Posts tonen met het label droom. Alle posts tonen
Posts tonen met het label droom. Alle posts tonen

dinsdag 22 juni 2010

dansen


... "(ik) kijk naar de punt van je schoen."



hoofdstuk 6, § 6, p 18
hoofdstuk 7
hoofdstuk 10, § 6, p. 22
En god-dog?
en
l'amour en plus?
en zoveel meer?

donderdag 17 december 2009

droomvoer


"Alles, was man vergessen hat, schreit im Traum um Hilfe."

Elias Canetti, Die Provinz des Menschen. Aufzeichnungen 1942 - 1972

zondag 21 juni 2009

on-weer



Het was nat en heet en koud, ik sjorde huizen vast - huis, de vrouw, de moederschoot - de rochelende bloemen eerst. De luiken vlogen al, ik smeerde vet in de kieren en de uus en vees van de krant van morgen kramden de vloer waar de planken dansten, en ook een paar rebelse emmen.
Bruin en grijze kleuren hier en tinten van een geverfd gordijn waarin de messen blinken van regen en zongetergde wind. Met stampende voeten het roffelen in de bomen als honderd spechten tegelijk.

De pannen op het dak sluiten hun oren en schuilen in elkaars oksels vandaag. Het is tempeest in huis.
Halfdonker zijn de straten van de souk, een vrouw met een plateau past elegant tussen late tafels en deelt babykatten uit, net halfgedroogde muizen met hun ogen dicht. Ze lacht en rond haar ogen rinkelen munten, spiegelende tanden en resten zon en noot. Henna.
De huizen zijn gekleurd in oker en sienna en met geur van het Zuiden: courgettes, droge tomaten, donkere wijn en arbeid van mannen en vrouwen met gespreide benen. Rafels, linten, muziek en olijven, veel.

Daar buiten maar ook binnen, meer en elders dan, loopt de verloren kater, groot en donkergrijs, mager met zijn groene ogen, en vleit tot ik capituleer. Hij weet het goed te brengen. Ik verdrink vingers in zijn vacht, bespeel hem als een sarod, Ali is dood en alles geurt naar kerrie, ik speel muziek en dans op één been, dicht bij je, vallen doe ik niet zo dicht. Al de noten klaar voor verteer, behalve de pistaches, al de schalen met hun schelpgeluid om je lege vel te vullen. Er is te veel dat op zichzelf beweegt.

En eindelijk thuis terug ben ik de moeder, kat en vrouw en jij bent jij, de grijze kater. Je huid blinkt in het licht van vuur en kaarsen, katten geven kopjes aan mijn been. Je keurt ze een voor een en neemt ze: dominant. Ze krijsen. Zoals alleen katten kunnen, waarna ze vergenoegd hun poten likken. Ik maan je: durf je niet te vergrijpen aan de kleine tijger. Wonder toch, je luistert, nu de plaatsen duidelijk zijn. Buiten weert het als de legers van de hel hun koetsen over de nokken jagen, binnen is het beeld nu weg, het volgen blad per blad hield tegen en we kiezen voor een kleur. Donkerdiep en dieperrood boven een blauwe zee.

Dikke sneden brood bloeden even na het versnijden en bieden zich gewillig aan het mes.
'Zacht als boter' siste je, 'zal ik je maken... de hel laat ik je zien, je zal niet weten hoe heet ze is'.
Ik ben druipend brood in je katerpoten, saterpoten. De potten dampen in het huis en je smeert zoet en zout.
Tussen elke twee sneden rust ik schijf per schijf. Ik wacht, oh meester met je groene ogen.
Ik wacht, verteerd ben ik al.

donderdag 8 januari 2009

boekstenen


Als ik er ben vannacht en jij rookt je sigaar weet dan dat ik klaarlig om je te ontmantelen. Lap voor lap ontdoek ik je, mijn vingers warm dat weet ik zeker, als ik je ontvel, je stoffen buitenlaag en afdaal naar je huid, 't geliefde stuk je lange nek, en boor mijn tanden daar en zuig tot in je hersens waar ik alles weet wat ik verlang, begeerte, doch grijp ik je haar en hang je aan de boom gerokken als een beest ter slacht.


Ik schraap mijn tong over je lende en vil je honderdvoud. En wijl mijn ene hand je slaat zal de andere je strelen. Zoals het hoort, zoals ik niet anders zou willen. Je rug tegen de stam in ongemak, je buik als kwetsbaar wezen, waar beneden hangt, zo treffelijk ontbloot, het vrije spel.
Je kan niet weg.


Daar was terug de hond, le chien perdu sans collier, de collar waar ik om lachte...
Natte neuzen, houten klazen.
Een omhelzing die langer duurde dan nodig was, omdat ik zei dat ik op mijn honger bleef.
Ze was méér dan noodzakelijk.

Ik weet hoe je hart klopt en hoe je uitwisselt in vreemde delen. Als een verkenner hield je -, voelde je me: potentieel materiaal... De herhaling zat aan te komen, het was niet verloren, schreef je. Neen. Nog steeds niet. Ik houd van je acuratesse, maar ook van het dwingende, verzengende, het vruchtmakende dat er toen gebeurde.
Er was/is/blijft mogelijkheid.

Ik neurie me in slaap, lig te huilen en zing je naam zoals alleen kinderen - dacht ik - nog zingen kunnen . Zonder denken klanken (je naam, ontelbaar vaak). Hoger langer dieper lager helder zuiver donker vuil (je naam).
Ik zong en jankte als een kind verdomme.
Ik mis je, (je naam).

Ik kijk met mijn ogen dicht in hele verten en zie je staan, je kraag omhoog en je sigaar. Je haar waait een beetje . Soms niet. Je kijkt... waar kijk jij naar?
Achter je staat het huis. Soms liggen er stenen in je hand, maar ik droomde van je en dat het boeken waren.

En ik schudde mijn hoofd wegens het Slaavse koor dat ik maar weer eens pseudo-hallucineerde.
Ik besloot en ontsloot: ik houd van die mens.
Ik weet niet wat houden van is.

Zo is het hier, blijft het gesteld.

dinsdag 30 december 2008

onvermengd


Je puzzelt wat met levend doek - trefzeker de lijnen - terwijl je geur als handen rond me zweeft.
Naar het barsten van de bes tussen weer barstige lippen smaken je slagen: zoet, zuur, zacht en bijtend. Een tong met weerhaken doorploegt vel en vrucht. Weggebeten morzels afgescheurd vlees. Je likt je kaken en je neus.

Mahonie kijk je in mijn leegte en lacht om de onzekerheid van hoge hielen bij het hondje aan de lijn, de tevende beef, het object...
Ineengekruld van kou, de vuisten vechtklaar dicht en dan ontspannen.

Een god krijgt een hosanna en dan een weg met jou.
En god ben je niet.
Je schuine blik kijkt onvermengd.
(F)in-esse.

Blijf?


(in de reeks god-dog)

woensdag 10 december 2008

beelden

eeuwig was ik bij je en huilde eindig.
het kind tot hond had je gesculpteerd, je streelde door zijn vacht van vlees.
lelletjes, ontelbaar schunnig.
je keek.
hoe het op vier poten onder een haag van mannenhanden ging, betast en blootgesteld.
je was er zozeer. ik zag je gezicht, zonder baard en zonder snor, met al de lijnen zichtbaar. porno.
je was er en.
ik raakte je aan en hield.
elke rij waarin ik sta is (de) marge.
het schilde-rij op dweil.
de leegte, de mannen- en de vrouwenhand.
de porno kreeg ik niet uitgezet.
de leenmoeder op de achtergrond.
achteloos jij. puur.
het ging door. je naam was ontwerper. thomas stonehenge schreef je op een duur paar sokken.
je keek me aan. je bleef kijken ook nadat je niet me meer (be)zag.
je lijf was warm. de openingen van mijn lichaam kenden je.
ik vroeg me af of een man schrik heeft om zijn penis te verliezen.
in een vrouw.
streel me dan.

vrijdag 8 februari 2008

i am so ti(r)ed


Het stonk er muf en nat
en donker als riool. Het
hachelijk dalen. Koud, beton...
duivenpoep op grijs en hoog vanboven
zweefden balken, nauwelijks
zag ik nog de lucht. ik
hapte steeds weer dieper. Ik liep
en liep, waanzinnig angstig
als een kind tot plots daar
alles kraakte. En viel.
De hel kwam naar beneden.
En ik was de laatste. In Paniek.
ik zette het op lopen. Blind
en vol van angst. Was ik daar
gebleven, alles was voorbij.
Maar neen!
ik rende daar de wereld uit
en alles achter me stort in.
Nooit heeft het zo hart gebonsd.
Mijn hart bonst altijd in het nu
drachtig van ellende.
Was ik maar daar gebleven...
Het hart bonst altijd in het nu.
Het hart bonst nu
bonst nu.
nu.
ontbloot en rauw op harde stenen.
STOP!

(angstdroom vorige nacht)

donderdag 31 januari 2008

45,40

Ik woon beneden, ondergronds, in donkere gangen en mijnen.
Ik ben de spreekwoordelijk geslagen modderfiguur en plat nu – van de emmers stront de laatste dagen ge-re-serveerd – bijt ik in het zand.
Ja, vandaag!

Maar morgen sta ik recht, uit opgedroogde slijkcocon en als ik dan mijn leden kraak valt laag na laag na laag beneden, ontpopt schiet ik de hoogte in, dreig* zwerk en nieuwe zeeën.

Mijn schip ligt klaar, ik hijs het zeil. De wind de wind komt aangereden. Daar is de boeg die klieft. Het harde natte hout stijft ongenadig en snellend drijft zich in de open schelp. Slechts dankzij water is dit mogelijk, snijdt de boeg, en eet de coquille, zo scheurt het schip de golven.

Ik hef het ijzer, keer mijn rug en roep: 45,40.
Met klokke stem.
Ik lach!

* (droog, dreg, dreig, bedreig)

donderdag 3 januari 2008

droom


Ik zit in een plas vol platte beestjes. Het is koud en vuil. Met mijn handen graaf ik, woel ik. Er is daar niets. De slang is verdwenen. Ik mis haar. Traag ontdoe ik me van mijn huid en leg me schijfje per schijfje neer op de rand. Het laatste mijn vingers, want die heb ik nodig.
Om nog even te schrijven.
Schijfjes – heel dun en overal.


Hmm. U stoort me. Ik ben puin aan het ruimen. Niks ernstigs hoor. Dat gebeurt elke dag wel een keer of zo. In het licht van de tijd stelt het echt niks voor. Echt niet?
Koud? Wat zou! Natuurlijk heb ik het koud. Maar ik mag niet egoïstisch zijn. Mijn kleren heb ik aan de vissen gegeven. Ze hebben het nog kouder dan ik. Vooral die steur. Hij stond juist op punt kuit te schieten. Met een warme jas gaat dat vast veel beter. Kaviaar voor de feesten.
Hoe? Zegt U? de feesten voorbij? Ach, tja, dat heb ik dan gemist. Nu ja, volgend jaar opnieuw. Missen hé, want ik laat me daaraan niet vangen. Onder geen enkel mom. Me verwarmen? Hoe zou u dat wel willen doen? Extreme wrijving? Ah, leer bedoelt U. Oh ja, natuurlijk. Bedien U. Hoe had U het graag gehad? Neen, neen, echt geen probleem. Verdrietig? Ik? Ach, totaal niet. Neen, echt. Gaat u uw gang. En als u klaar bent, graag even uw voeten vegen. Neen neen, zoals iemand ooit adviseerde…

“…het getuigt van aandacht. Daarbij, zo genoemd worden, getuigt minstens van de beeldende aandacht die een persoon voor minstens één aspect van de andere persoon heeft. En dat, dàt is uiterst zeldzaam. Aandacht dus. Ik zou daar niet over klagen. En er gewoon op ingaan.”.

Zodoende…
Ik blijf dromen.
Er zijn essentiëler zaken. Schijfje per schijfje ga ik verder. Er is genoeg om te kunnen dammen.
Damn.
Of zo...