Posts tonen met het label RSI. Alle posts tonen
Posts tonen met het label RSI. Alle posts tonen

maandag 25 maart 2013

Nunca me esquecerei desse acontecimento...




No meio do Caminho

No meio do caminho tinha uma pedra
tinha uma pedra no meio do caminho
tinha uma pedra
no meio do caminho tinha uma pedra.

Nunca me esquecerei desse acontecimento
na vida de minhas retinas tão cansadas
nunca me esquecerei que no meio do caminho
tinha uma pedra
tinha uma pedra no meio do caminho
no meio do caminho tinha uma pedra


Carlos Drummond de Andrade




hoofdstuk 7, §10, p.31
hoofdstuk 7, §11, p.1, p.11
hoofdstuk 13, § 3, p.25
hoofdstuk 7 -


dinsdag 20 december 2011

gedicht dat (niet) bestaat






hoofdstuk 7, § 10-11, p. 11
hoofdstuk 11, §12, p. 19
uit: de andere kant van de dag
voor (Je Naam)

zaterdag 10 september 2011

yet another day

To-morrow, and to-morrow, and to-morrow,
Creeps in this petty pace from day to day
To the last syllable of recorded time,
And all our yesterdays have lighted fools
The way to dusty death. Out, out, brief candle!
Life's but a walking shadow, a poor player
That struts and frets his hour upon the stage
And then is heard no more: it is a tale
Told by an idiot, full of sound and fury,
Signifying nothing...

William Shakespeare's Macbeth, from Act 5, Scene 5






hoofdstuk 6, §5, p. 24
hoofdstuk 7-10
hoofdstuk 11,§9, p. 9
etymologie ballen

maandag 6 december 2010

MultiSocket II

« Un corps humain est là, quand entre voyant et visible, entre touchant et touché, entre un oeil et l'autre, entre la main et la main se fait une sorte de recroisement, quand s'allume l'étincelle du sentant sensible, quand prend ce feu qui ne cessera pas de brûler jusqu'à ce que tel accident du corps défasse ce que nul accident n'aurait suffi à faire...» 
Maurice Merleau-Ponty


als de tanden van de vogel
stenen bijten omdat
ze fluisteren
snavelhard

dat ik moet zwijgen
... je moet zwijgen
dat ik moet buigen
... je moet buigen
dat ik mijn ogen sluiten moet
... sluit je ogen
dat ik moet knielen
... kniel
dat ik moet kruipen
... kruip
dat ik blaffen moet

teef zal ik je noemen
en tegelijk aandoenlijk
navelzacht

Onnodig zorgvuld bij het schrijven van je naam - foutloos in zijn knoken, noemen, zingen, spellen, dans ik hem met mijn
mijn bekken en in hersenwringen. Een machtig dier, een dier is hij
de wind, de lucht, de hemel bij nacht
en de zon. Je te regard, point noir, gerard. Point.
(Ondanks de la Rochefoucauld.)

Nestelen en cellen zijn geen ratio van wesp- en bijen, niet in mij. Ík ken de weg niet maar Je Naam is ingeslopen, overal, krijgt plaats als het water, als het kruipend bloed. Wie kan zeggen waar je bent als overal het antwoord niet mag zijn en is? Waar ben je? Où es tu?

Grijze sneeuw en kijken naar de zee, tot aan de zee, tot voor de zee, tot het water in de ogen
landt

(Tuesla tuesla tuesla
hitkill - tuemwa)

Ik kook je woorden, het lange garen leidt me, convergeert naar jou. Al tijd. Het punt in de oneindigheid, waar als je komt niets is, tastbaarder dan haar. De materie voorbij.
Vrijheid, zei je, en integriteit.
En ik zag hoe het procrustesbed jou nooit gepast zal worden.


hoofdstuk 7-10

vrijdag 12 november 2010

MultiSocket


Om de leegte om het gat om het eten dat ik had om de liefde het gemis om het wachten dat nu is om het lieven om het slapen om het leven op te rapen om het schrijven om het schrappen om de onmacht het te snappen om het geven om het vragen om het zwijgen te verdragen om de muur om de zee om de deuren om het ne...............................................
om de andere dag

« Souviens-toi que le Temps est un joueur avide
Qui gagne sans tricher, à tout coup ! » *

"Scheer je radikaal, ik toon je het sublieme, ik open een deur die je voordien niet zag",
disait le sujet supposé savoir

De object-scène trekt zich terug
als een nukkige rivier in een te smalle bedding van stilte en remmen.

Beter te zijn als een koppige tafel, een weerbarstige matras, een lege kruik, een zwart scherm, een hortende film, een gat van zwijgen.
I, object.

Hij hakt het hout, scheurt het dons, breekt de kruik, trekt een eerste lijn
met een penseel
- dit is een ruptuur - breekt de dijk, getijdegolft doorheen een lichaam, een leven
een weg van nooit meer terug
Een tafel vult zich met spijzen
een matras steunt en is zacht als ik vrij of slaap
een kruik geeft overvloed, zonder einde
Een scherm toont zijn gedachten
een film speelt
een gat spreekt
zonnen klimmen, dalen, manen na elkaar
de zandkorrel wordt gekliefd, telkens de delen in twee en wéér
de era van de woestijn en le soleil noir
en daarin  het driftig paard
 Tafel, vul je met spijzen!
Matras, steun me en wees zacht als ik op je vrij of slaap
Kruik, geef overvloed, zonder einde
Scherm, toon zijn gedachten
Film, speel
Gat, spreek
Is dit een gebod?

Er is een kind dat krijst van honger
verhonger het kind
veroneindig het verlangen

Ik haalde je tafel van je weg en de stoel waarop ik je wist, de deur, de boom, het raam, de stenen, het pad, de vissen in je hand, de boeken, de kleur
zover wou ik gaan, ook het trommelschilderij
(en moét het?) de ontmanteling:
Je haar (Ja heer, schreef ik eerst) en het gevoel ervan
je hemd je riem en je broek je schoenen, sokken en ondergoed, hun warmte en geur
je baard en zijn afdruk in mijn hand
je mond en zijn spreken, de zinnelijkheid, de klank, buigingen en timbre, woordenreeksen, verborgen betekenis
je ogen en hun dionysische blik, het derde oog dat in tegenstelling tot het rechte van Apollo alles ziet, altijd.
Al-tijd.
je vingertoppen, meestervaardig, hun echo op mijn vel, hun vatten van gereedschap, hun hechting aan handen vol rein geweld, de armen, het lichaam
de huid als een slangenvel bij de laatste keer
de kooi rond je longen en je hart
het slaan daarvan in mijn blote palm
het kloppen van je lid
het vragen van mijn handen
welke vraag
wie
was en is wat overbleef onzegbaar, de leemte, als al ontdaan is tot niets, al het verlangen dat dan leeft, het grootste
een wezen
onvangbaar onzichtbaar Reëel
aanwezig op de nullijn van (mijn) zijn
cirkel
excentrisch
exstatisch
zijn en daarin sterven

breekt door het oppervlak
(Je Naam)



* Baudelaire
in: onafgewerkte tekst - of af te werken tekst?
En god-dog en l'amour en plus en zoveel meer

hoofdstuk 7, hoofdstuk 8, hoofdstuk 9, hoofdstuk 10, § 10-11, pag. 18-12


donderdag 23 september 2010

leda et le signe

Leda and the swan

A sudden blow: the great wings beating still
Above the staggering girl, her thighs caressed
By the dark webs, her nape caught in his bill,
He holds her helpless breast upon his breast.

How can those terrified vague fingers push
The feathered glory from her loosening thighs?
And how can body, laid in that white rush,
But feel the strange heart beating where it lies?

A shudder in the loins engenders there
The broken wall, the burning roof and tower
And Agamemnon dead.
                                         Being so caught up,
So mastered by the brute blood of the air
Did she put on his knowledge with his power
Before the indifferent beak could let her drop?



W.B. Yeats (uit: The Tower, 1928)

zaterdag 18 september 2010

oh joyce

  

Het zijn de tonen van de Andalousische gitaar, de caniculaire warmte die zich rond me wringt en de drank. Ik weet dat ik er niet ben en dat is even vreemd omdat al de rest er is. Maar hier waar het lichaam is is stilte en slechts een jas, soep van de dag om een ruwe keel te troosten, het rillen tegen te gaan.
Je ne rêve plus
Je ne fume plus
Je n'ai même plus d'histoire
Je suis laide sans toi
Je suis sale sans toi
Comme une orpheline dans un dortoir
Je n'ai plus envie
De vivre ma vie
Ma vie cesse quand tu pars


Chorus
Tu es malade.

Niets meer wil ik tegenspreken. Mijn symptoom rust in mijn armen.
(Waar ben... ) jij?
Je n'ai plus de vie
Et même mon lit
Se transforme en quai de gare
Quand tu t'en vas...
Je suis malade
Complètement malade
Comme quand ma mère sortait le soir
Et qu'elle me laissait seule avec mon désespoir
Je suis malade


Chorus
Tu es malade.

De tanden van de Kater gaan dieper elke keer. Onontkoombaar zijn het mes der dagen, de klauwen van de nacht nu de aarzeling is verdwenen. Wat optelt vermindert omgekeerd evenredig. En dan is dat vreemd lustrum weldra, of zullen ze allemaal even eigenaardig worden: gespeend van feestelijkheid en bol van leegte en zalen waarin soms zelfs herinneringen zoek geraken?

Parfaitement malade
T'arrive on ne sait jamais quand
Tu repars on ne sait jamais où
Et ça va faire bientôt deux ans
Que tu t'en fous...
Comme à un rocher
Comme à un péché
Je suis accroché à toi


Chorus
Tu es malade.

De uitgeteerde handen waarop ik keek - net deze dag  (ik dacht dat je voor iets totaal anders belde - iets dat je overigens helemaal vergat) las je me een brief voor. De meubels van toen, de mat, de bank, de stoel... dat alles is niet meer, net als jij. Wat me in taal bereikte was duidelijker gesneden dan een onverwijderbaar astrocytoom, jij leek het niet te (willen) begrijpen, maar een spel speelden we niet.
Nu lijkt alles over te lopen van ludiciteit, hazen springen woordje-over of shuffelen enzomeer en iedereen probeert de ander scherpzinnig te overtreffen. Vermoeiend.

Je suis fatiguée, je suis épuisée
De faire semblant d'être heureuse
Quand ils sont là
Je bois toutes les nuits
et tous les whiskys
Pour moi ont le même goût
Et tous les bateaux
Portent ton drapeau
Je ne sais plus où aller tu es partout...
Je suis malade
Complètement malade


Chorus
Tu es malade.

Ik zit bij de hut en roer met een stok in het hoopje stront. Hoopje hoop... Dat de zon schijne en het uitdroogt. De takken zijn op. Ik pers de geit leeg om haar drol. Biobrandstof zullen we het noemen. En het kind en de hond en de koe. Nu ze nog leven. Dood is het vergif. Kisten hebben we niet en toch kiezen we de mooiste deken. Om haar in te rollen. En de kleertjes zijn de beste. En het mutsje, het kantje-boordje aan haar sokjes. Waarom moest ze sokken? Twee dagen en zo'n warmte! Maar in de grond is het fris, zelfs als het gat niet diep is. Dat hoeft niet (diep), omwille van de tender bones. Veel rotzooi zal er niet van komen.

Je verse mon sang dans ton corps
Et je suis comme un oiseau mort
Quand toi tu dors
Je suis malade
Parfaitement malade
Tu m'as privée de tous mes chants
Tu m'as vidée de tous mes mots
Pourtant moi j'avais du talent
Avant ta peau...
Cet amour me tue
Si ça continue
Je crèverai seule avec moi
Près de ma radio
comme un gosse idiot
j'écouterai ta propre propre voix qui me chantera...
Je suis malade
Complètement malade
Comme quand ma mère sortait le soir
Et qu'elle me laissait seule avec mon désespoir


Chorus
Tu es malade.

Ik herinner me geen geluid, niet van die keer, tenzij dat wat ik me voorstellingsgewijs als geluid kan aanpraten: zo moet het geklonken hebben.

Je suis malade
c'est ça je suis malade
Tu m'as privée de tous mes chants
Tu m'as vidée de tous mes mots
Et j'ai le coeur complètement malade
Cerné de barricades
T'entends... Je suis malade...

Je stem ja, die wel.
Je ogen.
Je lach.
Shitterend.

Je suis malade
Inderdaad!
(luide luide lach)

hoofdstuk 1, § 10-11

hoofdstuk 5, § 11 (r 14)

hoofdstuk 7

hoofdstuk 10,, §9 pag. 18

Je suis malade - Tekst: S. Lama

zaterdag 31 juli 2010

277


Dat we niet meer dan ons zelf zijn niet zijn, zelf niet (-s-s) bezitten, lichaam, niet meer dan ons zelf kunnen aanraken, onszelf betasten in aanraking, waar de huid 'hier houd je op' vertelt en uitwisselingen illusies zijn, ook kijken, ook spreken, proeven, horen
zijn

Te miljoen keer deze hand deze vingers deze stem en afstand en denken en gepuzzeld in ogen geloven te weten. Hopen.
Bellmer.

Je praat en ik luister zodat je jezelf kan horen
Ik kus je en voel mijn lippen jouw hand raakt mijn lippen en likt ze we scheiden elkaar hoe langer hoe dieper de lichamen die we zijn
apart
Ik raap onderdelen bij elkaar vreemd zonder één keer de vraag: dit van jou dit van mij? Hoe lief zou het me zijn dat stuk jij (het zou niet passen, er zouden afstotingsverschijnselen komen, het zou zwart worden, rotten, bij mij)
Is dat waarom gedachten zijn? En woorden?
Taal

En verte ogenzwart
bodemloos spiegelglas
overdracht
groen dat bruin moest zijn
grijs, wit met zwart de lichtknop aan of uit test het ontvangstkanaal
open grillig maar open dus

In de holte die de mannelijke cicade gebruikt om geluid te maken worden bij het vrouwtje de eitjes ontwikkeld
Bij valavond luister ik
Je schildert, gezichten druppen uit de verf en wat ze om het lijf hebben
Ik maal me door een leven dat ik niet ken. In de zee stroomt alles tegen, elke wolk, elke vis, elke mens. Ik krijg geen adem, het doek sluit me de neus, kleren schuren, lieden duwen door mij heen, verspreiden me.

Een ijsvogel - zeldzaam ver
En
Daar, mijn darmen op de dorpel van het huis en handen afgehakt, het hoofd rustend op de buik de rug aan rug
in boomschors en
in het bladerdak mijn eigen ogen met het mes
toen was er pijn en in de lijn van het gebeurde gramschap
en vreugde
daar cirkelt als een gier met de remedie aan zijn poten
als een aap met een plateau
koffiestuifcitroenbegoten
de rechterhemisfeer

In de spiegel is niet
herkenning
hoe ken je me
want begrijpen doe ik niet hoe hij en zij en nog een ander
na jaren
toch wel verzekeren ze dit gezicht

Mijn debiele kind mijn kater voor het leven plots
weet je in mijn borst wat
je sinds lang ontbreekt
ik zie je heel worden
het bezette land van links plooit
moeiteloos
naar verloren wanen
van herinnering

Dit is de nacht van wat ik denk de zwarte deur van
ster noch maan

Mijn wonde explodeert want onverwacht
aan de einder einder einder
één

De ijsvogel zingt een psychose



hoofdstuk 7,
hoofdstuk 9, § 10, p. 26, § 11-12
hoofdstuk 10, § 1-7, div. pags
En god-dog?
en
l'amour en plus?
en zoveel meer?

maandag 24 mei 2010

in between...


Leg nu lakens in het huis, doe het licht uit, sluit de deur. De uitgewoonde woorden storen.

Ik zal niet vergeten. Niet niet. Niet hoe je letters schudde op een huid en hoe een nieuwe taal mijn doopvont werd, noch hoe je me hebt zingetogen...

Bekeek je de maan de voorbije nacht? Als een stug haar hing ze, een kromme naald, en ik verbeeldde me dat je ze (ook) zag, een trek nam aan je sigaar en naar haar wees terwijl ik dacht (en stilletjes zei): zie je wel, ik kijk!

Kijk, die boom - sprak je, en hoe niets meer restte: dat wat we zeggen en verlangen niet samenvalt en alles slèchts symbolisch is - je lippen braken de spiegel van koffie, de stilte, het licht in je ogen
(Álles?)

Ik zag dat de wereld zich splitste in strijd achter de damp die uit het kopje sloeg en door-zichtig werd: geboden op panelen, wat mensen zingen of gillen in bed, en de ondichtbare kloof die plots zo blijkt dat het spreken stopt. Daar werd tegen een scherm van rook de slag om integriteit geprojecteerd.

- O -

Intermezzo?

Je gooide een steen.

Intermezzo!

- O -

Leg nu lakens in het huis, doe het licht uit, sluit de deur. De uitgewoonde woorden storen. Als maden vreten ze, als splinterbommen delen ze... het meest universele.

Weet je wat ik las vandaag? Het deed me aan je denken. Cognitivisten beweren dat het menselijk bewustzijn maar zeven bytes (ik probeer...) per seconden kan verwerken terwijl zintuiglijk miljoenen impulsen binnenstromen. Het bewustzijn reduceert dus en maakt hegeliaans abstracter. En dan de vraag: waarom?
Moet ik terug naar Bergson nu? Waar zintuigen als filter functioneren...
Of waarheen?
Dat het maar best is dat niet alles bewust wordt beleefd?

De bloeddruk is laag. Onderbewustzijn en hartslag ook.

Ik danste met de stier vannacht, was dans en stier gelijk, je danste me, ik was de stier en jij, een dans alsof het schrijven was of schilderen in zand, het bloed was dik, je ogen zwart

Vanwaar ik kom?
Ja.

Er is geen ander dier dan jij dat me mijn gang laat gaan,
dan jij, als ik wat uit je ooghoek pik, die waarmee je al uren...

Zwijgen
Ik weet niet waar je bent - waar ben je nu - was je wakker - ik ben ziek

Weet je nog, toen, toen ik een kind aanreed.
Ik mailde je, in paniek.
Agnus dei, verder niets.
En ik leerde. Agnus dei

Ik moet het leren. Niets leren.
En zwijgen.

Spréék niet van de liefde

Je gooide in geweld een steen

Het verlangen blijft

En stoppen met huilen, misschien

Leg nu lakens in het huis, doe het licht uit, sluit de deur. De uitgewoonde woorden storen. Hangt nog aan de muur de oude spreuk over een verre vriend en de goede buur.


zondag 12 juli 2009

werktitel


Hoe dan? Al lang wordt een oorlog 'el amor' - jij - en dat het zo is dat landschaploze niemandsland waar ik in bouw zonder wonen.. Godverdomme, hoe hard moet ik dan stampen? Hoe hard me in de aarde van je bekken om een antwoord drijven ? Hoe fel mijn handen klappen rond je ribbenkast? Echoloos marimba op je schedel...?
Het holle van gemis? Ellendig en tegelijk het leven zelf dat als een worm in me kruipt (ach - wat schrijf ik... als een beest me penetreert? ) Een mens zou niet..., er komen vreemde dingen uit.
Maar een mens ben ik niet, ik ben (g)een vrouw.

En als mijn armen als een schroef de lucht doorwringen... weet:
het één is niet alleen. De hielen branden, er is vuur,
er is muziek in pijn,
waar stenen malen, handen rijzen, vuisten dalen,
het zingen van een zweep, vingers op de spanning
van een snaar.
Het is (...) geleden en het lukt me nog altijd.

Je kijkt - kijk je dan nog steeds? -
terwijl je slaan me doet kadansen
alsof het adem is in leven,
het dansen dat ik voor je doe een meten.
We vechten om ter langst:
je linker wordt zo moe.
Ik vraag ik vraag ik vraag,
stamp voeten op de steen
en veeg met stof en rok een warrel lucht.

Statenloos,
het vaderlandschap lang verloren,
herboren in wat liefde heet.

- Of ik schoentjes had met hakken, vroeg Mijnheer, en ik zei neen. Mijn leven ís haute perchée, weliswaar op blote voeten. -

Bloed zal je vegen,
een applaus met zes vingers,
het leer over het lijf,
van hand naar dier... huid in huid.

- "Moet ik stoppen?" vroeg je, "Wil je dat ik doorga?" -

Dat het eeuwig dure, de zindering, de pijn,
het mateloos ultieme. De weer-zin
in het klakken van het naakte vel,
het rukken van je lijf, tegen koor en weerstand in.
((Waarom) Heb je opgegeven?)
je onbeleefde ritme.

Zingen
laat alles zingen, je handen, de molen, stenen en boeken, woorden en mij.
Dat je muziekte me penetreert - en vice versa vaneigens.
Ik ben aan het vallen - Houd me vast -
Ik dans me kapot, de grens voorbij.

Je was lief ... Alsof ik het voor het zeggen had.
De rugzak, het opgeborgen arsenaal en als laatste
- na de zorg en het verhaal je handen die me lieten:
de zetting van je oog, de streling van je haar, de koffie na de Koffie -
... vouwde je je weg, plooide uit mijn leven.
Mijn ogen op je rug nam je mee.
Ik blijf en bleef blind ziende en elke dag kan ik dieper kijken.

Er is een vreemd begin
de eerste schildersstreek
- waar een gat gegraven wordt leeft een woekering.
Zo is geen Meester zonder slaaf. Geen pijn zonder vreugde,
noch vertrouwen zonder overgave.
Gemakkelijk is niet.
Genot.

zaterdag 13 juni 2009

papavers

"Vater, wissen Hunde was von Sternen?"
"Nein, Kind, aber ihre Herrn."
"Vater, muß ich sehr viel lernen?"

"Ja, Kind, und ich lehr's dir gern."


B. Brecht
- Vater und Kind


Hamlet


Leiser ward's. Ich trat hinaus zur Szene,
Langsam wie durchs Rahmenholz die Tür,
Such im fernen Nachhall zu verstehen,
Was in meiner Zeit und mir passiert.

Tausendfach in meine Richtung zielen
Operngläser, starr im Dämmerlicht.
Lass an mir den Kelch vorüberziehen,
Vater, wenn es irgend möglich ist.

Recht ist mir dein vorbestimmtes Planen,
Diese Rolle hab ich im Gefühl,
Doch vollzieht sich hier ein andres Drama
Und für diesmal lass mich aus dem Spiel.

Alles läuft an straff gespannten Fäden,
Endzeit stellt sich unumgänglich ein.
Unter Pharisäern stehe ich – allein.
Kein Spaziergang ist das Leben.

(B. Brecht)


On me dit que le temps qui glisse est un salaud,
que de nos tristesses il s'en fait des manteaux'

(C. Bruni)



donderdag 28 mei 2009

noorderwind


Praat ik over je?
- over de grilligheid van bloemen, omber en
je handen waar nu de levende zon in schijnt
of over licht. Er straalt licht in je ogen.

Niet kan ik bij je zijn dan
in de stap van de hond op wier hand je kop zal rusten.
Waar je vlees me raakt adem ik ribdiep.
Schilder van bloed en non-perspectief,

- de open kist, de blik omhoog gericht -
gebalsemde bloei op de snee van je woord,
praat ik over jou dan, Meester die de spiegel breekt?

Jade, nefriet, bloedsteen
lik ik en waar je stierenkop zich in jaspis boort
- de belofte ( zacht als boter) die je me deed -
tel ik de draden, wolf en spin,
jij die niet Behemot bent.

Ngalyod, die als een lint rond
de rode iris ligt, ik roep je uit de diepte
van het nieuwe loof.

Wacht, zei je, tot komt nog en mettertijd...

Ik rust op de piëdestal
van pijn die je me hieuw en
in het midden van de nacht bulder ik
op de wind die mijn stem ten zuiden vaart.

Mahonie, onweer en je teef ben ik.

De sokkel druipt van rood verdriet,
met kleine woorden als dode kinderen.


.

donderdag 30 april 2009

monster!


Dat ik voortdurend, of ik slaap of droom of niet, getimmer hoor, geboor, geklop... en niet eens meer weet waarvandaan? Is het echt of van bij jou? - pseudohallucinaties zou het kunnen heten - want dat stel ik me voor: hoe hard gewerkt er wordt. Dag na dag. En dat ik niet eens weet of je nog het verschil kent tussen en boek en een baksteen. Gebruik je je computer nog?
Ik zie jouw handen. Weet je hoe dat is? Zien dat niet-zien is, niet aanraken en toch geraakt blijven?

Ik sta op een omgeploegd veld met mezelf te spelen. Een zwarte hond vliegt naar me toe, poten op mijn schouders, muil op mijn keel. Roepen kan ik niet meer. En ik wil eigenlijk verdergaan met wat ik doe. Het beest sist naar me. De beet is voelbaar op mijn sternocleidomastoideus (een plek die ik bij jou verkies... dat weet je).

Ik verzet me niet. Niet dus op de manier die het verwacht. Geen ontsnappen, geen paniek.
We zakken op de grond, hij kijkt me aan. Ik aai hem. Hij is 'genormaliseerd'. Hij heeft twee meegaande vlechten langs zijn kop - uit een vroeger verband.

Klote! Waar is die wilde, lekke kerel? Getemd door een huis?
Ik aai je, je mag bijten.


hoofdstuk 9, § 4, pag. 30,5

(in de reeks god-dog)

en vele andere reeksen

zaterdag 4 oktober 2008

S/s?



Van de dingen die niet voorbijgaan (de nachtelijke herhaling in steeds dezelfde vraag).
Ik reis op koude voeten en wat ik lees, dat wat af moest leiden, verspreidt zich binnenin.
Eén keer, une fois, Einmal… en zo. Beseffen wat dat betekent: niet slechts de eenmaligheid maar ommekeer, verandering en tevens het verjaren.

Je raakte me met tijden. Het vreemde van alle (on)mogelijkheid in één enkele zin vervat: het Reële, het Imaginaire, de Realiteit...
Ho, ik was de egel op je erf, maar jou liet ik vrij mijn buik, je beet was onvermijdelijk, opening naar kairos-tijd.

Hoe je me, in al je zwijgen, nog handig in een kader dwingt, een leeg en mogelijk te vullen hok voor woorden. En daar lig ik weer gebonden, als de ketting aan de hond.
Toch vreemd, waar ik de halsband krijg, vergroot gelijk mijn naam.
En hier houdt het nu op.
(waar ik verdwijn onder de maat van mijn noemer?).