Posts tonen met het label niets. Alle posts tonen
Posts tonen met het label niets. Alle posts tonen

zondag 12 september 2010

il n'y a pas de rapport sexuel (als mogelijke titel) II


For Žižek, woman is what sustains the consistency of man; woman non-existence actually represents the radical negativity which constitutes all subjects. The terms "man" and "woman" do not refer to a biological distinction or gender roles, but rather two modes of the failure of Symbolization. It is this failure which means that "there is no sexual rapport"

(Žižek, Key Ideas)

dinsdag 3 augustus 2010

pobre de mi? - II



hoofdstuk 0,
hoofdstuk 7, § 10 e.v.
hoofdstuk 10, § 7, div. pags


pobre de mi?

In Doekbespreking:

Weet je hoe ik voor de massa stond? Hoe hun vloed zich sneed aan de lijn uit mijn voeten? Je gooide me voor de vormeloosheid van hun gezicht, het klitten van kledij in geöliede kleur. Die kerel met zijn bier-aan-mond, de zwepen in de menigte, een notabele met zijn stijve
boord die een halve meter lager zijn leugen niet in bedwang kan houden.
En zij -
zij aanvankelijk in ongewillige heerlijkheid, het ware gelaat weerspiegeld te midden van.
Verikona noem ik jou. Ik neem je plek, dacht ik, en kleedde me. Niemand hief het rood. Het kl(a)uwen van stemopheffend geluid, hun ogen als een rivier vol monden van happende vis in ademnood, het stuwen tegen de rand om dan te verdwijnen (...)
Behalve.
Hij en zij en zij en die en nog een enkeling. Niemand dus.
In het volle daglicht ontstak ik de kaars, de massa is blind maar heeft schrik van vuur.
Zo splijt ik


hoofdstuk 0
,
hoofdstuk 7, § 10 e.v.
hoofdstuk 10, § 7, div. pags

zaterdag 20 juni 2009

geen steen


Las piedras no ofenden ; nada
codician. Tan sólo piden

amor a todos, y piden

amor aun a la Nada.


César Vallejo



dinsdag 30 september 2008

Tijdbot


Tijd heeft een gebeente. Wist ik dat? Misschien, toen hij over het weer begon te spreken. En over het heen. Het geweldige onnut van sport, de ontwijding van de natuur in meerdere eer en glorie en dat hij een rijkaard zou zijn. In de ogen van. Misschien had ik het aan mijn water kunnen voelen. Aan het natte zoekdak, het grijze van de regen, het rijgen van… zwijgen?

Tijd heeft een gebeente in hardheid als stilte. Het woord, sprak hij, het woord is wet geworden… het woord is vlees en hoe het permuteert als springende kikkers van blad tot blad, de gorgelzak bezwaard door lege lucht van het spreken. Escheriaans tafereel, van lopen tot springen tot kruipen, als ik wadend in slijk nog slechts probeer.

Zwijgen in de volheid van de nacht, de maan. De melkweg die versijpelt in ongelijke banen en geen kinderen om te likken, geen mond die zuigen wil. Tijd zonder tegengebeente, verloren zijn, slechts het knagen, eeuwig knagen. Vergankenis?
Natuurlijk, de woorden, de mensen, het leven. Het doet geen pijn, alleen het zwijgen en niet weten. Tenzij het zwijgen nu gezien wordt als het volle spreken.

Ik buig dan maar ten slotte. Dit betekent niets (maak ik me wijs). Niets dat groter is dan wat ik zeggen kan, wat ik horen wil, wat ik voel of niet. Het is de rand. De rafel die ik bezig om nog niet te vallen, is een pees, een draad. Als ik mijn ogen open houd zal hij drogen, breken, afvallen als een stompje navelstreng, verharden tot een onbestaand bot van tijd.

Ik knipper. Heel vaak. De melkweg is beneveld, of ligt dat maar aan mij?
Tijd heeft een gebeente dat klappertandend in de ogen steekt.

zondag 2 december 2007

deuren


Zeven reigers zitten in de wei, eieren uit hetzelfde nest. Al jaren weet ik ze daar. Werkelijk. Reigers worden oud. Dit is dus geen verzinsel. En als ik ze zie zitten staren, hun kop in de diepe kraag van hun nek getrokken of met langgerekte bek in aanslag voor de vangst, dan denk ik spontaan aan hen als broeders. De analogie met de overbekende documentaire over een nest cheeta’s dat opgroeit in de Serengeti, vaak ligt te rusten op een ‘kopje’ en gezamenlijk jaagt, is dan nooit ver weg.

De Serengeti.... Ik zit weer in Afrika en reis naar het Oosten op Nzou’s rug. De woestijn strekt zich uit aan mijn vrije voeten. Ik sluit mijn ogen even en ben overal. En soms ook nergens. En niets.
En dan is er ruimte voor alles.

Er valt bladmuziek uit de lucht met zinnelijk klinkende noten. Harde slagpennen van overvliegende adelaars vallen als pijlen in mijn huid, als vingers die plukken aan een gitaar.

Ik sta in een zaal met honderd deuren. Hun opschrift luidt: Treed binnen. Ze staan op een kier of hun klink zit los. Op sommige sloten zit de sleutel, rijp om om te draaien.
Honderd deuren hadden er duizend kunnen zijn, als koopwaar in de supermarkt. Gemakkelijk, veel, banaal en onbelangrijk.

Er is die ene deur, zwaar gebarricadeerd, die waarop staat: ga weg. Die deur waarvan eenieder zegt: blijf daar vandaan. De deur die gesloten is door zogenaamde grenzen, de deur waarvoor je eerst moet zwemmen door een poel van natte ogen, de brij van sprookjes van suikerwerk en sinterklaas en heel veel lichtjes.

En dan is er de berg die ik beklimmen moet. Er is geen houvast. Een enkele voorganger heeft een dun spoor getrokken. Ik haak mijn vingers in het reliëf dat hij achterliet. Af en toe dreig ik te vallen. Achter me reiken klauwende handen, zogenaamd om me te bevrijden, me terug te halen, me te wijzen op mijn plaats in het hok, de kudde.
En af en toe rijst een vuist hoog genoeg in mijn gezicht. Of ploft een mes in mijn onderbuik.

Niets, hoor je me, niets houdt me tegen. Ik zoek niet naar het pad dat niet gezocht moet worden, maar wel naar dat dat moeilijk te vinden is. En de deur, aan het einde daarvan, die deur wil ik binnen.

klik op afbeelding of ga weg.