Ik ga door je teksten en denk aan wandelingen van weleer: de stenen die ik verzamelde en langer nog geleden armen vol bloemen.
Zo is het ànders nog. Zo is het nog steeds. De zinnelijkheid die als hars uit je woorden glijdt, discreet voor wie niet leest.
Het kost me moeite om wat je schrijft te relateren aan waarover je schrijft. Alsof je onder een steen, onder de bast van een eik, of achtergehouden tussen je eigen vingers, een sleutel verbergt. Ik wrik je hand soms open en steek de baard in het slot. Hmm.
Wat is je doel, vraagt men me. Ik weet het pas als het gevonden is. Retroactief wordt het steeds weer duidelijk, zoals toen je me zei: "Als het zover is zal je het je herinneren, breek er nu je hoofd niet over als je het nog niet begrijpt". Zo relativerend.
Leopardi, L'infinito, daar zit ik nu, daar ben ik nu bezig, na de hors-place /exstase daar beland. Alles heeft zin wat je daar schreef. Ik zal wellicht nooit weten of de betekenis die ik er aan-hecht dezelfde is als die van jou, of ik ze benader...? (Grappig hoe het verschil tussen betekenaar en betekenis duidelijker wordt via het werkwoord hechten aan. Grappig ook dat ik je - pfff, niet zo gek lang geleden - nog vroeg: een betekenaar, wat is dat?)
Weergaloos hoe jouw benadering verschilt. Anders dan een gewone bespreking die ouderwets voorverteert.
Er zit nu - op dit moment, en ik kan het niet eens goed plaatsen - naast oneindig, ja oneindig verdriet, genot in wat ik doe. Alleen de zucht, hoger dan de hoogste spanning, toch - blijft. Buitengrenzelijk genot. Ik lijk vandaag iets geduldiger.
Ik wil niet dat je sterft in me.
Deze afgelegen heuvel is mij altijd dierbaar geweest,
Net als deze haag, die de verre einder
Grotendeels aan het zicht onttrekt.
Maar, wanneer ik hier zit en rondblik,
Verwijlt mijn geest in de onbegrensde ruimte
Áchter de horizon,
Waar een stilte heerst, zo onaards, en een rust, zo diep,
Dat het mij haast angstig te moede wordt.
En vergelijk ik de stem van de wind,
Die ik hoor ruisen door het struikgewas om mij heen,
Met die oneindige stilte,
Dan gaan mijn gedachten uit naar het eeuwige,
Naar voorbije tijden en
Naar de werkelijkheid van vandaag
Met de geluiden die daarbij horen.
Zo kan in deze onmetelijkheid mijn denken ten onder gaan:
Ik geniet ervan schipbreuk te lijden op deze zee.
Giacomo Leopardi (1798 - 1837)
(Je naam),
Nooit sta ik verder dan aan het begin.
De reis is altijd nog ver.
(of om het met jouw woorden te proberen:
"Maar dan niet allemaal ineens, want wellicht is daar nog heel wat werk aan. Ik probeer het dan maar eerst eens met die eerste lading.")
hoofdstuk 7 & 8, § 10, pag. 18
(in de reeks god-dog)
(l'amour en plus)
en vele andere reeksen