(Op de achtergrond zaagt het koor: dat het niet kan. En zo.)
Ik reciproceer: “Het lied bestáát ook al wordt het niet gespeeld.”
Er was vertwijfeling en rappe voeten. (Is there anybody home?) De steeg te donker. Zolders, muffe kelders. Brood met schimmel en het vage licht door een kier. Paniek die nooit mocht betijen. Nooit. En toen het huis verlaten was en ik in zijn echo’s riep bekroop me het zuchten dat ooit achterbleef, als even vele poten van spinnen op mijn rug. En niet de spin die schrik aanjoeg – god neen, geen spin – maar dat híj onbereikbaar leek.
Ik wring de verkalkte gewrichten tevergeefs en hoor stemloos je woorden:
“Niet méér beweging. Bij paniek doe je… niets”.
Dat je uit mijn plooien konijnen toverde, die oude kinderen waren, schriften van weleer en zelfs een brief met je eigen naam van honderd jaar geleden – hoe kan dat dan? Ik kende je toch niet? – En voor mijn ogen kleuren mengde die ik rijkelijk ontving en hoe je… hoe je… alles zei en plots… niets.
Als in een achtbaan die abrupt stopt, blijft mijn wezen verder draaien, het water, de wijn, of eender wat, walsend tegen de randen van duizend glazen cellen in mijn lijf.
Ik kijk… naar het stop-contact. Wees en baas gelijk. En hoe je ook (niet meer) probeert… ik raak niet uitgedoofd, geen stilstand hier.
De attractie blijft.
Draaien
Je vult me, vervult me, als ik overloop raak ik niet leeg. Je / ik blijft binnendringen. Maar hey… ik nodig je dagelijks uit.
Ya habibi taala!
Toch? !

.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten