Denk je dat er een lachbot bestaat?
Aporie.
Elke nacht – het lichaam slaapt – dwaal ik ver van bed en altijd zoeken naar… als een hond die scharrelt in het vuil en in hagen pist en kruipt of kwispelt, als een kind voor aandacht, als een vrouw die niet bestaat, die zich weerspiegeld ziet… omgeven door je ogen. Twaalf paar gesloten.
Kijk dan toch! Moi, je n’existe (…). Kijk naar wat er niet. Zie wat wel.
Ik besta, als ding, en vroeg je toch: wat bedoel je daar nu mee? Het bleek iets goeds te zijn.
Ik eet een bord vol stenen
Een lichaam uit rook - naar de lucht kijken - niet kijken - lucht zijn – kijk! slierten, rook - slingerende rook
Overal Rook, als wortelende lucht, als wortelende rook zichtbaar in de lucht, als wortelende gerookte lucht. (Ruik hoe het houtvuur smeult, de voetzool rent in de gloeiende kolen, de (mijn) kinderhand littekengesloten… je bent … ik wou je grijpen, handverbrand.)
Ik zit op je, de wereld in mijn schoot.
Je slaat me als je een vlieg verjaagt, je inhaleert me. Diep. Diep door het rookkanaal. Cafeïne, nicotine, rook, aanwezige rook, lucht, zelfproducerende lucht, lucht met duizend gezichten, lucht bij jouw lucht in je neus en in je mond, lucht als een laken, lucht op je lijf.
Lucht.
Vandaag adem ik moeilijk.
Ik ben ijl.
.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten