Posts tonen met het label hitte. Alle posts tonen
Posts tonen met het label hitte. Alle posts tonen

vrijdag 28 december 2007

chiée XIV (opus V van onbepaald - vuur VIII)

De ronde van het Westen en het Noorden

De derde ronde is crescendo en ik spreid me languit met open armen en benen. De ware zaligheid. Verdorie, ik zou hier eeuwig kunnen blijven liggen. Het is de stille ronde, dus geniet ik in (het) zwijgen.
Het is een lange ronde. Ik verwelkom elke nieuwe wolk van stoom die zich sissend verspreidt als de stenen zich opstandig laten blussen onder het geweld van een schep koud water.

Een vreemde gewaarwording overmeestert me in de absolute duisternis. Alsof ik door een ander oog naar het midden kijk en er een leven zie. Ik ben het zelf, heel bewust en toch alsof het oog een nieuw venster is. De wereld kleurt daarbinnen in slierten en golven van helderheid, groen en geel en oranje… ik ben me bewust van elk deel van mijn lijf, van mijn tenen tot mijn vingertoppen, van mijn kruin tot mijn geslacht. Een gezicht verschijnt. Ik kan het niet aanraken en voel een gemis. En na een nog te korte ronde van het westen is het tijd om even te drinken.

Ik zit op mijn knieën opengestrekt en vraag om water over mijn lijf. De druppels vernevelen ter plaatse en de momentane koelte wordt instant weer verdreven. De laatste stenen schuiven binnen tot de hele pit vol ligt met grote (vooral grote) en kleine brokken, de laatsten door en door heet en rood en gloeiend, de anderen reeds ontkleurd en nog slechts heet. En hoe nu de heetste ronde komt. Het koude noorden dat met uiterste hitte slaat, de knock out lijkt te hanteren…. Terwijl ik maar denken kan: meer, meer, meer…. Al moet ik sterven hier, laat me dan sterven want dit is het waard.

De ademhaling is aangepast. Ik zit op handen en knieën. The inner flute is open en kromt en spreidt, het lieve lijf neemt enkel wat het nodig heeft, laat al de rest vallen… Zo essentieel wordt het daar dan ook. Niet meer, maar ook niet minder. Er is een lichaam dat volledig in ere wordt herstelt. Ik blijf.

Shock

De hut is niet zacht. De hut is geweldig
Ik wil blijven. Ik wil blijven in genot. Ik wil er in blijven. Ik verlang…

En toch, onvermijdelijk haast… Als je niet sterft moet je verder leven. Zo ligt het nu eenmaal.
Het koelt langzaam af en ik kruip naar buiten. Blijf laag want anders duizel ik helemaal. De beek, ja, de beek in wil ik. IJ-zig koud is ze. En daarna begint het tintelen.
Ik ga zitten en… geraak in shock. Heb het niet koud maar begin te rillen. Dit ken ik van iets anders… één keer - iets anders.

Iemand krijgt me in de gaten en ik vraag hem: hou me vast.
Tijdloos blijf ik zitten...

donderdag 27 december 2007

chiée XIII (opus IV van onbepaald - vuur VII)

Het ontsteken van het vuur

Kwart na vier. Iemand komt me wakker maken. Het is zover. Het vuur wordt ontstoken. Het vriest en nog steeds schijnt de bijna volle maan. De rijp op de takken is inmiddels dik en verlicht de plek in het bos. Het hout is doordrongen van kou en vocht. De vlammen willen niet pakken. Sommige stukken blakeren en krijgen een Mondriaan-achtig patroon. Het vuur is zwak nog daar. Telkens het zich op één plek lijkt vast te bijten, lost het op een andere. En toch… de mensen zijn geduldig. Ze willen dit vuur echt. En het vuur zelf is hardnekkig onder de handen van de vuurmakers, het weet dat het sterker is dan hout maar moet overtuigd worden. Ach, hoe zat dat weer? Soms moet je gedwongen worden om iets te willen…?
Ik hoor de roep van de uil en stel me hem voor. Geruisloos zijn zijn vleugels, zijn ogen scherp.

De ronde van het Oosten en het Zuiden

De veertig stenen ter grootte van dikke kinderkoppen hebben een paar uur tijd om op te warmen – ach, hoe eufemistisch klinkt dat: om roodgloeiend te gaan zinderen! – voor ze de hut zullen verwarmen en rond zeven uur ’s ochtends is het zover. We kleden ons uit. De koude is draaglijk bij het nu uitbundiger vuur. Door de stijgende warmte ontdooit de berijpte dauw op de takken en valt hoorbaar én voelbaar als kleine projectielen. Het is tijd. We buigen ons door de lage opening, vrouwen en mannen.

De hut is koel maar warmer dan de buitenlucht - de eerste ronde koud. Ik laat geen druppel zweet.
Dán doen de stenen hun werk, ik schuif met mijn voeten tot bij de pit. Van dan af wordt het heerlijk. Al snel vallen druppels uit mijn nek. Als tergende vingers kruipen ze langs mijn rug omlaag, traag en met een indringend gevoel. Het doet pijn en tegelijk ook niet. Het is jeuk en kriebel waar ik niet bij kan en het houdt niet op. Het is vreselijk en ik wil nog meer. Veel meer. Ik wil die vingers voelen.

Hitte vult de lage kleine ruimte met meer dan twintig mensen. Geen speldenknop licht kan binnen dringen. Ik raak mezelf aan waar het zweet over me glijdt. Het voelt zo heerlijk. Ik voel me vrij. Naast me weet ik een zwangere vrouw. Het kind draait zich binnenin... twee baarmoeders, zo vertelt ze me. Haar borsten waren zo mooi.


Genot

Dat er gehuild wordt en geroepen, getierd, gebruld… kan voor mij de pret niet drukken. Ik lever me over aan haast wellustig genieten. Mijn lichaam is volledig ontvankelijk. Het genot overstijgt mezelf en hoe meer hitte er komt, hoe meer dit lichaam wil. Er is de verrukkelijke combinatie van de fysieke impact die de daadwerkelijke hitte heeft en de gevolgen daarvan op het ademen, met anderzijds de pure vreugde (mag ik dit nu agape noemen?) die vrijkomt, die het beleven wijzigt.
Ik besef dat ik mijn vervloeking van het verleden waar maak. Mijn lichaam vandaag is even naakt als toen ik werd geboren. Ik houd van elke plek ervan. Ik raak het ongegeneerd aan. Mijn kale kop voelt heerlijk en absorbeert en stoomt en ook de rest van mijn blote lijf… Zo ben ik terug een heel klein kind dat ongebreideld geniet van zichzelf. Zo wil ik niet meer dat kind zijn dat plots zijn naaktheid ontdekte onder de beschuldigende blikken van de ouders. Zo ben ik nu wie ik ben, helemaal. Ik toon mezelf, geen kind meer, maar op weg naar mens. Ik bén en raak in extase.

Het voorhang gaat open. Wie wil kan even naar buiten.
Wie wil nu niet? Wie wil nu niet het contrast ervaren van de haast satanische hitte tegen de vriesbeet buiten? Ik kruip naar het vuur en daar, onder de vallende snippers zware rijp, strek ik me languit, hef ik mijn armen, krom mijn rug lordosaal… en kijk in de klimmende zon (en blijf erin kijken...).
De maan is onder. De zon stijgt traag maar fenomenaal tussen de beladen bomen. Haar licht is anders en feller en doet de omgeving gloeien, doet in me een intensiteit groeien en slaat me tegelijk met een gemis. Ik denk aan enkele warme woorden. Tja… Ik delf mijn vingers in partjes sinaas en zuig het sap eruit. Ik denk aan…




woensdag 26 december 2007

chiée XII (opus III van onbepaald - vuur VI)


Het nadert middernacht als we de koude instappen. De maan is bijna vol en schijnt heftig tussen de takken van gemengd loof en naald, waarop stille rijp zich verzamelt en helder licht diffuus reflecteert. De langste nacht is majestueus als we bij de zweethut verzamelen. Ze is ontvankelijk als een warme schoot, een rijpe baarmoeder, de voorgrot van een hete hel… klaar om ons in de vroege ochtend haar buik in bezit te laten nemen.

Ze lokt. Mijn lichaam opent zich al, anticiperend. Het smacht naar de warmte, het duister, het genot...

Er worden stenen geschonken aan het vuur van morgen. Mijn vloek om al wat was, het radicale breken, vergezelt de overige zogenaamde spiritualiteit ongegeneerd. Geen moeder aarde of vader zon worden door mij aanbeden. Een hartsgrondig 'pesti ... ' vermengt zich met de rotte bladeren, het licht dat spookachtig wordt en mijn gedachten, die ver dwalen in de ruimte van dagen, gedachten, filosofieën, een mens, een slang, sporen, honderden nieuwe verbanden.
'Genot' is de intentie. 'Genot', roep ik door de nacht. En ik bid (hem) dat ik het leer.

De ochtend naakt al, waarop het vuur zal worden ontstoken. De brandstapel staat klaar met zeker veertig stenen. Veertig hitsige bronnen van stoom en innerlijk vuur... Veertig zogenaamde voorvaderen die met kracht hun binnenbrand als zwepen over de lijven zullen slaan, tot alles gutst en stroomt en leeft. Er resten slechts enkele uren slaap… en toch nog even baden onder de sterrenhemel. Het blote hoofd, het kale lijf dompelen in een warm buitenbad. Een contrast van meer dan veertig graden trotseert dit lichaam als het van de koude in het water daalt en geniet van de weelderige, niets ontziende aanraking van loommakend vocht. Genieten is meer dan dubbel, heel nabij in het eigen vel en ook daarbuiten bij het aanschouwen van de anderen.

De nacht is helder en ijzig vrieskoud. De waterwarmte doordringt lijf en leden en stoomt onder de beet van de vorstlucht. Wat nevel stijgt ten sterren...
Nog even slapen, enkele uren. Dan is het tijd. De aarde wacht met haar hete, diepe plooien, het duister, haar rijk van lichamelijkheid en genot.