
Ik zie me nog naar het altaar lopen, zes jaar, eerste communie en een voet die bijna omsloeg. En net die foto met die omslaande voet zag ik altijd het liefst. We moesten een stuk speelgoed meenemen. Ik had een pop bij, maar niet mijn favoriete. Neen, die ging ik daar niet even neerzetten.
Ik zong al de liedjes mee, in het Latijn tot dat plots Nederlands moest zijn. Ik bad een eigen versie van het Credo, ik geloofde nooit in de geilige katholieke kerk of de verrijzenis van het lichaam. Ik zat vaak op de punt van de bank om recht te springen als er weer een grofheid werd verteld. Vrouwen waren dikwijls het slachtoffer van de preek.
Wat heb ik spijt dat ik het nooit deed, dat rechtspringen bedoel ik.
Ondertussen op het vuur, de stoof hier dus, staat onder het wakend boeddha-oog de pan met eten te garen: aldi-champignons met aldi-geitenkaas, aldi-zongedroogde tomaten en aldi-pijnboompitten. Ik gooi het maar bij elkaar, want koken kan ik niet. En dít kan dus handenvrij.
Het doet me weer denken aan vroeger. Champignons waren seizoensgebonden. Rond september gingen we met mijn vader ’s morgens in de mistige wei op zoek.
"Kijk goed bij de paardestront”, zei hij dan.
Champignons lustten paardendrek in die tijd.
Hij liet ons onder schrikdraad kruipen, terwijl hij er met een beenzwaai over ging. En hij plukte één keer zeventien kilo op een ochtend, samen met Nr. 2, de gelukzak.
Het deerde hem niet wat op de wei stond, paarden, koeien met ‘de stier’… of gewoon een allegaartje. En als de beesten kwamen zei hij: “Ge moet geen schrik hebben. Als ze te kort bij komen, spreidt ge uw armen en doet ge heel hard BOEH!”.
Dat heeft ons altijd beschermd. Behalve die keer in de Gevaarlijke Ardennen toen een stier het op me gemunt had. En die andere keer in de Gevaarlijke Ardennen toen een andere stier hetzelfde gedacht kreeg met mij. SCHRIK dat ik had. En rennen. En struikelen en mijn hele benen kapot geschaafd en gaten in mijn knieën.
Nu vraagt hij soms: “Bidt ge nog?” en dan antwoord ik neen. “Gelooft ge dan niet meer?”, neen dat ook niet dus.
Ik heb een bokaal kweeperengelei, die hij maakte. Elk jaar doet hij dat. Vijfentachtig is hij nu. Hij kookt dus wel.
Met een lepel drup ik wat van zijn maaksel, een tikje in elke champignon om de geitenkaas te bedwingen.
Hij vraagt niet of er iets is dat me vervult.
Ik zou misschien JA hebben gezegd, als ik dacht dat hij het aankon.
Satan is niet ver.