Ogen over lijnen naar heel ver.
Want daar is het.
Vandaag moeilijker dan gisteren.
De kop koffie lijkt onneembaar. Drie uur al probeer ik er met mijn lippen te geraken. Al had ik vier paar armen, het lukt niet ze te omhelzen. Mijn buik is roodverbrand en mijn linkerwang. De rechter spaar ik voor U Sekuru, Uw vlakke hand of zo.
Zo groot en moeilijk was de koffie nooit. Niet voordien. De Koffie, denk ik nu.
Om
Ik at elders een brokje vlees. Een heel klein beetje. De laatste keer, toen ik voor het eerst weer vlees at was ik doodziek. Erna. Natuurlijk. Het was lekker. Dank u. Niet het ziek zijn. Vandaag een dunne imitatie van dat vlees-effect. We zijn niet compatibel.
Kok, ik blijf oefenen.
De koffie blijkt nog steeds een vesting. Dit is nooit eerder gebeurd. De wereld brokkelt af. Ik denk aan Grana Padano en de maan.
De doos. Waar is de doos? Het kuiken gaat dood. Er is geen kuiken. Het is al dood.
De tafel lijkt ideaal om op te baren. Of eieren te leggen. Of als kist. Het moet niet moeilijk zijn om een kist te maken van een tafel, als de dood er onder ligt. Het moet eveneens niet al te moeilijk zijn om een mausoleum te maken van een huis, als de dood er in ligt.
Het is onwennig binnen. Maar ook buiten. Zelfs met de gordijnen open. Bedorven kleuren en een zon die haar eigen proces opmaakt.

.