............. Illegalen aan de Kust Stond vanochtend in de krant, dat de Kust weer overspoeld wordt de laatste tijd. Deed me denken aan de plotse verplaatsingen die je maakte. Je zei: ik moet weg. Het moeten stond er dan zo dwingend bij :)
En dat je dan sloten moest vervangen of zo. Ze al lang niet meer aangaf, de ongenode gasten in je huis/huizen.
Pfff, ik heb vannacht nog een stuk gelezen. Sommige delen gaan erg vlot, bij andere zit ik met een getatoeëerde frons op mijn gezicht. Snap ik er de ballen van. Maar... het trekt. Het trekt me aan. En inderdaad, het no-nonsens gehalte.
Ik herken je erin, de taal, de hoofdfiguur...
Ik zou het boek nu even moeten nemen, maar ik ben nog te lui. Er waren een aantal opvallende zaken waarover ik iets wou vragen.
Later.
Goh, het is een jaar geleden dat je me zei: lees dat.
De bestelperiode die duurde. En af en toe, want ik begon natuurlijk van alles op te zoeken en me dingen af te vragen enzovoort, zei je: wacht nu maar tot je het boek hebt. En er klonk een belofte in je uitspraak: dat je er zou zijn als ik het las, dat ik er met je over zou praten. Of je zou antwoorden weet ik niet. Wellicht niet op de klassieke manier. Je zou me iets toegooien. Van het een zou het ander komen.
Toen ik het boek had... verdween je. Ik wist het nog niet.
Ik lees het. Natuurlijk lees ik het.
De sperwer heeft hier achter zijn ronde al gedaan, hoog krijsend in de kruin van de kastanjeboom. De kaarsen staan rechtop in bloei, de meiboom draagt purper in schakeringen.
Er is een merel die vreselijk zijn best doet.
Gisterenavond rende een rode eekhoorn voor mijn auto weg.
............. schijndoodIk heb het zwaar.
Het is de moeite waard, elke letter, elke minuut. Maar het snijdt te hard. Er
is geen contr(e)act behalve in het zwijgen.
............. de tekst en de hondIk zit een tekst te lezen in het Frans en ik snap er de ballen van. Er zijn woorden die ik vertaal, automatisch, maar het geheel zegt me geen geheel. Ik weet niet
wat het zeggen wil. Pfff, vertalen ja. Maar
betekenen?
En ondertussen droom ik weg, naar toen ik bij je was uitgenodigd. De gesprekken. De ochtend. En hoe ik luisterde naar wat je zei. Ik kijk naar toen, lijk me zelf te observeren, als was ik in de stemming van nu bij die onbegrijpelijke tekst.
Het is /was zoals wanneer iemand tegen een hond praat en om de herkenbare klanken en de intonatie gaat de hond mee.
Weet je hoe vreemd het is me hond te voelen zonder nu, nu dus, te beginnen bijten en grommen.
Zo praat je tegen een dier, zo praat je, toon je dat je de meester bent.
Man, wat ben je
goed.
Ik mis jou. Ik weet dat ik je mis.
Zo, nu ga ik verder hond spelen en snuffelen in zinnen waarvan ik de klank herken. Ik begrijp de woorden niet. Nog niet. Misschien word ik wel minder hond naarmate ik vorder.
............. Ander... waar ben je? Deze dubbelheid - geloof in het bestaan van de Ander, maar geen zekerheid omtrent diens mogelijk bedrog, diens intenties - maakt een spreken mogelijk dat de plaats van subject en Ander vastlegt. Daardoor kan de boodschap in omgekeerde vorm terugkeren en kunnen de eigen talige producten ook als eigen producten erkend worden.Zo werkt het.
Werkt het ook hier zo, waar ik je blijf aanspreken zonder iets te weten? Met alleen de hoop?
Kan ik nog van geloof spreken? Geloof dat Badiou omzet in: overtuiging?
Alleen als ik ze bij mezelf leg, de overtuiging. Niet bij jou.
Er zijn zaken waarvan ik overtuigd blijf.
Ik wou dat ik je kon aanraken. Goed, dit is dus geloven zonder aanraken.
Of ik je pijn zou kunnen doen? Ja. Van lichaam tot lichaam.
Of ik je zou kunnen kwetsen? Ik geloof het niet. Opzettelijk niet.
Oef! Maar ik denk zelfs niet dat jij mij met opzet 'kwetst', wel dat het een gevolg is van wat je doet of niet doet. Niet het doel.
............. ontastbaar gelovenHet raken
waar je raken kon en
waar het rood
als draden
op de huid zichzelf
tot kleding spon en
jij insloeg op de schering
tot het koningskleed
je uit handen gleed en
warmte nog de diepe kleur
de wangen gloeien deed
de lippen bloedden en
ik de gaafste pijn verbeet
wanneer
merk je me weer?
hoofdstuk 9, § 4, pag. 22