Posts tonen met het label heel veel rook. Alle posts tonen
Posts tonen met het label heel veel rook. Alle posts tonen

vrijdag 12 november 2010

MultiSocket


Om de leegte om het gat om het eten dat ik had om de liefde het gemis om het wachten dat nu is om het lieven om het slapen om het leven op te rapen om het schrijven om het schrappen om de onmacht het te snappen om het geven om het vragen om het zwijgen te verdragen om de muur om de zee om de deuren om het ne...............................................
om de andere dag

« Souviens-toi que le Temps est un joueur avide
Qui gagne sans tricher, à tout coup ! » *

"Scheer je radikaal, ik toon je het sublieme, ik open een deur die je voordien niet zag",
disait le sujet supposé savoir

De object-scène trekt zich terug
als een nukkige rivier in een te smalle bedding van stilte en remmen.

Beter te zijn als een koppige tafel, een weerbarstige matras, een lege kruik, een zwart scherm, een hortende film, een gat van zwijgen.
I, object.

Hij hakt het hout, scheurt het dons, breekt de kruik, trekt een eerste lijn
met een penseel
- dit is een ruptuur - breekt de dijk, getijdegolft doorheen een lichaam, een leven
een weg van nooit meer terug
Een tafel vult zich met spijzen
een matras steunt en is zacht als ik vrij of slaap
een kruik geeft overvloed, zonder einde
Een scherm toont zijn gedachten
een film speelt
een gat spreekt
zonnen klimmen, dalen, manen na elkaar
de zandkorrel wordt gekliefd, telkens de delen in twee en wéér
de era van de woestijn en le soleil noir
en daarin  het driftig paard
 Tafel, vul je met spijzen!
Matras, steun me en wees zacht als ik op je vrij of slaap
Kruik, geef overvloed, zonder einde
Scherm, toon zijn gedachten
Film, speel
Gat, spreek
Is dit een gebod?

Er is een kind dat krijst van honger
verhonger het kind
veroneindig het verlangen

Ik haalde je tafel van je weg en de stoel waarop ik je wist, de deur, de boom, het raam, de stenen, het pad, de vissen in je hand, de boeken, de kleur
zover wou ik gaan, ook het trommelschilderij
(en moét het?) de ontmanteling:
Je haar (Ja heer, schreef ik eerst) en het gevoel ervan
je hemd je riem en je broek je schoenen, sokken en ondergoed, hun warmte en geur
je baard en zijn afdruk in mijn hand
je mond en zijn spreken, de zinnelijkheid, de klank, buigingen en timbre, woordenreeksen, verborgen betekenis
je ogen en hun dionysische blik, het derde oog dat in tegenstelling tot het rechte van Apollo alles ziet, altijd.
Al-tijd.
je vingertoppen, meestervaardig, hun echo op mijn vel, hun vatten van gereedschap, hun hechting aan handen vol rein geweld, de armen, het lichaam
de huid als een slangenvel bij de laatste keer
de kooi rond je longen en je hart
het slaan daarvan in mijn blote palm
het kloppen van je lid
het vragen van mijn handen
welke vraag
wie
was en is wat overbleef onzegbaar, de leemte, als al ontdaan is tot niets, al het verlangen dat dan leeft, het grootste
een wezen
onvangbaar onzichtbaar Reëel
aanwezig op de nullijn van (mijn) zijn
cirkel
excentrisch
exstatisch
zijn en daarin sterven

breekt door het oppervlak
(Je Naam)



* Baudelaire
in: onafgewerkte tekst - of af te werken tekst?
En god-dog en l'amour en plus en zoveel meer

hoofdstuk 7, hoofdstuk 8, hoofdstuk 9, hoofdstuk 10, § 10-11, pag. 18-12


dinsdag 29 september 2009

Schwärmerei ?

zuid! zuid!



Todas as Cartas de Amor são Ridículas

Todas as cartas de amor são

Ridículas.

Não seriam cartas de amor se não fossem

Ridículas.


Também escrevi em meu tempo cartas de amor,

Como as outras,

Ridículas.


As cartas de amor, se há amor,

Têm de ser

Ridículas.


Mas, afinal,

Só as criaturas que nunca escreveram

Cartas de amor

É que são

Ridículas.


Quem me dera no tempo em que escrevia

Sem dar por isso

Cartas de amor

Ridículas.


A verdade é que hoje

As minhas memórias

Dessas cartas de amor

É que são

Ridículas.


(Todas as palavras esdrúxulas,

Como os sentimentos esdrúxulos,

São naturalmente

Ridículas.)


Álvaro de Campos

woensdag 18 februari 2009

klein verhaaltje (edited)


Little hans, little hans, what do you see?

The worlds is full of big surprises
Little hans, little hans, what can they be?
They come in many shapes and sizes

Little boys always love to play
But something is not quite right
Little hans won't come out today
He's scared of a horse that might bite

Little hans, little hans, what can it be?
Your thoughts are filled with such confusion
Little hans, little hans when will you see?
You're barking up the wrong conclusion

Professor man asks him oh so nicely
Why will you not come out?
Little hans tells him most politely
What he is thinking about

A ride in a tram, a lily white lamb, raspberry jam
Little hans, little hans, where will you go?
The world is full of compromises
Little hans, little hans, how will you know?
The come in many strange disguises

Professor man shakes his head and wonders
How will he work it out?
Little hans tells him quite precisely
What he's been dreaming about

I jump in the bath, I make myself laugh, I ride a giraffe

Little hans, little hans, I found a clue
I think I've made the right connection
Little hans, little hans, all I can do
Is give a common sense injection

Little boys grow up just like daddy
Professor man has no doubt
Little hans goes to sleep and wonders
What he was talking about

Alan Parsons Project

zondag 15 februari 2009

ballet

Zwartgeblakerd is de binnenkant van de buitenkant. Ik warm de handen tot brandens toe, en mijn darmen. De spleenroute. Tsss. De Stier bloedt snuivend door aortabochten, in het bekken gaat hij aan land.

Denk je dat ik woorden spaar? Ik kroon de dagen in het vloeien van de tijd, nagel ze aan stekeligheid van aanhalingstekens om stil te vallen. Een enclave van even niets.

Het wrakhout dat me drijvend houdt penetreert je grenzenloze openheid. Nóg ben je (in) mijn adem.

Het meest intieme ballet wordt op één voet gedanst.



Pau, Nachts

Die Unsterblichkeitsziffer, von Heinrich
dem Vierten in
den Schildkrötenadel gewiegt,
höhnt eleatisch
hinter sich her.

Paul Celan
Fadensonnen

dinsdag 30 december 2008

onvermengd


Je puzzelt wat met levend doek - trefzeker de lijnen - terwijl je geur als handen rond me zweeft.
Naar het barsten van de bes tussen weer barstige lippen smaken je slagen: zoet, zuur, zacht en bijtend. Een tong met weerhaken doorploegt vel en vrucht. Weggebeten morzels afgescheurd vlees. Je likt je kaken en je neus.

Mahonie kijk je in mijn leegte en lacht om de onzekerheid van hoge hielen bij het hondje aan de lijn, de tevende beef, het object...
Ineengekruld van kou, de vuisten vechtklaar dicht en dan ontspannen.

Een god krijgt een hosanna en dan een weg met jou.
En god ben je niet.
Je schuine blik kijkt onvermengd.
(F)in-esse.

Blijf?


(in de reeks god-dog)

dinsdag 16 december 2008

intermezzo of niet


Here comes the ghost who made me, the ax still in his skull. Keep your hat on, I know you've got one hole too many. I would my mother had one less when you were still of flesh: I would have been spared myself. Women should be sewed up - a world without mothers. We could butcher each other in peace and quiet, and with some confidence, if life gets too long for us or our throats too tight for our screams. What do you want of me? Is one state-funeral not enough for you? You old sponger. Is there no blood on your shoes? What's your corpse to me? Be glad the handle is sticking out, maybe you'll go to heaven. What are you waiting for? All the cocks have been butchered. Tomorrow morning has been cancelled.
Heiner Müller: Hamletmaschine

zaterdag 8 november 2008

Och...

La durée
La durée c’est ce qui se
décompose
Ha!
La durée c’est une
défection . La durée c’est,
tomber en poussierrrrrrrrrrr.
Oui, oui.
C’est Flaubert. C’est Flaubert.
Et. Et.
Si ça dure, ça se décompose.
[silence]
Ce n’est pas du tout Bergsonien.
Gilles Deleuze
18-01-25 ~ 4-11-95





dinsdag 25 maart 2008

foto - bevroren vuur


“Schrijf dan!” wil ik roepen… maar er is geen stem. “Toon je gezicht, verdomme!”

Ik moet mijn ogen sluiten wil ik nog zien. Alleen als ik naar binnen keer is er een wereld. Ik loop langs purper gevlekte paden, boorden van blauw en rood en groen. Tast met vingers hoe diep ze reiken. Onzichtbaar ondervlaks weten ze waar zijn handtekening stond. In honderdvoud.
Water.
Water… kan ze niet wassen, noch de tijd.
Hij sloeg me open, eindelijk vloeide de rivier de beddingen voorbij.

De maan groeit en neemt weer af. Ik kruip uit sneeuwbeladen wolken en ook het wit veegt niet uit wat hij achterliet. Vriest het verlangen nog sterker in mijn huid.

Ik zoek je ogen, je gezicht. "Praat met me!" roep ik luid. Ik dwaal af naar buiten. Onder het ijs op de vijver laat ik mijn lijf, mijn ogen daarentegen hebben een zetting van schors en mos.
Ik kijk, zie je bezig. Zelf onzichtbaar geïmmobiliseerd kan ik niets. Het vuur bevroren doch niet kwijt. Ingemetseld in wachten en angst en désir in een sarcofaag van tijd en mettertijd. Vier muren en een scherm met beelden . De wand komt dichterbij en zonder verweer deins ik terug, tevergeefs, daar is geen ruimte. Weer. IJslaag, een glazen kast, een kist van uren tot maanden… alles onzichtbaar effectief. Waartoe?

Ik wacht tot je de assen van je sigaar aftopt op de smeltende scheiding, de huid doet tekenen en warmt. Ontdooit in pijn. Ik verroer geen vin en laat je betijen. Het borrelt in mijn hoofd, waanzin nabij. Hier is niets dan vuur.
En vertrouwen.

vrijdag 21 maart 2008

foto - met geleende titels (Claus)


Zoals de uitgestrektheid van het verschil tussen de nacht en morgen zo kan ik niet registreren waar dit om gaat. Mijn geplette gedaante kruipt nog als een schim in het verlangen dat je bevrijdde uit een gekeurslijfd lichaam. Het werd tijd voor een hooglied, een orkestrale fuga, honderd gedichten en nooit gesproken sonnetten. Schuld noch schaamte nemen plaats sedertdien, voor hen blijft de tafel leeg. Het zwerven zal niet meer stoppen, woestijnen spreiden zich - zoals je zei, dat ik voor je staan zou - aan mijn blote voeten. Het weerzinwekkend bezoek van kruipend gedierte in mijn pels kan ik niet afwenden als de wind storm blaast en alles dekking zoeken doet. Ze schuilen op mijn rug en in de zachte plekken beneden: hagedissen, schorpioenen en de cobra, de gevreesde, de prachtige met haar spuwende tanden. Ik vrees niet meer. Jij was er ook. Voor de reiziger was ik een bedelaar, een afstotelijk dier, vol misbaar en ellende. Van de koude grond moest ik eten en de verzoeking weerstaan… geen angst toch, ik ben geen dief van de liefde, want liefde bestaat niet voor dit wezen dat zich ’s nachts beweegt in de sporen van het gerief dat je overdag op haar lichaam achterliet. Als geen Spaanse hoer wil ik voor je bewegen (doch: saltare elegantius quam necesse est probae) in de volle maan van vannacht, eerder de dans van de reiger of de hond die je kent en die je vertrouwt, als de aap in Efese met de vraag: wie is de wijste… ? en dat ben jij. Ik zoek geen alibi. Nooit! Voor geen enkele keer dat ik stond te kijken aan het raam, dat als een hymen spande tussen werelden, en je dronk met al mijn zinnen. Hier geldt niet : voor een andere keer. Het heden telt, het hart klopt nu. En dat weet je. Ik zoek je in elke seconde die verglijdt. Paniek maakt me tot een blindeman. Maar jou, die niet Behemot is, vertrouw ik met de eieren van de kaaiman. Ik wil je zien in diepten van oceanen en voorbij het goed en kwaad. Natuurgetrouwer dan dit kan niet meer… er is dit onvoltooid verleden… waar dag na dag een zachte vernieling me het zwart in duwt. Hier lig ik aan je voeten met een gebed om geweld.

dinsdag 18 maart 2008

foto - vuile foto dus

Heb ik nog een taal als ik neerlig, opengereten, verspreid in plassen, tot pulp geslagen, besmeurd…. Kan mijn mond nog open? Kunnen mijn lippen nog dicht? Misselijk hartbonkend kortademig gereutel met schrikke ogen vol legers, reflectie van je arsenaal, dat ik niet zie. Ik weet niet wat je doet, noch what’s next. Achter de blinddoek moet ik volgen, de benen dichtgeknepen en een stem die niet spreekt. Angst is een bot mes met geduld, terwijl ik langzaam ontbind en je me lijden laat. Ik sla mijn armen rond en maai het brakke water weg dat zich sluit boven mijn hoofd, de stroom van modder die me vult en weldra doet verdwijnen.

Met mondjesmaat voer je me de dagkaart. Als ik snak naar aandacht forceer je zonder spreken een weg in mijn brein, mijn hart, mijn buik. Ik sta het toe en leef alles wat je presenteert. Zout in mijn ogen maakt me blind en slechts vertrouwen kan me redden. Elf zonnen branden een ravage in mijn huid. Je kan het smeulen ruiken, geblust met eigen vocht. Een kleed van zure melk ligt als een film over mijn borst en buik. Walgelijk. Mooi eigenlijk. Een wazige schijn, met druppels bloed als rotte druiven. Je bent zo ver en geeft niet wat ik vraag doch wel wat ik (wellicht) kan gebruiken. Ik kan je haten om je creatieve gebaren, die me ondersteboven en binnenstebuiten keren en waardoor ik los kom van al wat rationeel lijkt.

Dat geef je me vaak en nu met Angst, dat gevoel van te klein en een onbeginbaarheid met te veel kleurpaden en uiteindelijk grijs, dooreen, onduidelijk. Dan weet ik het niet meer. Ik wil je horen wil je hand even voelen, gerust en warm, want rillen gaat niet over. Alles is los gekomen sedert jouw passeren. Wat heb je gedaan? Ik sla door.

Gekerfde rug en bloed. Ik wil weglopen nu, kan niet want ik plak. Er is iets dat me vastpakt, aantrekt en niet wil laten gaan. Ik wil los en toch ook niet. Ik kan niet verder kijken nu dan wat ik voel bij elk woord, bij alles wat ongenadig binnenkomt, wat je ook op me loslaat, honden, handen die bijten en scheuren en grijpen. Ik accepteer. Wat doe je met me? Je haalt me uit elkaar tot ik desintegreer. En net op dat moment ben je er. Verlossend, haast altijd provocerend, met rust waar nodig. Maar bovenal aanwezig.

Ik krul me als een dier op de mat bij de stoof. Ik kijk weer binnenin naar elk spoor dat je achterliet. Het vuur is even gesust. Niet geblust. Dat zal je wel voorkomen.

donderdag 21 februari 2008

de gekte in


potam am cram
katanam anankreta
karaban kreta
tanamam anangteta
konaman kreta
e pustulam orentam
taumer dauldi faldisti
taumer oumer
tena tana di li
kunchta dzeris
dzama dzena di li

Antonin Artaud

dinsdag 12 februari 2008

foto door het raam VII - insane

In barre lagen van de dag kruip ik koud vol slaap in zoekholen, graafkanaal en warme legers. Ik zoek rust. Papier te over om te nesten. Letters die ik eet. (Natuurlijk eet ik je). En voedsel dat hij stuurt. Veel vandaag. (Mmmmm, de lust, de honger…)

Het zibeline van vroeger heeft zijn glans verloren in de strijd. Het haar valt uit. De dwaze marter verliest zijn sabel. Vingers zoekend strelen en strijken tegen haar. Ik krul me zo onwennig eerst, in zijn geduld, tot 'rustig' maant...

De rust tenslotte laat me slapen als eindelijk ik begrijp en denk en zacht nog tegentrap, net voor de overmanning. Veilig haast. Even, want onrust is nooit ver, ongeacht zijn sterke woord de onrust net te laten.

Kalmpjes voert hij vrachten aan
en ik die ongeletterd aanval,
ram de uren, hoofd vooruit.
Verdrinken moet ik zo wel
meermaals daags.
In ademnood zoek ik
en net voor ik verzuip
de boei grijp die hij gooit.

Hij ook ten einde raad
bij zoveel onvermogen?
Neen, onverstoorbaar haast
is zijn aanwezigheid.
'Twijfel niet, sodade.
Ik ben er wel.'

Ik krom mijn armen en leg mijn hoofd tot rust. Het oor geplooid, in pijn ontwaak ik, grijp het woord, de horens scherp, de wilde kleuren van de beelden. De Sater spreekt en strooit de verf. Het canvas van mijn dagen schittert weer. Aangetast in elk gevoel, de buik ontvankelijk gespannen, duizendvoud sensatie. Ik herleef!

De schittering in de maan die groeit, de chatoyantie van je oog.
Nietsvermoedend denk ik dat je bent, als ik je ’s nachts besluip, bespring en klauwen sla in je magere rug. Ik voel het bot onder mijn nagels kraken.
Je speelt een spel. Zes ogen zijn er twee te veel, maar jij ziet zoveel beter.
Ongeoefend nog laat je mij. Je bent de tijgerheer.
Mmmmmmm, jouw oog is van mahonie.

maandag 11 februari 2008

foto door het raam VI - wassende maan


Middernacht nog niet. En nog niet. Oók niet. Je laat me in droge streken, dorstig huilen naar de maan en vol honger in de leegte. Je zou er zijn, je bent er. Waar? De nevel geeft niet eens je contouren prijs. De rook verspreid. Je geurt. Ik adem je en ruik, dool op dorre grond en schraap het land op zoek naar water. Een hand. Een nap, een glas misschien. In stukken breekt de dagen. Hapklaar, te zwaar toch zonder je te weten. In slaap huist plat vergeten. Ook slaap is me niet gegeven. Alleen het missen.

De maan wast helderscherp als de schubben zilver… was ik en je was, waar ben je trouwens, was je (er) ook. Je bent er. Ik weet het en hoe vaak moet ik dit herhalen om het niet te vergeten. Als ik de maan aanschouw vermoed ik dat je dezelfde ziet. Ergens. Dat je aan me denken zou is haast onmogelijk, zoals ik rust als kleinste stof in de tuin van je peinzen. Stof dat waait en stuift maar telkens liggen gaat onder je gelezen woorden en kruipt naar zoeken denken weten, toch verbaasd bij jou te zien en kijken ongewoon en ongewillig plooiend zoals ik niet dacht plooien te kunnen, onwillig ja.

Je blaast en ik verspreid maar waar het licht toevallig schijnt daar zie je me misschien. Of niet. Ik kijk je aan nu ik kan: je beeld van beeld van beeld reflectie. Zo functioneel die overdracht en wat? Wat doel je nu? Wat is je aim?
Ik kijk naar je, de man, de maan.

zaterdag 9 februari 2008

foto door het raam IV - gordijnen


'Amora… blijkt iets anders dan mosterd, hoewel ook daar Abraham aan te pas kwam. "Keer het om, keer het om…", schrijft hij. Ik open de mail-envelop in de ochtend, het pingen van de computer wekt me uit de zoveelste angstdroom en mijn Lot van de dag is aangekondigd als ik lees voor een paar dagen dus, gladgestreken woorden, afgesneden precies. En net daarom gewaardeerd. Impulsief hamer ik het klavier, binnenkort moet er een nieuw want hoewel het mes ook hier favoriete huisraad is, gebruik ik het totaal anders. Ja, ik snijd woorden en plamuur zinnen. Oh, zinnen….mmmmm, met Pollock-effect.

Dáár in zijn boudoir is al bedekt met honderd lagen, ogenschijnlijk sober, verhult een schat van kennen en weten, zien en kijken. Ik jengel in de snoepwinkel, dagelijks geëtaleerd en vraag me af: wat doe ik hier? Ik word getolereerd - ik denk - als een stuk meubel, af en toe geveegd, een doek met woorden, die ik grijp en vastklamp tot hij nog eens zitten gaat. Van duizend boeken slaat hij om de pages, ik ren schuchter achterna, met al te korte benen. En hoop. (ww. en zn.)

Maar elke nacht tussen waak en droom het kort moment van kans, grijp ik in de achtertuin en speel. Hij warmt er even, gloeit sigaar en blijft. Staat, kijkt de sterren achterna. Waar hij aan denkt, geen idee, het moment gegrepen bij zijn nek, zijn haar, zijn baard en glijdt nu hij nog warmte heeft, mijn lippen bijten en in het rauwe vlees begraaf ik tong en vingers. Warm oh warm hoe vreemd de nacht waarin ik houd. Van.

Tekens, omgekeerd het lezen van het lot, de boeken, de woorden, de huid verbergt. In de nacht ik wreek me, voor het spel gespeeld. Het is de dag het is de nacht, de woorden. Ik tel de kleur: groen. Ze schittert in het licht van man.

De kat slaat toe met negen.

donderdag 31 januari 2008

gewricht

Het leeft in onvoorspelbaarheid, gaat zijn eigen gang, breekt door en ongepast... Neen! Het is nooit ongepast. Als het me overneemt scheurt de vloer abyssaal onder mijn voeten en spreidt het firmament. Zeeën vloeien naar rivieren en woestijnen zweven naar oneindigheid. De huid wordt een vlakte met duinen die verplaatsen bij elk gebaar en valleien van warmte. Het is altijd naakt onder de kleren van sodade. Het is mooi.

Water, voeten uit elkaar. Zand, benen uit elkaar. Hand, lichaam klaar. Luister! Buig een beetje. Blind haast, tunnelzicht. Lang geleden. Wat gaan we nu doen? Je kleren uit. (diepe zucht terwijl ik dit schrijf, bloed dat golft en bonst en bochten mist... herinnering - en sedertdien niets anders meer dan wisselen van slaan en strelen. Het begroten van een gebeurtenis - een toevalligheid welhaast - als een gewricht, als meest intensieve tijd
van een leven. De aanwezigheid waarmee hij is en blijft. Nog steeds. De bomen worden gekapt en op de lege vlakte, de vaste punten niet te nagesproken, worden wegen gemarkeerd, ongebreideld kriskras door elkaar, als paden in de pampa. Het landschap ondergaat. Het registreert. Het deed niet meer dan dat, dacht ik. Niets was minder waar. Het werd die dag geresusciteerd.

Welgemikt landt de az zaghayah!
Daar is geen zachtzinnigheid bij van tel om dergelijke omslag te bekomen, enkel af en toe een zachte pauze. En dát is balsem, oneindig heerlijk. Er was daar een vergissing van sodade of alleszins een inschattingsfout, want nooit voorzien, nooit verwacht de extensie, het spreid- noch diepte-effect. De sleep van sterren, sneeuw en ijs, het magma, de explosie van vulkanen, lavastromen, as en modder. Het vuur. Vuur in ogen. Vuur, vuur, vuur dat warmt en brandt en brandt. Zalf me dan, verdomme. Nooit gedacht. Het dagelijkse werk, de uitputting, de sporadische voldoening, de kracht van de dunne arm. Het altijd weten van het zijn, en toch soms twijfel. De eenzaamheid.

Nzou dwaalt solitair en op haar brede rug spreid ik de benen in haar nek. Haar slurf troost achteloos, als de hand na de pijn. Ik tel de jaspis onderhuids en staar de verte in en aan de einder op de horizon staan woorden die nu betekenis krijgen. Invulling als het ware. Ligamenten in een zinnig leven. Zo donker soms. Zo nieuw met ondoordringbaarheid van een taai maagdenvlies. Ik moet er door. Ik wil gewoon en snijd.
En is het snijden in mezelf en is het eigen pijn... het moet zo.
Verder nu, de nieuwe weg is ruim en eng gelijk. Kijk toch.

Een verleden wordt herschreven.

Daar loopt de sherpa, een eeuwigheid vooruit.
Inhalen kan ik hem niet. Wel volgen. Proberen ten allen prijze.
Op mijn eigen manier.

woensdag 30 januari 2008

takkenwijf

Ik ben niet zachtzinnig.
Zou je wel willen!
Wil je dat ik zacht ben?
Ga dan
en koop een schaap
of een angorakonijn
of een pelsen jas.
Ik ben niet zacht,
er groeien takken uit mijn ogen
als ik je bekijk
en in mijn hand rust een
glasscherf.
Dacht je dat het diamant was?
In hoeveel sprookjes geloof je wel?
Maar als ik je bekijk
dan weet je het
en mijn streling
zal je niet licht vergeten.
Je ziet maar. Ik ben er.
Met takken.
Met glas.

zondag 6 januari 2008

...


Als zuur
als vuur
als larven
op een stinkende wonde
bloedzuigers op een
diabetesteen…

Verschrikt
ontregeld
kribbig
verward
verteerd

Bijt!
brand !
rook uit!
knaag!
zuig!
zuiver!

tot de essentie

wachten

Mpmmmmppp pfmmmmfmm, mpmmmmmmfmfpfmp mffpmp, mpmmmmppp pfmmmmfmm ffpmmmpmf mfpmppfmp mfmppfmppmpm ffpmffpmmppp. Mppppp fppmmmppppppmppmpppff? Mffppp mpmmpp ppfmmfmfpfmpmpppppmpm fpmmpppfffmppffmpppmp mffpmp. Mfmmppmmppmfmffpppmpmmpmppfmpppmpfmp pffmffpmmmpm mffpmp fmmfmpmppfpmmffmfm mpmppfppfpff. Fpmmpppfffmppffppffmffppmppppp. Mfpmppmpppmf mpmmffmpppfm, fmpfmffmmfmmmppppp mmmpmf mfpmppfmp mfmmpppmppffppfppppmpmpppmf fpmmmmppp mpmmmmpffppmmppppp, mmfmpppmfmmmmpfmmppffmmmmmmpmp mppppp fmmfmppffppfppmmpppppmpm mmppmfppfmppmpm mfffmm mpppff... mffmppfmpfmm mpmmmmfmp fmmfmpfmffppfmp, mpmmmmfmp mmmmmmppp ppmmffpmmppp pmfmffpfmpfmmppppp fmppffmpppmpfmp, mpmmmmfmp ppmmffpmmppp mfpmmmpppmpmmppppp mpmppfmppfmp fpmppfmpppmfmppppp. Ppfpppmfmmppfmpfppmffpmmmpfmpppmfmpm ffpmmmpmf mffpmp mffmppppmmmmpppmpm pffmmmpmpmppppp, ppmmmmmmmpff mpppff mfffmm mfpmppfmp mpmppfmpppmf. Mpmáfmp, mpmmmmmmmpff mfmmmmmmmfmp mfpmppfmp ppfppm. Mffpmp mpmmpppppmpmmpppff ppfpppmpmmpppfffmpfmffmmfmmmppppp mmmpmffmm mppmppppp pmpppfpmfppfppppppmpp ppfpmfmffmpfmmmpppfmpmppppp. Mpmmpp pffmppfmmppfpppmmmpppfmpmffmpp fpmfmfpmffmp ppmmpp. Mffpmp fmmpfmpffmppmffmpm ppmmpp. Mpmmpp pmpppffmfmpmmpp mmpmffpmmfmp ppmmffpmmppp fpmmpppmf, fmpmmmpmppmpmppppp fmmfmppffmffmppppmmppppp mppppp fppmmmmmmpff ppmmffpmmppp fpmppfmppfmpmppppp ffpmffpmmppp mfmpffppfmppmffmppppp ppmppfpfffmmmffmfmmpp pmppmfppfppmpfmmppppp mfmmpppffppfppppppmppppp mmppmfppfmppmpm. Pffmffpmmmpmmppppp fppmpppffmpm fppmmmpmffmmmppppp fppmmmpmffmmmppppp fppmpppffmpm pmfppfpfmmppppp, fmmfmpmmmpfmpfmmppppp, pmppmfmffppmppmmppppp, pmppfffmfmffpfmmppppp, fmmpmffmfmffpfmmppppp, pmppmfmmmfmffppmppppp, mmpmffpmmfmpmppppp, mmpmppmpmmpppmfmppppp, mmmmmmmffmppppp mpppppffpppffpmppfppfpfffmp. Mppppp ppfppfpmp mpmmmmfmp mpmmppmppmpm mpppff pppmffmppfmp fmpppfmpp. Mfpmppfmp mfmmmmmmmfmp ppfppm mpmmmmfmp mpppppmpp. Mfpmffpmm pmpmmmppp mfpmppfmp fppmppfmpmppppp. Pmmmpp ppmppfmppfmp fpmmpppffpmfmmmpppmfmmppppp fmpmpp fpmmpppffpmfmmmpppmfmmppppp....
Mfpmppfmp MffFmm ppfpppmmpmpppffmppmffpmpmmpmmmmmmpff. Ffpmppmfmmfmmppppp ffpmpp. Mpmmpp pffmppfmmfmp. Pmmmpp pmpmmmppp mfpmppfmp pppmffmppfmp fppmffpmfpmfmppppp. Pmmmpp mmpmpppppfmp pmppppmppfmpfmpmpppffmfmmpppmp. Mfpmppfmp fppppfpffmpmfmp pmmmpp mpmppfppfmpm. Pmmmpp ffpmmmpmf mpppff ffpmffmpppmp fpmmmmppp fppppfpffmpmmppppp. Pmmmpp ffpmmmpmf mfpmppfmp pppmffmppfmp pffmppmpmmpmmppppp. Fppmpp ffpmffmppppp pmmmpp pppmffmppfmp ppmmppmpppff mfmpffmmmmmmmfm. Pmmmpp mfpppfppfpfffmp pppmffmppfmp ppmmppmpppff mmpmffpmm ppfpppfmm... Mmmpmffmmppfmpf mffpmp mfpmppfmp ffpppffmf fppmffpmfpmfmppppp. Mfpppfmpp ffpppffmf mffpmp pfmmmmfmmfmmmppppp ppfpfm mppmppppp fmfmfffmpmfmmppppmmppfmpmppppp mppfmmmmfmfpmpppffmffmmmmmmpppfmm fpmpmfmmmpmp? Mfpppfmpp ffpppffmf mffpmp ppmmpp pppmmmmmmpff mpmmpp pmpmmmpppfmp fppfmfpffppmmppppp, mmpmppmppfmppmmmpp mmpmffpmm mmpmppmppfmppmmmpp fpmmpppffmmmpppmpmmpppffmpppppmpm? Ppfmpf mfpmppfmp fmppffmmmmfmmpp pfmpffppfmmfmppfmm pffmmmmpmmffmmfmmmmmmpmf mpmppfppfpffmmppffmpppmpmppppp mppppp mpmmpp ppfpffmpmmpp fpmmpppfffmmfmpppfpffmppppp. Mmmmmfmfp, fmpmpp fpmmppmpppmf mfmmpppffmppmpmmpppppmppmpppff. Fpmmpppffmpmmpppff. Pppmffmppfmp mpmmppppppmpmppppp. Mpmmpp mmpppfppfppm mfffmm mpmmffpmp, mpmmpp fmmfmpmmmppm pfffmffpp. Mffpmp pmpmppppp mfpmppppm fpmmmmppp ppmmffpmmppp pmpmffpppmpmmpppffpmmmmmpffmppppp. Ppmmffmpmmpmmppppp mffppp mfpmppfmp mpmppfpffpfm. Mpmmpp fmpmmmpmppmpmppppp mmppffmpppmpmppppp ppfpppmpmmpppff ppmmffpmmppp fpmmffpppmfmmpppfffmm. Ppfpppfpmmpppfffppmmmmmfmfpfmp. Mppppp fmpppfmmfmfp. Mpmmpp pmpppffmfmpmmpp mfffmm ppfppmmfmmppfmmpmfmmmmfmmppppp ppfpfm mfpmppfmp pfmfmfpppfmp mpmmmmfmp ffpmpp pppmffmppfmp ppmmppmpppff fmpmpp fpmppfmpppmfmppppp mfffmm. Mpmmpp mmpmpppffmfm mfffmm fmmfmpmppmffpmf mppppp fmmmmfmfpmpppffpfm. Mffpmp fmmmmfmfpmppfmfpff ppmmffpmmppp mfpmmmpppmpmmppppp ppfpfmmppppp mmmmmmppp mpmmpp pffppffmpfmmmppppp. Mfpmffpmm fpmmpppffmfmpfffmfmfffmmfmp. Ppfpppfpmmpppfffppmmmmmfmfpfmp. Mpmmpp ffpmppmpp mfffmm ffpppffmffmp mppppp mmppffmmmpppmpmfmp mffppp ppmmffpmmppp mmppmfppfmppmpm. Ffpmpp fpmmpppffmpmpffppfppfmfmfmp. Ppfpppfpmmpppfffppmmmmmfmfpfmp. Mfpmppfmp mmppmfmffpmmpmpfmp ffpmppmpppff mpfpfffmffmmfmppffmpppffmpppppmpm mmmpmffmm pppmffmppfmpfmm fppmmmfmp mffpmp fppmffpmf pppppfmfm mfmmmmmmmfmp. Mffpmp mmpmffpppmpm ppmmpp ppmmppfmp mppmppppp pmpmppfmpfmpmffpppmfm fpmmmmfmmfmp. Mfmmppmppppp mffmpmmppmpp fppmmmfmp pmpppfppmmppppp mfmmmmmmmfmp.

Mffpmp fppmmmmmfmfpfmp ppfpfm ééppp pmpmppmpppff pfmmpppff mpmmmmmfm mmmpmffmm mpmmpp mmmmpmmpppmfmmmmmmpff ffpmffpmmppp mfpppfpfffmmfmp fpmmpppffpmfmmmmmmfmp mppppp pfmmffpmpfmp mffppp mfpmppfmp fpmpmfmppmppfmm fpmmmmppp ppmmffpmmppp ffpmffpmm. Mffpmp fppmppmppfmp pppmffmppfmp ppfmpf mffpmp mpmmmmppppmp fmf ffpmppmfmmfmmppppp ffpppffmf, ppmmmmmmmpff mffpmp ffpppffmf ffpppf mfmpffmmmmmmmfm ffpmffpmmppp fpmmpppffmppppp fppmffpmfpmfmppppp fmmfmppffmpppmfmppppp... mppppp mpmmmmppp fmfmfffmppfffmfpmppmpmppppp ppmmfffmmfmmmmfmfpmffmppppp? Mppppp mmmpmffmpmffpmmmpm mffppp mpmmpp ffpmffpmmppp ppfmfmmppppp pmpmffpmmpmpmppppp. Fmppffmmmmmmmfm. Ppmmppfmp mfmmppmmpppfpppmpmmppppp mfpmmmpppmpmmppppp....

donderdag 20 december 2007

chiée VIII - enfin dan: champignons


Ik zie me nog naar het altaar lopen, zes jaar, eerste communie en een voet die bijna omsloeg. En net die foto met die omslaande voet zag ik altijd het liefst. We moesten een stuk speelgoed meenemen. Ik had een pop bij, maar niet mijn favoriete. Neen, die ging ik daar niet even neerzetten.

Ik zong al de liedjes mee, in het Latijn tot dat plots Nederlands moest zijn. Ik bad een eigen versie van het Credo, ik geloofde nooit in de geilige katholieke kerk of de verrijzenis van het lichaam. Ik zat vaak op de punt van de bank om recht te springen als er weer een grofheid werd verteld. Vrouwen waren dikwijls het slachtoffer van de preek.

Wat heb ik spijt dat ik het nooit deed, dat rechtspringen bedoel ik.

Ondertussen op het vuur, de stoof hier dus, staat onder het wakend boeddha-oog de pan met eten te garen: aldi-champignons met aldi-geitenkaas, aldi-zongedroogde tomaten en aldi-pijnboompitten. Ik gooi het maar bij elkaar, want koken kan ik niet. En dít kan dus handenvrij.

Het doet me weer denken aan vroeger. Champignons waren seizoensgebonden. Rond september gingen we met mijn vader ’s morgens in de mistige wei op zoek.
"Kijk goed bij de paardestront”, zei hij dan.
Champignons lustten paardendrek in die tijd.
Hij liet ons onder schrikdraad kruipen, terwijl hij er met een beenzwaai over ging. En hij plukte één keer zeventien kilo op een ochtend, samen met Nr. 2, de gelukzak.

Het deerde hem niet wat op de wei stond, paarden, koeien met ‘de stier’… of gewoon een allegaartje. En als de beesten kwamen zei hij: “Ge moet geen schrik hebben. Als ze te kort bij komen, spreidt ge uw armen en doet ge heel hard BOEH!”.
Dat heeft ons altijd beschermd. Behalve die keer in de Gevaarlijke Ardennen toen een stier het op me gemunt had. En die andere keer in de Gevaarlijke Ardennen toen een andere stier hetzelfde gedacht kreeg met mij. SCHRIK dat ik had. En rennen. En struikelen en mijn hele benen kapot geschaafd en gaten in mijn knieën.

Nu vraagt hij soms: “Bidt ge nog?” en dan antwoord ik neen. “Gelooft ge dan niet meer?”, neen dat ook niet dus.

Ik heb een bokaal kweeperengelei, die hij maakte. Elk jaar doet hij dat. Vijfentachtig is hij nu. Hij kookt dus wel.
Met een lepel drup ik wat van zijn maaksel, een tikje in elke champignon om de geitenkaas te bedwingen.

Hij vraagt niet of er iets is dat me vervult.
Ik zou misschien JA hebben gezegd, als ik dacht dat hij het aankon.
Satan is niet ver.

zaterdag 15 december 2007

chiée II


De leeuwen graven hun kop in het nog warme kadaver.
Bloed bedekt hun oren.
Hun gulzigheid maakt hen doof.

Het kind dat schuilt zien ze niet. Ze is stil en bloedt en wordt groot .

“Onrein”, schreeuwen ze: de vader, de moeder, de zuster, de broeder, de pastoor, de rabbi, de mollah, de begijn, het schaap…

“Onrein, onrein, onrein!”

Ze buigt haar hoofd en volgt het spoor dat kleurt en denkt: nooit voordien zag ik zo’n helder rood…zo mooi. Nooit, nog nooit.

Daar wordt ze neergegooid. Ze vecht. Haar benen moeten dicht. Ze vecht en perst een woord. Het mes glijdt uit. Moord. De moeder moordt het kind en smoort met haar de vrouw, die moest geboren worden. “Onrein. Onrein ben je.!”

Ze strompelt naar haar hol, ze snikt en sterft in slaap.

Daar droomt de tijd haar met grote handen uit een duinenrug, een zoute zee vol lamantijnen.
De zeemeermin met gesloten benen glijdt door de zware kudde, wordt hulpeloos aan land gestuwd.
De eenhoorn stoot een lach en breekt de vliezen.

Alles vloeit, niets blijft.
Het kind groeit en sluimert weg.
De vrouw omhelst en tooit zich met haar eigen kleur.