hoofdstuk 12 § 1, p. 13
dinsdag 12 maart 2013
bezette plek
hoofdstuk 12 § 1, p. 13
maandag 11 februari 2008
foto door het raam VI - wassende maan

Middernacht nog niet. En nog niet. Oók niet. Je laat me in droge streken, dorstig huilen naar de maan en vol honger in de leegte. Je zou er zijn, je bent er. Waar? De nevel geeft niet eens je contouren prijs. De rook verspreid. Je geurt. Ik adem je en ruik, dool op dorre grond en schraap het land op zoek naar water. Een hand. Een nap, een glas misschien. In stukken breekt de dagen. Hapklaar, te zwaar toch zonder je te weten. In slaap huist plat vergeten. Ook slaap is me niet gegeven
De maan wast helderscherp als de schubben zilver… was ik en je was, waar ben je trouwens, was je (er) ook. Je bent er. Ik weet het en hoe vaak moet ik dit herhalen om het niet te vergeten. Als ik de maan aanschouw vermoed ik dat je dezelfde ziet. Ergens. Dat je aan me denken zou is haast onmogelijk, zoals ik rust als kleinste stof in de tuin van je peinzen. Stof dat waait en stuift maar telkens liggen gaat onder je gelezen woorden en kruipt naar zoeken denken weten, toch verbaasd bij jou te zien en kijken ongewoon en ongewillig plooiend zoals ik niet dacht plooien te kunnen, onwillig ja.
Je blaast en ik verspreid maar waar het licht toevallig schijnt daar zie je me misschien. Of niet. Ik kijk je aan nu ik kan: je beeld van beeld van beeld reflectie. Zo functioneel die overdracht en wat? Wat doel je nu? Wat is je aim?
dinsdag 5 februari 2008
foto door het raam II

Ik wil voer. Als dit het voer is dat je me geeft, dan vreet ik het weldomme!
Wat is het dat je drijft?
...en vraag ik dan waarachtig nu wat zijn drift zou zijn? hij die leest en drinkt en met gesloten benen kijkt van ver en steeds in groter stilte de groene ogen sluit. een wolk doet hem vervagen. zijn stem allang gedoofd uit dwaze oren. ik men mijn eigen paard, op hol geslagen dag na dag tot haverzak van kort soelaas. Gesloten poort van slot geslagen! de rotzooi onderschat die wel daarachter zat en rent nu zelf spoorslags? verbergt zijn eigen knoken teneinde te ontkomen? Vlucht hij dan? of blijft hij staan wijl ik met ogen open, mijn lichaam presenteer, gevolgd door slierten woorden, geur en tule, zwarte rotzooi in kwadraat, schoonheid uit het reële, gistend bloed tussen mijn dijen? mijn ogen zijn niet dood....
Nog klopt de ader hard. Het bonkend vocht belet het slapen. Ik voer het beest de dagen, wijl ik de uren tel. sterven in het strijden. help me. ik ga kapot. en hij, hij rookt nog een sigaar! Hebel komt kunstig uit zijn mond. Hij hult zich weer in nevel.
Wacht, de gloeiing van de asse… kleurt het wit van het.Een vreemde scarificatie… niet grijs maar een roos op vlees.
Oneiromantie op … droomsubstantie.
Het maakt me gek je niet te horen
Het kreupelt het slaan van mijn vingers
vertraagt het golven van bloed waar
anders in de aders van mijn nek
het gulpt en uit bochten vliegt.
Nauwelijks klopt het nog
aan je dove oren.
Je zegt: "Twijfel niet".
Je klinkt zwak.
Ver.
Door het raam kijk ik naar binnen. En daar groeit uit de ogen, de handen, de verstrengelde benen, als uit marmer gehouwen of op doek gezet met snij-precisie van een scalpel, een beeld, een foto, een tekst. Het weten van de Ander.