In Doekbespreking:
Weet je hoe ik voor de massa stond? Hoe hun vloed zich sneed aan de lijn uit mijn voeten? Je gooide me voor de vormeloosheid van hun gezicht, het klitten van kledij in geöliede kleur. Die kerel met zijn bier-aan-mond, de zwepen in de menigte, een notabele met zijn stijve
boord die een halve meter lager zijn leugen niet in bedwang kan houden.
En zij -
zij aanvankelijk in ongewillige heerlijkheid, het ware gelaat weerspiegeld te midden van.
Verikona noem ik jou. Ik neem je plek, dacht ik, en kleedde me. Niemand hief het rood. Het kl(a)uwen van stemopheffend geluid, hun ogen als een rivier vol monden van happende vis in ademnood, het stuwen tegen de rand om dan te verdwijnen (...)
Behalve.
Hij en zij en zij en die en nog een enkeling. Niemand dus.
In het volle daglicht ontstak ik de kaars, de massa is blind maar heeft schrik van vuur.
Zo splijt ik
hoofdstuk 0,
hoofdstuk 7, § 10 e.v.
hoofdstuk 10, § 7, div. pags
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten