dinsdag 30 september 2008

Tijdbot


Tijd heeft een gebeente. Wist ik dat? Misschien, toen hij over het weer begon te spreken. En over het heen. Het geweldige onnut van sport, de ontwijding van de natuur in meerdere eer en glorie en dat hij een rijkaard zou zijn. In de ogen van. Misschien had ik het aan mijn water kunnen voelen. Aan het natte zoekdak, het grijze van de regen, het rijgen van… zwijgen?

Tijd heeft een gebeente in hardheid als stilte. Het woord, sprak hij, het woord is wet geworden… het woord is vlees en hoe het permuteert als springende kikkers van blad tot blad, de gorgelzak bezwaard door lege lucht van het spreken. Escheriaans tafereel, van lopen tot springen tot kruipen, als ik wadend in slijk nog slechts probeer.

Zwijgen in de volheid van de nacht, de maan. De melkweg die versijpelt in ongelijke banen en geen kinderen om te likken, geen mond die zuigen wil. Tijd zonder tegengebeente, verloren zijn, slechts het knagen, eeuwig knagen. Vergankenis?
Natuurlijk, de woorden, de mensen, het leven. Het doet geen pijn, alleen het zwijgen en niet weten. Tenzij het zwijgen nu gezien wordt als het volle spreken.

Ik buig dan maar ten slotte. Dit betekent niets (maak ik me wijs). Niets dat groter is dan wat ik zeggen kan, wat ik horen wil, wat ik voel of niet. Het is de rand. De rafel die ik bezig om nog niet te vallen, is een pees, een draad. Als ik mijn ogen open houd zal hij drogen, breken, afvallen als een stompje navelstreng, verharden tot een onbestaand bot van tijd.

Ik knipper. Heel vaak. De melkweg is beneveld, of ligt dat maar aan mij?
Tijd heeft een gebeente dat klappertandend in de ogen steekt.

object / abject





foto's: sodade - 2004


een vervolgje dus.
Eén bad water per 5 of 10. Eén handdoek tot hij niet meer droogt.
De laatste heeft wat pech. En niet dat het helpt. Vijf minuten later: terug naar buiten.

Gogo's breken hun rug op de handwas, vandaar het zuinige gebruik van witgoed, ondanks de gevolgen.
Niet de handdoeken zijn disposable, de kinderen des te meer.

maandag 29 september 2008

zondag 28 september 2008

Quelle(n)


Het monster dus. Soms ligt het in een hoek te kijken, terwijl ik koffie zoek. Met mijn linkerhand meestal. Soms met de rechtse. De ogen half geloken. Groen moesten ze zijn, bruin bleek snel tussen mijn vingers, ik vergeleek ze met de kleurenkaart. Ik twijfel er niet aan. Ik twijfel niet aan hem. Rook. Zes vingers en een gulzige mond. Rook dus. En ik krijg goesting. Monsters hebben dat effect. Het is een schandaal, hoor ik het koor zwellen. Ze kunnen me de boom in. Hij staat hier, een jonge plataan of zo, buiten, net onder mijn balkon. Onder mijn balkon waarlangs het naar beneden gaat, naar het kale veldje. En altijd toch die hardnekkige woestijnbegroeiing. De diepe bron, in de kloof als een breuk, een scheur in het landschap, geeft altijd water. Ik erger me een maat aan de onderburen die – pas terug uit Spanje – boter aan het karnen zijn. De indringende zolderakoestiek laat niets aan de verbeelding over. Ik sluit mijn lippen, zwijg. Slapen is er niet en als ik toch al dommel ligt het monster op de loer. Op de vloer naast het bed, met groen ontstoken ogen. Groen dus, of bruin. En op het vuur dat niet meer brandt, het koude vuur dan maar, tenzij het zo zal zijn dat groen de ogen binnen kijken en daar mijn hert bespeuren en ik zal zeggen: houd je stil want je gewei steekt meteen door mijn borst en het zal bloeden, waarop het hert eens stevig stoot en het monster kan drinken, op het koude vuur speelt een klavier de vingers. Geen melk die drupt. Ik ren en ren. Het gras staat hoog en aan weerszijden fluit de wind, de ene flinks de andere ragt. Ik kom mezelf daar tegen als het monster met de zeis dat uit zijn ogen bliksemt, me neer maait en snijdt en zegt: je kan rennen wat je wil maar je zal me cash betalen. Een zwaai van zijn staart snijdt me doormidden met de precisie van een cutter. Vaag zie ik de warme vrouw. Ik ben het kind en zoek zijn borst. De god met duizend tepels.

zaterdag 27 september 2008

ik wil Koffie



On today's market, we find a whole series of products deprived of their malignant property: coffee without caffeine, cream without fat, beer without alcohol... And the list goes on: what about virtual sex as sex without sex, the Colin Powell doctrine of warfare with no casualties (on our side, of course) as warfare without warfare, the contemporary redefinition of politics as the art of expert administration as politics without politics, up to today's tolerant liberal multiculturalism as an experience of Other deprived of its Otherness (the idealized Other who dances fascinating dances and has an ecologically sound holistic approach to reality, while features like wife beating remain out of sight…)? Virtual Reality simply generalizes this procedure of offering a product deprived of its substance: it provides reality itself deprived of its substance, of the resisting hard kernel of the Real - in the same way decaffeinated coffee smells and tastes like the real coffee without being the real one, Virtual Reality is experienced as reality without being one.

uit: Slavoj Žižek, HOMO SACER AS THE OBJECT OF THE DISCOURSE OF THE UNIVERSITY


Q hes entered the breedge

vrijdag 26 september 2008

Excess


The abnormal, then, in terms of excess. But excess, abnormally, in terms of form: if, viewed formally or structurally, excess can be approximately defined as overflow, the inability to contain X + 1 in the space intended for X (...)
(Colin Bell, Perec, Les Revenentes)

Te veel, te weinig en dat het overloopt, onhandelbaar chaotisch.
De kuu, het geweld dat de con-strictie doorbreekt, penetrerend onvermomd vermomd.
De creatieve verwonding.
Teveel, tekort.
Ingescheurd verlangen.
Afgrond.
.

heel veel Reëel


Het kind: zij en moeder bij het vuur en de stenen. En ik - zo de tijd, zo de blik op wijd - verglijd in al de vrouwen van mijn lijf: het kleine meisje dat je mint, moer met duizend stille kinderen, vrouw en dochter en slavin. En voor elk van hen de trotse huid getekend, betekend door die ene drift, het ene schrift: een kind dat wordt geslagen, een kind dat wordt bemind.

Ceder op mijn vingers, ceder op de stenen... de verbrande afdruk. Het naakte kind dat speelt, voeten in de asse. Niets kan haar (mij) gebeuren.

(?), object, teef, slavin, zij die kneedt, zij die weet, zij die woorden eet, je lichaam leest, je voeten warmt, je zij omarmt, je schouders breekt, je spieren weekt, je haren streelt, je bekken deelt, zich openplooit en overloopt

...in het sublieme.
Exces. Jouissance…

(Stop toch niet,
stop niet meer,
niet deze keer...)
Hoger dan het vele vuur, verder, dieper, lager... elke grens voorbij. Het reële kind.

Hitte, intensiteit… ze was aanwezigheid. En jij, bemerkt in woord en beeld, plaatste wat ik deed: het snijden enerzijds, het stoppen daarentegen, gaf tevens een remedie - als de kraan weer lopen blijft en al mijn handen vol teveel het loze legen vullen blijven, de expansie van een huid die meegaat tot ze breekt - je gaf het blinde weten? Je gaf een struikelsteen.

En kijk, je veegt ze |óp| de wonden, zalf en warm in zilt dat bloed(t) gemengd met woord en zweet - me nu deed reiken, nu deed wijken naar de binnenkant. De uithaal in onmogelijkheid en hoe daar toch een doorbraak lijkt, zich blijkbaar profileert want kijk: ik sluit mijn ogen. Diep stoot de naald door ‘t tijk van realiteit, recht in het reële.

Onder het vuur en in de stenen,
geur van salie en jasmijn, de ceder en het zoete gras en druppels…
en van haar tepels die het kind tot speelgoed zijn
droop de melk terwijl ik keek
en ik mijn
vadermoeder wist,
ver en steeds aanwezig,
hij die leest,
die schrijft
en schreef
de trotse tekens op mijn huid.
Sjaddai.
Sekuru.

Ik voel me zoals zij, het meisje-kind, onvermoeid in de herhaling van steeds hetzelfde spel: het vragen naar de bal, waarom en of je nog wakker bent. En als ze tegen duister in de voederschoot zorgeloos een laatste keer de borsten met de vingers kneedt - een ader op het lauwe vel, getekend als een potloodlijn - tot slot de ogen sluit, dan ruimt mijn bekken op de snee, het trage ritme van een klap, de zweep tussen de benen. Ik dans en pers de wrong uit mijn gebeente. Ik spreid me voor je neer. Duik in het Reële?

Sjaddai.
Sekuru

Rook (met) mij.


woensdag 24 september 2008

tot (?) gesneden

.
Diesem
beschneide das Wort,
diesem
schreib das lebendige
Nichts ins Gemüt,
diesem
spreize die zwei
Krüppelfinger zum heil-
bringenden Spruch.
Diesem.



Gelobet seist du, Niemand.
Dir zulieb wollen
wir blühn.
Dir
entgegen.



Ein Nichts
wahren wir, sind wir, werden
wir bleiben, blühend:
die Nichts-, die
Niemandsrose.


Celan
fragm.

dinsdag 23 september 2008

heden:


geen loos woord

maandag 22 september 2008

"I drink, therefore I am"



The Philosopher's Drinking Song

Immanuel Kant was a real pissant
who was very rarely stable.
Heidegger, Heidegger was a boozy beggar
who could think you under the table.
David Hume could out consume
Wilhelm Friedrich Hegel,
And Wittgenstein was a beery swine
who was just as sloshed as Schlegel.

There's nothing Nietzsche couldn't teach ya
'bout the raisin' of the wrist.
Socrates himself was permanently pissed.

John Stuart Mill, of his own free will,
after half a pint of shandy was particularly ill.
Plato, they say, could stick it away,
'alf a crate of whiskey every day!
Aristotle, Aristotle was a bugger for the bottle,
and Hobbes was fond of his Dram.
And Rene Descartes was a drunken fart:
"I drink, therefore I am."

Yes, Socrates himself is particularly missed;
A lovely little thinker, but a bugger when he's pissed.

Monty Python

waarom II ?




Daarom.
nu begrijp je waarom
altijd
de verwonding
een onderdeel van de
wereld van de kunst is
uit: Het geheim van de kunst, Leyli Golzar


.

Dansen

De sleutel tot de tango dacht ik, denk ik, is om in maat te blijven.
Une fois, die keer, was peilen, op blote voeten weliswaar en zonder hoge hielen.

Ik dans solo-nu, hoewel… je bespeelt me nog steeds als een wayang wong. Ik laat je graag.
En daarbij steeds de vraag wie er in de schaduw staat.



.

donderdag 18 september 2008

present

behouden hoop(je)
stukken brok
om de stukken zo dacht
ik
niet doch te komen
tot destructie

tot constructie
leidt

Wat?

ogen lepelen schillen vel schroeien


de doornigheid waarmee ik leef.
de sluier van huid
afgeschud
op verre plekken in je hand misschien.
je ziet me niet
je ziet me als ik translucent beweeg
en af en toe een gelatineprint
achterlaat


op je tongwoord.





.

vandaag?

woensdag 17 september 2008

partieel object

Denk je dat er een lachbot bestaat?


Aporie.


Elke nacht – het lichaam slaapt – dwaal ik ver van bed en altijd zoeken naar… als een hond die scharrelt in het vuil en in hagen pist en kruipt of kwispelt, als een kind voor aandacht, als een vrouw die niet bestaat, die zich weerspiegeld ziet… omgeven door je ogen. Twaalf paar gesloten.

Kijk dan toch! Moi, je n’existe (…). Kijk naar wat er niet. Zie wat wel.

Ik besta, als ding, en vroeg je toch: wat bedoel je daar nu mee? Het bleek iets goeds te zijn.

Ik eet een bord vol stenen

Een lichaam uit rook - naar de lucht kijken - niet kijken - lucht zijn – kijk! slierten, rook - slingerende rook

Overal Rook, als wortelende lucht, als wortelende rook zichtbaar in de lucht, als wortelende gerookte lucht. (Ruik hoe het houtvuur smeult, de voetzool rent in de gloeiende kolen, de (mijn) kinderhand littekengesloten… je bent … ik wou je grijpen, handverbrand.)

Ik zit op je, de wereld in mijn schoot.

Je slaat me als je een vlieg verjaagt, je inhaleert me. Diep. Diep door het rookkanaal. Cafeïne, nicotine, rook, aanwezige rook, lucht, zelfproducerende lucht, lucht met duizend gezichten, lucht bij jouw lucht in je neus en in je mond, lucht als een laken, lucht op je lijf.
Lucht.


Vandaag adem ik moeilijk.
Ik ben ijl.



.

dinsdag 16 september 2008

Il fait froid

Ici - moi
Avec les yeux fixés sur l’ocre du sable
En se dévoilant petit
bout par petit bout le décor a son charme
Surtout ce type avec sa mitraillette (détail)

On est à côté d'une toilette puante
L’eau est trop polluée
Il fait froid.
Je cherche ta chaleur.
donne moi le 鞭子 (rouve moi)

Ici - moi
Avec les yeux fixés sur l’ocre du sable
Tu es toujours loin
Tu n’es jamais loin
Peintre…

Gobi, Kalahari, Mojaves, Thar
Tu m’as changé
Ma peau a plus de couleurs qu’un arc en ciel
- les nuages, les collines, l'eau bleue, le sang -
Et tes yeux qui s'étendent à perte de vue
Comme les plages du désert
Le tout ne se révèle jamais en complet

(…ne pas céder sur son désir)

Les hurlements ne s'arrêtent qu'a 4h
et à cause du climat local les fenêtres sont inexistantes
Mais...
Il fait froid.
Je cherche ta chaleur.
(rouve moi)

zondag 14 september 2008

Mina Loy





From Love songs

Spawn of Fantasies
Silting the appraisable
Pig Cupid his rosy snout
Rooting erotic garbage
"Once upon a time"
Pulls a weed white star-topped
Among wild oats sown in mucous-membrane

I would an eye in Bengal light
Eternity in a sky-rocket
Constellations in an ocean
Whose rivers run no fresher
Than a trickle of saliver

These are suspect places

I must live in my lantern
Trimming subliminal flicker
Virginal to the bellows
Of experience
Coloured glass

1915

.

carmen 5


Gaius Valerianus Catullus
Zo!


Hebr. vertaling: Rachel Birnbaum and David Weissert



.

vrijdag 12 september 2008

ratara

Als een wandelende idioot verdwaal ik in nachten die ochtend worden in een woud van minuten die verharden tot de schors van tijd.

Tien maanden sedert une fois en toen ik naast de lijnen van miljoenen minuten de toon spreidde
van ‘nog eens’ en ‘komt nog’, ‘mettertijd’ en ‘vertrouwen’
merkte ik dat het laatste het meeste overspant terwijl de anderen zich afwisselen in ebbende echo’s die nooit aflaten te regenereren.


Ik lees je zinnelijk.
Je teksten groeien als een wilde tuin, waar ik gulzig foerageer.
Ongecontroleerd.
Ik schraap ze af tot op het hout, het levend bot met al te zwakke nagels soms.


Ik kijk naar foto’s die er zijn, meer dan duizend sedert.
Naar die ene van gisteren, die binnenkwam als een steek.
En hoe ik dacht aan poëzie. Aan ratara van Artaud en aan pure beelden.


En hoe ik niet kan zwijgen je te vragen: kom dan toch. Zet je brandmerk neer.





.

objet petit a

kleinood
en
reanimeren schrijft hij
ik vraag me af
wie
wat
hoe
en hoe hij met schrijven alleen
al adem blaast
en rook
ik wikkel me in het gordijn
mmm
ja






.

donderdag 11 september 2008

5.17 a.m.

Hier sta ik, en daar… daar op die plek stopt het dan. Ze zegden dat het leven is. Ik zag een doos. Misschien, heel misschien zat er een donzig kuiken in. Ik betwijfel het ten zeerste. Kuikens horen niet in dozen. Ik vermoed dus eerder leegte.
Ogen over lijnen naar heel ver.
Want daar is het.
Vandaag moeilijker dan gisteren.

De kop koffie lijkt onneembaar. Drie uur al probeer ik er met mijn lippen te geraken. Al had ik vier paar armen, het lukt niet ze te omhelzen. Mijn buik is roodverbrand en mijn linkerwang. De rechter spaar ik voor U Sekuru, Uw vlakke hand of zo.
Zo groot en moeilijk was de koffie nooit. Niet voordien. De Koffie, denk ik nu.

Om
vijf uur ’s morgens roer ik soep. Een blik tomaten en een brik tomaten, twee blokjes bouillon, een halve ajuin, gedroogde basilicum en nog wat kruiden. Uitgerekend kost dit € 1, 47 voor anderhalve tot twee liter. De spoeling kan dun zijn. Verse tomaten kosten te veel. Ik was in uw tuin, maar die was kaler dan ik hoopte.
Ik at elders een brokje vlees. Een heel klein beetje. De laatste keer, toen ik voor het eerst weer vlees at was ik doodziek. Erna. Natuurlijk. Het was lekker. Dank u. Niet het ziek zijn. Vandaag een dunne imitatie van dat vlees-effect. We zijn niet compatibel.
Kok, ik blijf oefenen.

De koffie blijkt nog steeds een vesting. Dit is nooit eerder gebeurd. De wereld brokkelt af. Ik denk aan Grana Padano en de maan.
De doos. Waar is de doos? Het kuiken gaat dood. Er is geen kuiken. Het is al dood.

De tafel lijkt ideaal om op te baren. Of eieren te leggen. Of als kist. Het moet niet moeilijk zijn om een kist te maken van een tafel, als de dood er onder ligt. Het moet eveneens niet al te moeilijk zijn om een mausoleum te maken van een huis, als de dood er in ligt.

Het is onwennig binnen. Maar ook buiten. Zelfs met de gordijnen open. Bedorven kleuren en een zon die haar eigen proces opmaakt.



.

zondag 7 september 2008

ya habibi taala - nog steeds

Ik verlang naar die uiterste plooibaarheid en dat ook mógen, dat waarlijk Reële van iets, van vroeger nog en af en toe bijna van nu.
(Op de achtergrond zaagt het koor: dat het niet kan. En zo.)
Ik reciproceer: “Het lied bestáát ook al wordt het niet gespeeld.”

Er was vertwijfeling en rappe voeten. (Is there anybody home?) De steeg te donker. Zolders, muffe kelders. Brood met schimmel en het vage licht door een kier. Paniek die nooit mocht betijen. Nooit. En toen het huis verlaten was en ik in zijn echo’s riep bekroop me het zuchten dat ooit achterbleef, als even vele poten van spinnen op mijn rug. En niet de spin die schrik aanjoeg – god neen, geen spin – maar dat híj onbereikbaar leek.

Ik wring de verkalkte gewrichten tevergeefs en hoor stemloos je woorden:
“Niet méér beweging. Bij paniek doe je… niets”.

Dat je uit mijn plooien konijnen toverde, die oude kinderen waren, schriften van weleer en zelfs een brief met je eigen naam van honderd jaar geleden – hoe kan dat dan? Ik kende je toch niet? – En voor mijn ogen kleuren mengde die ik rijkelijk ontving en hoe je… hoe je… alles zei en plots… niets.

Als in een achtbaan die abrupt stopt, blijft mijn wezen verder draaien, het water, de wijn, of eender wat, walsend tegen de randen van duizend glazen cellen in mijn lijf.
Ik kijk… naar het stop-contact. Wees en baas gelijk. En hoe je ook (niet meer) probeert… ik raak niet uitgedoofd, geen stilstand hier.

De attractie blijft.
Draaien
Je vult me, vervult me, als ik overloop raak ik niet leeg. Je / ik blijft binnendringen. Maar hey… ik nodig je dagelijks uit.
Ya habibi taala!
Toch? !



.

zaterdag 6 september 2008

contact

Als je aanwezigheid zich kenbaar maakt in de reutel van mijn keel, dichtgeknepen, gevangen, en plots bevrijd zich opengooit over zinnen, scherm en spiegel, zo het panorama vult… een warm en ruim gevoel draden spint van genoegen en de enkels samenbindt tot kleine stappen, de hoeven van het varken in de diepte splijtend het misleidende oppervlak van een waterkleurend tafereel, dan vult zich de zee in mijn buik, trekt de leegte terug over bloedkoraal en rif.

Anemonen bloeien stumpend.

Het zekere leiden zelfbewust gevolgd, stapt zij niet opzij. De kin omhoog, haar blinde ogen zien 'gelijk' hoofd en staart van de medaille. Kant noch saai bekleden haar.
En in de verte kijkt…
Niet geheel onleesbaar... kijk je, blijf je met oorlof kijken.



.

vrijdag 5 september 2008

de kleur van de prentjes

Ooit zal het anders zijn, morgen of daarna. Dan dans ik in de droge rivierbedding en spring over stenen tot het water weer ontspruit. Het geheugen zal geheugen zijn en mijn buik vol nieuwe dingen. Ik zal weer fluit spelen en gitaar en soms... schilderen. Of zo.
Nu – de hoofdstad van mijn lichaam ligt in puin, een bohémien bevolkt mijn gedachten met zijn gesettelde gelaat, maar uit zijn ogen vonkt het


"Ooit en nu zijn gelijk, maar verschillend ingekleurde prentjes".


Stop
Contact


Sterrenstof, vermengd met wat van je over blijft.


Stopcontact


Elektriciteit jaagt door mijn aders. Ik ken het effect, het gekneusde bloed tekent nerven op mijn arm. Het schilderij dat je aanbracht, je unieke penseel, leeft als een wereld. Bladen uit boeken, rivieren van tekst, woorden, nieuwe namen, deuren… een verleden wordt hertekend. Er stromen kinderen tussen de vingers van mijn onderlijf.


Ik dacht… ik dacht…


Mijn zachte gehemelte raakt verbeend. De woorden die ik als de theezakjes van mijnwerkers tegen het plafond van de kantine keil. Ik vloei het badhuis uit in beken van duizendmeterdiep gedolven roet. Zo diep ga ik voor je, met een aardappelmesje slechts. En ondertussen is enkel het botsen van gedachten tegen mijn binnenschedelwand, het haperen ervan in klanken achter mijn huig en het twijfelmoment van woorden spuwen of slikken… dagvullend mensverterend. Het denken zelf wordt een daad van geweld.
En schrijven… mijn ammunitie, mijn bombardement…


De spiegel rookt en in zijn damp verstrik ik, schrik ik als hij plots, daar, midden op de scène mijn woorden kreupel slaat, verpulvert in een zwijgen.


Maatstaf, ik meet je niet, mat je niet. Ik laat me vullen.




.

woensdag 3 september 2008

een effect van lezen

Alsof ik de deur van het vliegtuig open in volle vlucht. Heftig. Onvoorziene kracht. Meegezogen, neergeslagen, paniek, verloren, vallen, rede en referentie kwijt

... wanneer je muziek begint te spelen in woorden met de kracht van een getijdegolf, het onverwachte slaan van de wijdste oceaan, zwelgend-penetrerend tegelijk, een beeld in zinnen, dat zich ontplooit naarmate het dieper bekeken wordt, de eeuwig reflecterende spiegel.

... Als een fakir, met fonkelende ogen en bezwerende armen, sleep je me mee, de cobra. Ik word één met je beweging, word dan de fluit. Ik verlies mezelf in het verdwijnen van een onderscheid. Het verlangen naar identiteit?
Fantasma, jouissance.
Die het instrument is en het object bespeelt... bespelen blijft van meester tot zijn en 'sprekend wezen’.

.... Wat je schrijft: het effect van een zin die rolt als een steen, die naakt door bomen rent, die een monster plots creëert dat overweldigd redeloos desintegreert om later na het kronkelen terug in zijn eigen vat te vloeien. Herschikt, hertekend. Als een verfrommeld blad papier. Eens gebald en nooit meer vlak te krijgen.

Ik strek het gepropte lijf en al de lijnen zonder spijt en lees wat je er op schreef, ooit, en weet niet meer: was het toen, daarstraks of nu en nu en nu en telkens weer? De betekenis verglijdt, verruimt, verdiept, verspreidt.
Komt nog… in tijd en mettertijd.

zie ook: effect - zat van lezen



.

dinsdag 2 september 2008

komkommertijd

Subject: heden soep:

- 2 komkommers: 0,79 €
- glaasje asperges Aldi: 0,89 €
- bouillonblokje: 0,12 €

water en elektriciteit.
Koken

- kwart vlootje smeerkaas Delhaize huismerk erbij: 0,30 €

mixen

Avondmaal.
Lekker.




.

waarom?

Daarom.



.

maandag 1 september 2008

wezen en wezen

Ik kan je niet meer zeggen wat ik droomde of toch, dat ik het je vroeg en je zei dat het kon als en dan, dat je huilde en dat ik je droeg en zachter legde, omdat het te pijnlijk was. Wens en verlangen.

Die door nachten gaat de uren wakend al mijn denken reflecteert en elke droom verbuigt niet tot de Ander maar de mijne.

Dat je liep op stokken en als een bankstel bewoog.
Ik dek de spiegels af. Maar kijk, de lakens barsten. Niets verhindert dat ik in de afgrond kijk.

De wonde met de korst die zorgvuldig open blijft.
Reizen. In je zijn.

Ik raak je niet. Raak je niet aan. Alleen het kijken blijft, het eeuwig kijken.
“Verwacht je nog iets?”.
“Neen, maar ik hoop, want jij laat altijd alles open. Zolang je niet sluit… niet sluit…”.

Het omdraaien en met mijn ogen tasten naar je rug,
je klank van ‘nóg eens’ die zich entte op elke rauwe plek op mijn huid,
in elke veeg, elke vlek die haar volle palet nog vinden moest.
De ontplooiing van de tijd.
Dat ik bang werd en klein en reisde naar bestofte ruimtes van het geheugen.
Pák
-ruimte.

Ik kniel en wacht. Mijn knieën wortelen. Het duurt te lang.
Ik loop door glazen deuren uit, ik roep en tier en daag je uit.
Dagen verweesd, dagen gelassen, dagen explosief onhandelbaar.
Je blijft.
Je bent er, zwijgend en nog steeds.

Verweesd wordt weer verbaasd.




.