets schokkends, iets aangrijpends of iets on-evidents te verzinnen…)

life is short

(...)

2. Oui, nous sommes nés par accident, ensuite nous serons comme n’ayant jamais été. Oui, l’haleine est fumée en nos narines et le logos une étincelle dans le mouvement de notre coeur.
3. Éteint, le corps sera cendre, le souffle se dispersera comme un air subtil.
4. Notre nom sera oublié dans le temps et personne ne se souviendra de nos oeuvres. Notre vie passe comme les traces d’un nuage, elle se dissipe comme un brouillard que transpercent les rayons du soleil et sur qui sa chaleur s’appesantit.
5. Oui, notre heure propice est comme une ombre qui passe, notre fin est sans retour, oui, scellée, sans reflux.
6. Venez donc et jouissons des bienfaits qui sont là, usons de la créature comme dans la jeunesse, ardemment.
7. Remplissons-nous de vins fins, d’huile de myrrhe. Que les fleurs du printemps ne passent pas loin de nous.
8. Couronnons-nous de boutons de rose avant qu’ils ne se fanent.
9. Que personne parmi nous ne s’abstienne de participer à notre orgie. En tous lieux, laissons les signes de notre allégresse: oui, c’est là notre part, notre héritage.

(Een stukje uit de bijbelvertaling van A. Chouraqui, Sagesse de Shelomo, Chapitre 2. Paroles des impies 2-9)

Deze bijbelpassage werd geciteerd door Luis Buñuel in Mi último suspiro (Memorias)

donderdag 6 december 2007

nog een beetje


We eten samen en drinken wijn. En toch ben ik er niet. Ze praat over werk en de kinderen en relaties en zoveel… Ik neem de tijd om dit te laten. Ik heb geen haast, want wat van belang is is blijvend, niet vluchtig. Het wacht. En terwijl ik bij haar zit, ben ik elders.
Later lopen we door de straten en ik toon haar gebouwen. Leegte, bovenal. Armoedige pogingen om een idee van warmte op te roepen. Uiterlijke schijn om het binnenskamerse te verbergen (!).

En toch… ergens zingt een gitaar, niet dat zoetgevooisde, maar duidelijk en ostentatief. En verderop … zie ik mezelf. Mijn schaduw danst tegen het licht, het draait, de derwisj is aanwezig. Ik ben er en ben heel ver. En dicht.

Kantoren, waar niemand een vaste plek heeft. Overheid. Je komt ’s ochtends aan en neemt een leeg bureel. Er zijn zelfs minder werkplekken voorzien dan personeel. En wegens het hoge ziekteverzuim is er nooit een probleem om die plek voor één dag te vinden.

Te veel lichten branden in de stad en vooral al dat overdadige, dat de tijd van het jaar aankondigt, het Einde... Die ker(st)mis interesseert me niet. Het ergert me zelfs niet echt. Maar alles lijkt zo op elkaar (en toch met zekere ontstelling zie ik rendieren lopen op gazons en kerstmannen tegen de gevels kruipen, als regennatte gol(l)ems in de nacht

Net zoals een maand geleden toen de Vlaamsche voordeuren plots elk met een pompoen werden bedacht... . Op huisbezoek kon ik net vermijden in de brij te stappen, die ergens op een drempel overbleef…
Opeten die handel, dacht ik toen, niet mee decoreren!
Ik deed toen vooral rituele slachtingen van deze vruchten - en nog steeds!

Een voorval van de dag doet me lachen, maar op een harde manier. Mijn voorlopig ‘bestand van tewerkstelling’ heeft me op een vreemde plek doen belanden, goed tot dat hopeloos overbelichte jaareinde. Iemand daar (op die plek dus) panikeert. Een printer blokkeert en of ik helpen kan. Ik ben stomverbaasd als ik ontdek dat hij (de paniekerige) het klaarspeelde een papieren wegwerphanddoekje in de machine te laten vastlopen.

Ik wil niet weten hoe dit kon gebeuren. Het interesseert me niet. Ik stuur hem weg, ook al is hij (op die plek dus) hiërarchisch mijn meerdere (Luide lach, à la Jenny), zogenaamd om een pincet. Hij is me veel te druk, die mens.
De klus is allang geklaard als hij zonder het gevraagde terugkeert.
Ik maan hem aan tot rust. Een vreemde mens die ik verder niet wens te kennen.

Ik trek me terug waar ik ben, deel me op in twee. Degene die het lichaam bemant en degene die in gedachten leeft.
De vrijheid van de laatste neemt her en der over.
Uitspattinkjes.
Dáár!

dinsdag 4 december 2007

proza van het leven


Bon, dit is dus de minder ernstige doch praktische en bovenal in zeer begrijpelijke taal geschreven stand van zaken:

Geen tv meer, geen krant, geen tijdschrift (hier was dat Humo, Testaankoop, enzo...).
Geen warm water in de douche.
Geen licht in de hal, noch in de badkamer, wc en het computerhok. De bedrading is hier zo oud, dat alles moet worden gerenoveerd wat dat betreft.
Verwarming: één stuk, in de woonkamer.
En verder de ooit eerder genoemde en blijvende bestaande mankementen...

Het lijkt wat min allemaal. Maar er zijn hier ook een paar goede kanten aan. Voorheen moest ik bijvoorbeeld ontzettend opletten bij het tegelijk inschakelen van bepaalde elektrische toestellen en / of verlichting. Anders liep ik het risico dat een zekering sprong. Soms erger nog, maar ik weet niet hoe dat erger dan heet. Dat betekende concreet dat ik niet in mijn eigen zekeringenkast moest gaan rommelen maar beneden buiten de hoofdschakelaar terug moest gaan aanzetten. Pfieuw.

Zo kwam ik ooit ’s avonds vrij laat thuis en er was dus niks, geen greintje elektriciteit. Het duurde eeuwig voor ik begreep waar het probleem zich situeerde.
Een flauwe grapjas was blijkbaar zo brutaal geweest om voorbij de poort de toch voor iedereen bereikbare hoofdschakelaar uit te zetten. En wat leuk dat mij die eer net te beurt viel.

Nu goed. Ik pas me dus aan. Kaarsen zijn hier geen decoratie maar zeer functioneel en staan strategisch opgesteld. Ook liggen her en der verspreid zaklantaarns. Zo voor het grijpen in geval van nood. Of in geval van iets anders.

De appels staan te garen op de stoof, dat is dat enige verwarmingsding hier dus. Er hoeft alleen nog wat kaneel bij en wat gemalen okkernoot. Ook de tomatensoep wordt daar al sudderend bereid.
En ha ja, dat impliceert dus dat het hier wel warm is ondertussen.

Mijn wintergewoonten hebben toegeslagen. Waar ik in de zomer bij te grote warmte buiten op het terras ga slapen, verhuis ik in de koude maanden naar de mat in de woonkamer. Of naar de bank. Zoveel slaap heb ik door de band niet nodig.
Och, mocht u het zich afvragen, jawel hoor, ik heb een bed.

Ik zit hier eigenlijk een soort rekening te maken, wegens onzekerheid in het verschiet. Het einde van het jaar zou economisch een soort doodsteek kunnen betekenen, tenzij er een konijn uit de hoed komt gerold.
Tja, en hoe gaat dat dan? Doodgaan doe je niet van wat minder. Minder doen en gaan, doe je dan natuurlijk wel. En met al de dingen die ik al niet moet missen, heb ik toch al wat voorsprong.
Denk ik.

mammektomie

Geen tv, geen krant... en toch kom ik dat te weten wat me interesseert.
De dood van de dichteres Elisabeth Eybers, bijvoorbeeld. Ze woonde al jaren in Nederland, maar bleef dichten in het Zuid-Afrikaans (en het Engels).

Het moet een jaar of 30 geleden zijn - misschien iets minder - toen ik mijn eerste gedicht van haar las (die seun klim druipend uit die bad, sy hele lyf is gaaf en glad tot in de holte van sy naâl waaroor een seepbel span... enzovoort).

Onderstaand gedicht vind ik heel sterk om méér dan één reden:

Mammectomie

'n Wreed-berekenende deernis het
één van die tweelingheuweltjies geplet.

Dié spieëlbeeld sal sy voortaan nooit ontvlug:
uit één oog staar die vreemde torso terug.

'n Amasone, half-hermafrodiet,
kon feilloos haar gespierder vyand neerskiet

- die regterbors koelbloedig weggebrand,
niks tusse ribbehok en boogsnaarhand -

volgens Herodotus.
Dis nou te laat
en te onmitologies vir só 'n haat....

Te laat, goddank te laat: blindelings omvou
haar vriend die nuwe onvoltooide vrou.

Uit: Versamelde gedigte, Querido, 1990, Elisabeth Eybers

geliningo oomlam pfff


Bistok gewes andalfingzen
zwa knijg gewoets ezo
gevurst bewet e granzingen
bedat bedat geleningo.

Oech pra debor bewielage
eirei eirei krobob
brifitsen gra en groesprage
geraai geraai terob.

Kochpa & zwia pulterig
vwaro spof ’n kraups
zeboni fradden gruxerig
Groomlam oomlam daops!

maandag 3 december 2007

van belang


Een gesprek bij Zebedeus. Hij begrijpt nu beter mijn moederirritatie. Na jaren van containen, opvangen van emoties uit het hele gezin, ziet zij me nog steeds als dat vat waarin ze alles kan dumpen en ongeacht mijn weerstand daartegen en mijn verworven kalmte, is er dan soms plots de onmacht van 'het kind'.
Een nacht en dag met migraine tot gevolg en al de toestanden daarrond, ziek en misselijk als een hond, de weg haast kwijt... in de halo zoekend naar de focus... houvast (gelukkig ja, die was er uiteindelijk).
Ze neemt me vast in tranen en ik ontwijk haar dodelijk zuur. En als ze me erop wijst dat mijn littekens niet mooi zijn, denk ik aan de sneden die zij kerft terwijl ze de woorden uitspreekt. Ik trek me terug in het vrije zelf, maar word wreed verstoord. Ze trekken en sleuren me als een beest terug in de kudde. Ik ben te solitair daarvoor. Ik wil niet meer. Ik leer.

Tenslotte haal ik een koord en iedereen vraagt zich af: " Wat gaat ze nu weer doen?" Ik ontwaar vrees in hun ogen. Ik lach. Heel diep en zuiver. Want in dit leven komt het er op aan te filteren, te selecteren. En zo blijft weinig over, dat de moeite waard kan zijn. Maar dat weinige is de wereld en het leven. Want hier komt het op aan: niet wat je in de supermarkt koopt, maar hetgeen je in de quasi onbereikbare hut op de hoogste, steilste berg - je weet wel, achter de gesloten deur aan het einde van het onbewandelbare pad - krijgt van de even eenzame zwerver, de dorpsgek, die in zijn eenzame hoogte het sublieme heeft bereikt, dat en enkel dat is van belang.

zondag 2 december 2007

deuren


Zeven reigers zitten in de wei, eieren uit hetzelfde nest. Al jaren weet ik ze daar. Werkelijk. Reigers worden oud. Dit is dus geen verzinsel. En als ik ze zie zitten staren, hun kop in de diepe kraag van hun nek getrokken of met langgerekte bek in aanslag voor de vangst, dan denk ik spontaan aan hen als broeders. De analogie met de overbekende documentaire over een nest cheeta’s dat opgroeit in de Serengeti, vaak ligt te rusten op een ‘kopje’ en gezamenlijk jaagt, is dan nooit ver weg.

De Serengeti.... Ik zit weer in Afrika en reis naar het Oosten op Nzou’s rug. De woestijn strekt zich uit aan mijn vrije voeten. Ik sluit mijn ogen even en ben overal. En soms ook nergens. En niets.
En dan is er ruimte voor alles.

Er valt bladmuziek uit de lucht met zinnelijk klinkende noten. Harde slagpennen van overvliegende adelaars vallen als pijlen in mijn huid, als vingers die plukken aan een gitaar.

Ik sta in een zaal met honderd deuren. Hun opschrift luidt: Treed binnen. Ze staan op een kier of hun klink zit los. Op sommige sloten zit de sleutel, rijp om om te draaien.
Honderd deuren hadden er duizend kunnen zijn, als koopwaar in de supermarkt. Gemakkelijk, veel, banaal en onbelangrijk.

Er is die ene deur, zwaar gebarricadeerd, die waarop staat: ga weg. Die deur waarvan eenieder zegt: blijf daar vandaan. De deur die gesloten is door zogenaamde grenzen, de deur waarvoor je eerst moet zwemmen door een poel van natte ogen, de brij van sprookjes van suikerwerk en sinterklaas en heel veel lichtjes.

En dan is er de berg die ik beklimmen moet. Er is geen houvast. Een enkele voorganger heeft een dun spoor getrokken. Ik haak mijn vingers in het reliëf dat hij achterliet. Af en toe dreig ik te vallen. Achter me reiken klauwende handen, zogenaamd om me te bevrijden, me terug te halen, me te wijzen op mijn plaats in het hok, de kudde.
En af en toe rijst een vuist hoog genoeg in mijn gezicht. Of ploft een mes in mijn onderbuik.

Niets, hoor je me, niets houdt me tegen. Ik zoek niet naar het pad dat niet gezocht moet worden, maar wel naar dat dat moeilijk te vinden is. En de deur, aan het einde daarvan, die deur wil ik binnen.

klik op afbeelding of ga weg.

zaterdag 1 december 2007

geweld stort uit, my voete


dinsdag 24 januarie

geweld stort uit my uit. my voete

skop tot dit dof word, my
brein blind. ek werp my dood soos 'n ploeg-
skaar in sy rug, ek wil
godweet hom tot niet maak sodat hy
my vonnis ophef en
my die dood vryskeld. ek's beneweld

van woede oor ek net
eenmaal leef, oor ek in die ganse
ewigheid net nóu leef;
oor ek nou eers begín leef; oor ek
hierdie hele aardse
lieflikheid net een maal met hierdie

liggaam be-leef, oor my
liggaam so voor alles tot niet gaan
in ontroerde spasmas
van niemaals tot nogmaals
en nimmermaals nooitmaals

fragment uit de 'Vier seisoenale waarneming van Tafelberg' van Antjie Krog