Posts tonen met het label water. Alle posts tonen
Posts tonen met het label water. Alle posts tonen

woensdag 9 januari 2008

genieten


Water, overal water. Heerlijk water, heerlijk gevoel. Ik zwalp op golven, op schuimkoppen, op glijbanen van onmetelijkheid. Vel op water op vel... en waar mijn handen glijden houd ik ze niet tegen. Gladglijden, vingervleien, spreiden van armen en benen, verglijden....

Geluid verglijdt tot klank en hecht zich op mijn lippen waar zoutkristal schittert als zirkoon. Ik roep zo hard ik kan en lach terwijl. En tegen al de golven in moet dit klinken van top tot top tot in het midden waar het keert en... terugpletst in mijn buik, precies vanwaar het kwam, zo diep en zo reëel. Zo onvervreemdbaar van mij. Mezelf. Het streelt. Het kolkt, het slaat, het geselt tot het explodeert en vliegt en brandt. En waar het bij de ander komt slaat binnen wat wordt toegelaten, blijft buiten wat niet binnen kan, wordt aan mij teruggegeven.

Wat nodig blijkt is ruim voorhanden en al de rest is... mooi misschien, doch....
Lichaam, leven, voelen, klinken... dat is mijn geloof.

Holy shit, holy body, holy ass, holy breasts, holy hands and feet... en alles van inname en afbraak en uitbraak enzovoort... Diepe zucht, hèèèèèèèè. Mij. Mes genoux, mes fesses, ma langue, mes lèvres - Ha, het schokken van de schreeuw, het vuur...!

Ik leef me uit.

zaterdag 29 december 2007

chiée XVI (opus VII van onbepaald - ademen I)


Ik voel mijn huid, ze is zuiver en zacht. Mijn blote voeten krommen in de zwarte natte bovenlaag, de roetplek rond het vuur, dat klein is nu. Al de heftigheid is voorbij en een immense moeheid overvalt me. Eindelijk voelen mijn benen voldoende stabiel om recht te staan, te stappen.

Ik tracht me te herinneren hoe de dag verder verliep, maar beland in een wazige loomte, herinner me het gedreun in mijn hoofd dat niet wou ophouden. Herinner me het verlangen om te blijven in de staat waarin ik was en de pijn om er uit los te komen. Herinner me een gezicht, woorden, afwezigheid, vertrouwen... Ik slaap als een blok tot ik wakker word en nog steeds, alsof ik elders ben, in beweging kom. Zelfs de bewegingen, het bewegen op muziek... ik ben het niet. Het lichaam is niet aanwezig.

Ademtijd… Adem tijd. Mijn hart klopt traag. Ik strek me uit op mijn rug en adem open. De loomheid gaat niet voorbij. De adem verdiept. Elke inademing verloopt in de volgende. Organen zijn verbonden – geslacht naar hart als innerlijk traject, en dan buitenom weer naar beneden. Ach wat… ik voel gewoon het lichaam weer en denk nu niet. Ik val niet in slaap… het bekken rijst en daalt en rond me klinkt gekrijs.
”Ademen doet stromen”, zo klinkt de theorie, "en wekt emotie".

Ik voel me ongelofelijk loom en lig gewoon (na) te genieten. Stroomt het bij mij? Wees maar zeker dat er iets stroomt.
De uitnodiging om dieper te ademen, ach ja… Ik voel een hand op mijn buik. Ik adem zo traag dat het lijkt alsof er nauwelijks iets gebeurt. Ik val in mijn eigen adem, maar als ik geeuw dan rek en strek en kronkel ik met elk spier en elke pees en alles wat verbindt.
Daar blijft het bij, gewoon heerlijk ontspannen, verder niets.

En later wordt er dit verder gezet. En zo, rond middernacht, lig ik in een warm buitenbad met gesloten ogen. Ik dobber op twee armen en luister naar mijn eigen hart. Waarom zou je willen herboren worden? Niet dus.

donderdag 29 november 2007

BAOBAB II

Daar staat nu de baobab en onder in het hol aan zijn voet rust Ngalyod. Ik schuil in de buik van de boom en kauw op zijn zachte vlees van kruimels die Nzou liet vallen. Mijn handen rusten op twee vruchten. De boom is goed. De zure inhoud zal me verfrissen, zal de melk doen stremmen. Met wat water dat ik uit de vezels wring les ik mijn dorst. Ik twijn draden uit de bast en weef een mat.  In zijn lichaam kan ik wonen.
Baobab, je bent verre van perfect. Je lijkt op een pokdalig wijf, je wortels reiken naar de lucht. Waarom graaf je met je handen in de grond?  Wat zoek je? Ik leg meer dan tien buffels rond je brede flank. Zeker vijf olifanten doen zich tegelijk tegoed aan je. Je trilt en beeft onder hun geweld.
Hier komt geen mes aan te pas. Je buik is week en zacht. Als de druppel die slijpt en slijt, is een dagelijkse aai van buitenaf voldoende om je te vormen.
Ik verberg me in je groeven, die zo diep zijn als de rimpels van een eeuwenoude man. Ik boor mijn nagels in je huid als het onweert buiten, als de ogen bliksem gooien, als je stam splijt, als je afstoot wat niet meer dient. Je lijkt dood, bijna je hele leven, tot je stinkende bloemen werpt tussen het schaarse blad, die dagen dat je terug op je voeten staat. Dan verdwijnt je kop weer voor lang. Je gaat op in het landschap omdat je duizend jaren telt. Niemand ziet je nog, jij met je enormiteit.
Ik hurk diep binnenin. Het is perfect. Want als het tijd is, als de tok opvliegt en de baviaan gaat fourageren, als de bateleur zijn rondjes draait en kuddes voorbij stromen, wacht ik niet langer. Dan kruip ik op je armen en begraaf me achter Nzou’s oor. Zij en jij zijn twee en een. Ze splitst zich uit je plooien, evenzo zo doet Ngalyod.  
Als de mensen hebben gepalaverd, als er dertig levens zijn geleefd, als Nzou’s zolen je roepen en haar slurf zich opricht, dan brengt Ngalyod je water. Ik glijd over de regenboog naar beneden. Je hebt gewacht op mij. Ik kom weer in je takken wonen.