vrijdag 29 februari 2008

niets


Dagen van koorts en zwarte calla’s
Anthurium met stamper
Dekens, rillen, paniek tot bloedens toe
Er is een gat in mijn lege buik
Geen echo je h(v)olle stilte
Ik sleur met wapens, schild en lans
Hoe wil je me dan?
Gekookt? Gestoomd? Verbrand?
Tot asse?
Het witte vlees gekerfd
Een appel als ballgag?
Marinade van angst, verlaten verdriet
Ik zoek je borst, je woorden
Drink aan je vingertoppen
Ik wil de eik, het mahonie, de eb
En kijk
Dagelijkse den, met geur!
Waar ben je dan? Het bos wortelt
Ik zoek je schors, je takken, je oksel
Laat me dan rusten? Eindelijk toch?
Je doolt als een wolf in mijn rangen
Verdeelt me in scherven van alleen
Verlangen
En klein durven zijn
En vrouw en vertrouwen
En hoop dat je me lust

foto - theorie in de wolken (?)


Als ik in de bomen niet mag zijn, dan in de wolken, het zand… de stenen, de woestijn. Dan spoel ik aan op maanlicht of in het genoegen van duizend druppels water.

Het is heerlijk, de spons niet te zacht. Lekker het water over mijn borsten. De warmte zorgt voor een heftig contrast. Mijn handen glijden. Zalig! De plooien van mijn buik, de gladheid van het oksel, de plekjes op de huid…
Het voelen van mezelf stelt me nu gerust. Ben ik dan een kind? Kinderen doen dat toch? Zuigen aan hun duim en dat soort dingen? Mijn huid is toch mijn eigen huis? Het is toch waar ik woon? Waar ik veilig hoor te zijn?

Het water vloeit als een festijn. Langzaam, duizend druppels water. Ik kleur wolken in de douche. De stoom doet me dromen in nachten. Dromen van vormen en kijken, dolen en doen en in de mogelijkheid zijn… Ach, het is voor mij geen plek, de tuin, eerder een virtueel platform, wat maakt het verder uit ... van buiten zie ik je zitten…. Ik giet het water over me heen en droom. Blaas je rook nu maar, in O's en letters en komma's.

Onrustig... onrustig. verdomme sodade. kalmeer!

Word ik gek? Vast wel! Als ik stuiptrekkend bijkom van het zoveelste gevecht en in de verte iemand roept: stop nu eens… Als ik kronkelend in bloeddromen wakker word in je handen en je bent er niet...
Tot dan... ik veeg het haar uit je gezicht en zoek je ogen. Je bent er wel! Je bent er steeds. Het is het enige dat telt.
Later zal het ooit anders zijn, maar mijn hart klopt nu en wat ik leef en sterf is deze tijd, deze seconde, deze minuut, deze droom, dit lichaam.

Ik ben zo klein vandaag, ik die naties schraagde…
Al die wou kon op me leunen. Atlas’ vrouwelijke twin was ik.
Ik huil om je afwezigheid, de verte van je lijf en zoek je hand, als om een kus, een aai of
om een tik die dwingend zegt: och ga nu slapen, kind!

Ik wil het niet, ik ben niet klein!
En toch…

woensdag 27 februari 2008

for women and one more

first: sodade

my skin is scarred and red bald is my head, my body is exploding as is my brain. i want to see you, learned to trust though you're so provoking. hit me into creativity but i don't see don't understand, completely shaky i see black and red and so much smoke and all the aspects in your personality which make me go wild. this is madness you brought me into, this is rabient madness and i see no way out. please help me... i want to be you, want to be me, my name is sodade no capital here...


dinsdag 26 februari 2008

vuur en water

de kleur is vuur en asse de hitte brandt. ik leef niet word verteerd mijn ogen doen pijn mijn lippen zijn droog. het brandt en drijft me. ik ben moe en kan niet slapen. er is altijd meer dat zich voor me spreidt. alles dringt me binnen ongevraagd onverteerbaar haast word ik gepenetreerd. hoe kan ik me weren als het einde steeds verschuift net als verlangen verlangen blijft. ik verzeng van binnen naar buiten in asse zijg ik neer en zwart wordt rood

Er hoeft gedoofd noch geblust...
Er hoeft evenwicht gevonden
Woorden van 'veradem' en 'tot rust'

Kijken in de waterput

Plotseling. Uit het niets. Tot snikkens toe. Bij de keel.
Zonder reden. Onbegrijpelijk. Stemming.
En vergeefs. En wanhopig. Urenlang. Zelfbeheersing.
Over een of ander niets

De logica naar de duivel. Eeuwige oorzaken. En duurzaamheid.
Alomtegenwoordige voorbijgaande.
Jij bent mijn weerlegging. En mijn enige bewijs:
Iets daar. Ik weet het niet. Maar waarschijnlijk.

Blaga Dimitrova

maandag 25 februari 2008

[...]

nu? niets meer. zo moe, zo niets. slapen. huilen. slapen. niet denken. vergeten. slapen. twijfelen. niet durven. niet zijn. alleen. koud binnenin. klappertanden. stopt niet. nergens heen. erger. niet lezen. niet schrijven. geen mail. niet durven. niets. proberen. huilen. opnieuw. kapot. geen leven. stop. kan niet meer. tegen muur. In doos. geen adem. niet bewegen. in glas. glas in. niet voelen. niets.

niet nog een gevecht… niet wie houdt het het langste vol. sodade kan niet meer.
hoe raak je het noorden kwijt? weet jij waar het noorden nog is?

Het vuur brandde al, met onderin de stenen. Vers hout van omgewaaide dennen, gekliefd, druipend en ruikend. Heerlijk! En sommige blokken, de schors haast volledig bedekt met een laag hars. (Hadden we het onlangs niet over de geur van hout?)

Er werd een hut gegoten met zeven mensen. Zo donker binnenin… slechts de gloed van de stenen… Er werd wat veel gepraat. Niet tegen vechten. Heeft geen zin, weerstand die groeit werkt in de verkeerde richting. Daar toch zeker. Ogen dicht in het donker. Ogen naar binnen. Zeven stenen in de eerste ronde.Vuurrood gloeiend. Salie en jeneverbes en verse hars van omgewaaide dennen. Sterke geuren... En al bij de eerste steen wordt de hut verwarmd. Ongelofelijk toch. Zeven stenen, een trom met buffelhuid. Niet naar luisteren. Wegfilteren. Wat ik niet hebben wil neem ik niet.

(Wat ik wel wil, krijg ik niet.. nu niet...ik vraag het je. Alsjeblieft? Niets willen... zo moet het zijn, de Ander bepaalt het verlangen.)

Het water wordt gegoten en bij de eerste sissende plens voel ik elk haartje op mijn hoofd en lijf afzonderlijk zich rechten, onmiddellijk gevolgd door overvloedig zweet uit elke porie. De laatste geut veroorzaakt dermate veel hitte en stoom dat mij de adem wordt afgesneden en ik het gevoel heb te worden weg gekatapulteerd. Mijn lichaam wijkt. Dit heb ik nog nooit meegemaakt. De voorhang gaat open.
Zes nieuwe stenen komen binnen. De warmte blijft indringend.
Ondanks het vele praten, herinner ik me er weinig van. Kon me er aan onttrekken. De ronde eindigt opnieuw met een climax. Ik moet even lager met mijn hoofd. Weinig zin... want er is geen ontkomen. De hitte is overweldigend. Het enige mogelijke is: ondergaan.
Er is tijd om iets te drinken. Vier nieuwe stenen volgen. Er is één woord dat zich blijft herhalen: Jouis! Het is een cadans in mijn hoofd. De koppijn speelt me parten en ik voel het bloed bonzen, mijn hart bonkt. Jouis! Telkens weer. Ja! Ja! (ik begon te huilen, kon het niet tegenhouden, had ook geen zin - te veel beelden, te specifiek. Het eerste: je ... en staat te kijken, ik kijk in je ogen en je kijkt terug. En dan lach je even, er klinkt een pfff. En ik ben me blijven afvragen wat je toen dacht. Je ogen zijn doordringend, ik neem ze vast. Ik leg mijn vingers op de kassen. Ik wil je oog vastpakken. Het tweede beeld: je trekt me achterover tegen je aan. Je bent sterk genoeg om dat te houden. Ik weet weer dat je wel sterk bent. Dat je me zo achterover trok en tegenhield was kwetsbaar. Ik vertrouwde je volkomen. Doe dat nog steeds. Ik had mijn ogen dicht om het te ervaren.

In het donker knijp ik hard in mijn buik en borsten. Ik moet mezelf voelen. En met al het gedruis om me heen is slechts dat ene woord dat telt: Jouis!
Telkens wordt de hitte opgevoerd en net als ze ondraaglijk dreigt te worden, gaat de voorhang open. Traag wordt het iets milder...
Mijn hoofd barst. Ik ben gaan liggen en blijf zo met gesloten ogen.

Je zei ooit dat huis staat voor vrouw. De hut voor de baarmoeder. De vierde ronde met de laatste stenen sluit de ceremonie. Het is een korte ronde met veel, veel water. Intense hitte, verschroeiend voor de geopende ogen. Mijn lippen barsten. Ik laat overvloedig los. De handdoeken die ik gebruik om zweet weg te vegen, neus te snuiten, tranen te drogen, eventuele bloedneus te stelpen, zijn allemaal kliedernat. Ze zijn bovendien heel warm. Er is geen manier om af te koelen. Ik zit terug rechtop en adem traag maar diep de hele allerheetste hitte binnen.

Terwijl de vorige rondes iets te snel werden afgebroken als het ondraaglijk werd, wordt nu langer gewacht, zodat er een uitdaging ligt in de pijn. Nooit voldoende echter om over de grens te gaan en er te kunnen blijven. De huilbui was misschien een doorbreken van een soort begrenzing.

Buiten... overkwam me weer... de shock. Toen met jou had ik het vooral koud, rillingen. Vorige hut (iets later dus) heftiger, nu haast waanzinning intens. Het eerste lichaamscontact deed me sowieso volledig bezwijken. Zonder te hyperventileren bleef ik maar adem pompen. Hoofd op barsten. En alles, alles rillen. Kon niet staan, kreeg een stoel, kon geen fles water vast houden, … niets. Dekens en grote handdoeken werden rond me gelegd. Ik kan het niet verklaren. Zonder echt controle te hebben over wat gebeurde kon ik het allemaal registreren. Maar, weet één ding. Je was verdorie, of je wou of niet, of je het wist of niet... die hele tijd aanwezig. Jouis! Je ogen schoten. En dan mis ik je zo. Vraag ik me af hoelang 'mettertijd' nog zal duren. Zo lang moet ik met mezelf palaveren. - “geduld, sodade” - geniet ik van zoveel intensiteit van de laatste maanden, het goede en het verdriet dat er vaak is, dat weet je ook wel.
En toen was mijn vel weer zacht en zuiver, zoals het alleen maar na een hut kan zijn. Dit lijf is een hut... jij bent als de stenen. Roodgloeiend binnenin, verterend. In reine stemming met jou als bourdon.

zondag 24 februari 2008

foto door het raam XIII - vlees

Ik kan niet weten wat je ziet. Kijk je naar de delen? Zie je mijn handen? Zie je mijn lippen? Zie je de leegte (ruimte) die het lichaam inneemt in de ruimte (leegte) rondom? Zie je alleen maar vlees? Zie je …. Wat zie je dan? Kijk je wel?

Zie je hoe sterk ik ben? Hoeveel ik verdraag? Hoe klein ik ben en ook hoe groot? De beperktheid van de knoop? Het lachen van mijn benen? Het zingen van mijn mond? Het walsen van mijn borsten? De herberg van mijn bekken? Het schreeuwen van mijn buik? Zie je het? Je hebt de rots geslagen. Zie je waar mijn tepels een strand markeren bij het beuken van golven. Hoe zandkorrels een woestijn worden met ondergrondse rivieren? Hoe vuur slaapt? Hoe vuur ontwaakt?

Ach, het is maar vlees. Het is te omschrijven. Er is dat ander dat ik niet vangen kan. Verlangen? Genot?... En… moet ik dan doodgaan vooraleer? Of wacht je tot ik dood ben? Dan hoeft niet meer.

Maar net dat het maar vlees is, dat het vlees is... gewoon vlees, waar het er niet toe doet of het een geslacht heeft, een naam of wat dan ook... misschien is dat een begin?

Ontveld en ontbeend ligt het vlees in de steeg. De hond vraagt zich af… heft aarzelend een poot en loopt door. In de ingewanden klopt het verplaatste hart en de mond halverwege, tussen de benen, kwijlt. Bloed. Hier is vlees bij de vleet, wat een lichaam was. Leeftijdloos, geslachtloos, statenloos. Zo werd het bij leven beschreven. Het lijf met een hoek af. Er is geen herkenningsteken overgebleven. Nagels noch haar en geen gelaat. Alleen de ogen. Blauw. Een spiegel. De buizerd zweeft hoog en beweegt in de iris. Even lilt de homp. Een stuiptrekking. Zenuwen en pezen die de boodschap niet begrepen, strekken zich uit over kinderkoppen en haken van steen tot steen door het landschap. Bloed schrijft op de barsten en vormt patronen. Een kat likt een teken in de juiste vorm. Draden ontspinnen met duizend poten in ragfijn Kant en Droeve zijde. De tijd is een vloedgolf. De berg verplaatst en aarzelt.

Durf ik in de tuin vannacht? Ik schrijf impulsief. Als ik me inhoud ben ik niet eerlijk. Ik ging aan je voorbij. Ik moest, kon niet anders. Ik wil je zien, verdorie. Elke dag wil ik je zien. Ik wil je zien, je ogen zien, je ruiken, je voelen , je horen. Je stem. Je handen. Elke dag opnieuw. En nu ik niets meer ben dan vlees, wat rest dan nog? Kan ik je zo nog aankijken? Zie je me? Kijk jij wel naar mij? Niet jij maar ik hang aan de haak te druipen. Je staat daar, onberoerd, zuiver. Niets is je vreemd. Ruik je de weëe geur van mijn karkas? Zie je nog dat ik het was? Kijk je nog naar me? Zie je het vel dat ik achterliet?
Je heft je hand en neemt je sigaar. De gloeiende kop brandt een Gat in de massa. Je draait je om.

vrijdag 22 februari 2008

foto door het raam XII - hable con ella

De maan is vol nu, de lucht drachtig van regen. De rotting van bladeren besmeurt mijn nagelbed. Ik zit geduldig te wachten als steeds. Het is niet de koude noch het duister, niet de hitte van je peuk, niet de hardheid van je knoken… niets van dat alles, het is dat je het niet weet of niet weten wil…wat me vannacht lek slaat.

Kom niet bij me zitten. Je zou vuil worden. Mijn bloed zou je voeten bedekken en mijn zweet je rug. Mijn tranen zouden je haar nat kunnen maken. Je zou ziek van me worden. Blijf dus maar staan.
Misschien zie ik je als de zegels van mijn ogen breken.
Ziend of blind ik zal je naderen. Ach, kom toch...?

Ik wil je. Ik wil je helemaal. Ik haal je uit elkaar tot op de diepste laag. Ik zuig het merg uit je bekken, kluif op je beenderen, slurp je bloed, drink je zaad. Je kraakt tussen mijn tanden. Pijnlijk nauwkeurig lezen mijn vingers je braille.
Elk woord dat je spreekt wil ik horen. Je handen wil ik volgen waar einders eeuwig verschuiven… Weet je dan niet hoe zeer ik je wil? Als ik schrijf over je gebaren als een vlucht vogels, je handen als zeilen van scheepjes aan de kim, hoe ze schitteren gelijk vleugels van meeuwen in dramatisch onderlicht tegen een al te grijze lucht, hoe ze voor mij woorden schrijven tegen een donkere hemel? Weet je dan niet hoezeer ik houd van dat beeld, van letters in vreemde talen. Je eigen taal van bedrieglijk eenvoudige woorden aaneen gerijgd tot lagen van marmer en serpentijn in haast onbereikbare mijnen, waar ik met een armzalig beiteltje aan het werk tijg. Weet je dat dan niet? Dat alles?
Zo zeer. Zo graag. Zo veel. Zo niets.

Ik kijk naar je en luister. Misschien praat je soms in je zelf? Misschien heb ik het geluk je te horen. Misschien teken je met je handen in de lucht, schilder je een doek rond de maan... misschien, snijd je denkbeeldig hout of in de huid van sodade en druk je met bloed in de wolken... misschien (misschien zie je me en geef je me je jas en houd je me even vast tot ik het weer warm heb en het bloed is gestold.)
Ik zit in je tuin, of je wil of niet.
Ik raak je overal aan.
Er zit een gat in mijn buik. Steek je hand erin. Vul het met je hele lijf. (Dat ingewikkelde verhaal…)

Ik ben stil. Alleen mijn ogen volgen als je terug naar binnen gaat. Ik ben afwezig aanwezig, hardnekkig, koppig, volhardend. Ik ben er.


donderdag 21 februari 2008

avondmaal

Met liefde bereid:

Maman aux roses blanches

Embrassez maman sur les deux joues puis coupez-la en deux : jetez dessus de l’eau bouillante ;
ôtez la tête qui sourit avec bonté - elle vous couperait l’appétit -, la colonne vertébrale et tous
les os qui peuvent être ôtés. Préparez les pommes de terre cuites à l’eau que vous couperez en
ronds et que vous mettrez en salade. Mélangez les petits bouts de maman à la salade, et arrosez d’huile d’olive avant de servir. Vous n’oublierez pas de glisser quelques roses blanches sous
le plat : elles protégeront la nappe, et puis maman les aimait tant…

Bébé à la Brissac

Coupez le bébé en tranches ou morceaux pas trop épais ; faites prendre un peu de couleur dans du beurre chaud, puis ajoutez-y des échalotes et du persil hachés fin. Laissez le tout cinq minutes, saupoudrez d’une cuillère de farine, et lorsque la farine est mêlée à la viande, mouillez d’une larme et d’un verre de lait. Salez, poivrez, et laissez cuire pendant une heure. Dix minutes avant de servir, ajoutez une cuillère de sirop contre la toux.
Cette manière d’accommoder les bébés est excellente, car loin de durcir l’âme, elle l’attendrit.

Roland Topor

de gekte in


potam am cram
katanam anankreta
karaban kreta
tanamam anangteta
konaman kreta
e pustulam orentam
taumer dauldi faldisti
taumer oumer
tena tana di li
kunchta dzeris
dzama dzena di li

Antonin Artaud

woensdag 20 februari 2008

foto door het raam XI - triptiek

Deel I: Verlangen

Vloeiend is het leven niet, hoewel de tijd zonder moeite loopt. Organisch als een composthoop die groeit en expandeert en waarin wormen woelen, gangen graven enzovoort. Wormen ja, ook hier, ze vreten aan mijn brein en in mijn ingewanden zijn gaten gebeten. Verlangen heet de dikste worm, hij is onstilbaar. Hij eet zelfs gaten in de leegte zodat die nog groter wordt. Ik kan dat monster niet stillen. Het is een blijvend tekort. En hoe ik het ook bekijk… een oplossing is er niet.

Zijn handen blijven ver. Zijn ogen zijn blind en zijn lippen dicht. Hoort hij me dan niet? Slechts nachtelijk duldt hij me, het blad op het tuinpad, mijn gebrandvlekte huid, de lucht waar hij rookt. En verder stilte waar hij in draait, een kunst maakt hij ervan. De harde ballen uit stiltesneeuw zijn raak, keer op keer dag na dag. Ik ben warm in de ochtend, het bed pas verlaten. Ik kleum de dag in, piek in boosheid, frustratie, vermoeidheid en verdriet. En af en toe is er een druppel die hij op me plenst. Ik weet het nooit: warm, lauw, ijskoud, zacht of zuur of bijtend. Quatsch: ik weet het wel, altijd ‘zuiver’. Ik vraag me af of ik het Reëel zou mogen noemen, zoals hij me bejegent. Ik omarm zijn woorden, verwarm me aan hun inhoud en eet en drink. Ze pleisteren de gaten in mijn lijf voor even, kunnen hem zelf niet vervangen. Pars pro toto. Ik wil toto uiteraard.

Er zit een worm in mijn lijf die verlangen heet. Hij is sterker dan begeerte, want nooit voldaan en altijd aanwezig. Ik ken het mechanisme niet van die pijn, die ellende. Ze moet toch ergens toe leiden? Is alleen sterven de ultieme vervulling ervan? Jouissance? Hoelang moet ik blijven geloven in de Ander, via de Ander die alles weet? Hij lacht me niet uit. Hij is er. Altijd is hij er. Alleen, hij is niet dicht bij mij.

Deel II: Hongertje?

Twijfel niet! Ik zal het zijn
als straks het tuinpad glinstert.
Onrein trok de slak een spoor
Myriaden sterren en het licht
van de maan weerspiegelt
temidden mijn buik de krater van mijn
navel. Er ligt water in. Drink!
Maar waag het niet te bijten, want
ik snel je kop en kook hem.
Mmmm, een plekje op de schouw.
Je zal er altijd zijn. Helaas
niet meer praten. Neen,
liever nog het verlangen
weer je stem te horen
de schittering van je ogen
en de vlucht van je handen.
ik vang je met graagte en, och,
bevrijd je vervolgens van je…
vogelkooi!

Deel III: Het Reële

Mijn lichaam is mijn instrument. Het medium dat me in contact brengt met het enige dat telt. Op dat moment verlies ik het. Alleen wat overblijft is nog van belang, de ervaring van het werkelijke, tijdloos, grenzenloos. Ik ben perplex.
Hier zijn geen woorden voor!

maandag 18 februari 2008

foto door het raam X


Ya habibi taala - oh liefje kom naar buiten - kom naar me toe - rook je sigaartje - tel de sterren - blaas - blaas je rook heel ver - dat ik de slierten vangen kan - ik kleed er mee het naakte lijf - niets liever dan de ijlte die me koortsig maakt - niets beter om me te verwarmen - ik kleed me in de mist die je verspreidt. - het blad en het woud zijn niet ver.

Nachtvlucht naar je uithoek... Dit is het uur dat zoveel kan. Ik weet niet of je slaapt of waakt. Alleen maar dat je er bent... Ik wacht tot ik je zie achter het raam. Het is koud vannacht. De maan groeit naar vol. Trek je een jas aan? Je handen waren nochtans warm.
Ik ben moe vandaag. Moe gelezen. Moe geschreven. Moe geleefd denk ik. Moe gehoopt ook. Ik wil je zien, dus kijk ik op de enige manier die kan : in de nacht. Ik hoop dat je - als je naar buiten komt - gaat zitten precies waar ik wacht.
Je bent scherp. Je zitknobbels steken... Je verglijdt in mijn schim en vult mijn leegte. Ik kijk naar je, naar je nek, je haar. Kam je het 's nachts? Ik voel. Overal. Maar met schimmen vingers is het moeilijk… Ik word gek weeral. Ik vloei in je. Niets is waar.

Zo dwaas en hardleers en volhardend blijf ik op post. Ik klop op je rug en op je armen. Ik vraag me af: verdraag je het? Ik vraag me af: ben je wel sterk? Ik vraag me af: heb je me wel hard geslagen? Ik weet het niet meer. Ik bewerk je overal, maar niet in je gezicht. In je gezicht wil ik kijken, dolen in je ogen, verdwalen. Zeg iets! In je taal, in één van de talen die je spreekt. Leer me nieuwe woorden, beelden vol betekenis, vol historiek, vol kleur en interpretatie. Nu op dit late uur ben ik voor alles ontvankelijk. Ik spreid me open tot op het niveau van al mijn cellen...

Ik kijk nog steeds naar je. Ik luister en ik zie. Sta niet op, ga niet weg… ik heb het zo vreselijk koud…Verdomme... ik wil niet leeglopen. Verdomme toch. Vul het gat in mijn buik. Houd je handen tegen me aan zodat ik heel blijf. Ik val uit elkaar.

Ya habibi taala - oh liefje kom naar buiten - kom naar me toe - rook je sigaartje - tel de sterren - blaas - blaas je rook nabij - dat ik de slierten vangen kan - ik kleed er mee het lieve lijf - vul de ijlte die me koortsig maakt - niets beter dan je gebod om mijn wezen te verwarmen - ik wikkel me in de woorden die je verspreidt met de nagels van je vingers - het blad en het woud zijn niet ver – de nerf van je handpalm staat in mijn huid.

misschien

Une Charogne

Rappelez-vous l'objet que nous vîmes, mon âme,
Ce beau matin d'été si doux:
Au détour d'un sentier une charogne infâme
Sur un lit semé de cailloux,

Les jambes en l'air, comme une femme lubrique,
Brûlante et suant les poisons,
Ouvrait d'une façon nonchalante et cynique
Son ventre plein d'exhalaisons.

Le soleil rayonnait sur cette pourriture,
Comme afin de la cuire à point,
Et de rendre au centuple à la grande Nature
Tout ce qu'ensemble elle avait joint;

Et le ciel regardait la carcasse superbe
Comme une fleur s'épanouir.
La puanteur était si forte, que sur l'herbe
Vous crûtes vous évanouir.

Les mouches bourdonnaient sur ce ventre putride,
D'où sortaient de noirs bataillons
De larves, qui coulaient comme un épais liquide
Le long de ces vivants haillons.

Tout cela descendait, montait comme une vague
Ou s'élançait en pétillant;
On eût dit que le corps, enflé d'un souffle vague,
Vivait en se multipliant.

Et ce monde rendait une étrange musique,
Comme l'eau courante et le vent,
Ou le grain qu'un vanneur d'un mouvement rythmique
Agite et tourne dans son van.

Les formes s'effaçaient et n'étaient plus qu'un rêve,
Une ébauche lente à venir
Sur la toile oubliée, et que l'artiste achève
Seulement par le souvenir.

Derrière les rochers une chienne inquiète
Nous regardait d'un oeil fâché,
Epiant le moment de reprendre au squelette
Le morceau qu'elle avait lâché.

— Et pourtant vous serez semblable à cette ordure,
À cette horrible infection,
Etoile de mes yeux, soleil de ma nature,
Vous, mon ange et ma passion!

Oui! telle vous serez, ô la reine des grâces,
Apres les derniers sacrements,
Quand vous irez, sous l'herbe et les floraisons grasses,
Moisir parmi les ossements.

Alors, ô ma beauté! dites à la vermine
Qui vous mangera de baisers,
Que j'ai gardé la forme et l'essence divine
De mes amours décomposés!

Charles Baudelaire

zaterdag 16 februari 2008

foto door het raam IX


Ik heb een tekst gegraveerd
in de nagel van je dikke teen.
Zal je ooit zo diep buigen
dat je hem lezen kan?
En als je daar zo kwetsbaar staat…
Zou je? Zou je durven?
Je weet wel hoe wild ik ben van jou.
Ik zal je als een paard bespringen,
sporen in je flanken slaan
en als je denkt: “Gelukkig, dit is het dan”,
dan zal ik je binnendringen
en woelen in je buik
tot ik doorgang vind voorbij je keel.
Want in je hersens wil ik zijn.
Er al je kronkels volgen.
Ik zal je leren.
Kennen.
Niet alleen je buitenkant zal ik
met speldenknoppen veroveren,
maar bij al wat in je leeft
wil ik vlaggen planten.

...

يَسْحَر، يَفْتَن

en wat is fascineren anders dan... 'boeien'?

Foucault misschien?

Ik zit hier nu al een paar dagen over seksualiteit te lezen. Maar vandaag moest ik er even uit. Naar de begrafenisondernemer.
Drie doodskisten, dat moet toereikend zijn, dacht ik.
En ook: waarom kan ik niet gewoon naar de Carrefour? Of beter nog: de Aldi? Waarom zijn ze daar niet in het aanbod te vinden? Er is toch geen wet die dat verbiedt? Pfff, bij nader inzien… het zal wel weer te maken hebben met ... met wat? Dat je niet mag praten over dood gaan, of dood worden? Of dood maken. Of dood. Dat het afgeschermd moet worden. Stel je voor: de reclame: Doodskist aan promotieprijs, zakje paaseieren gratis.

En toch… zit ik aan die doodskisten te denken. Gelukkig is denken niet verboden. Want ik denk ook dat ik bij de begrafenisondernemer sta in eva-kostuum. Hoe moet ik anders voelen hoe het is, zo’n kist? Ik kan niet kiezen met mijn vingers wat mijn billen willen, of mijn rug… Ach, ik wil eigenlijk helemaal geen kist. Maar het schijnt dat het zonder niet mag. Op zijn minst een kartonnen doos of zo moet je kiezen. Maar een laken lijkt me ook geschikt. Of als het echt niet anders kan, een plastic zak van gerecycleerd materiaal bijvoorbeeld, heel milieuvriendelijk, ook met het oog op verbranding.

Natuurlijk verbranding. Je denkt toch niet dat ik de grond wil vervuilen? Ja, eten voor de wormen, maar al het gif dat verder vrijkomt kan je nauwelijks vruchtbaar noemen. Je zal maar je aardappelveldje liggen hebben ergens in de omgeving van de dodenakker.

Ook al zo’n woord. Dodenakker… wat wordt daar dan gekweekt? Uit lichamen komen soms lichamen als je ze juist in elkaar steekt , zonder belemmerende wandjes. Huh. Maar daar wordt alles natuurlijk netjes apart gehouden. Daarom die kisten ook, het kerkhofcondoom.
Denk ik. Denk ik zo maar. Goh, ik kan totaal fout zijn natuurlijk. En och. Ook de asse gaat op een veld. Daar kan ik me nog iets bij voorstellen. Dat is gecremeerd, gesteriliseerd, ge – weet-ik-veel – eerd, ik vraag me af of daar nog iets schadelijks in zit. Maar of het bijdraagt tot goede aarde betwijfel ik toch ook.

Drie kisten, drie zakken, drie potten… drie… weet ik veel. Het was maar om het eens over dood gaan te kunnen hebben. Misschien wil een of andere meneer of madam Populair de fakkel dan wel overnemen en het opentrekken, het onderwerp in de Vlaamsche huiskamer op de Ikea - tafel gooien. Of er een boekje over schrijven. Met een skaïen kaftje in een babykleur. Of in een houten kistje misschien, de luxe-uitvoering dan. Maar tja..., dan zitten we dus wellicht binnen de kortste keren in het zelfde straatje als met seks. Hmmm, zit ik niet op te wachten.

(met knipoog…!)

vrijdag 15 februari 2008

foto door het raam VIII

Mijn binnenste wil naar je tuin, wil aan het raam gaan zitten en wachten tot je buitenkomt. Zou je me straffen als je me zag? Zou je me zien? Zou ik je mogen aanvallen? Zou je me misschien toch een deken geven.

Uiteindelijk.
Uiteindelijk?
Zou je?

Mmmm, de gedachte dat ik in je tuin zal zitten in volslagen kou en dat het me niet deren zal er te zijn en je te vloeren, je te vellen, je te ontvellen en in enige mate te verwachten dat ik weerwerk krijg en vechten moet. En kapot zal zijn daarna.

En als ik slaap dan later dat ik van je droom.
Wakend en dromend wek ik je op .
En dan komen veel gedachten.
En vragen in mijn hoofd.
Nu wil ik het weer neerleggen.
Naast me ergens.
Tussen je in.
Of zo.

Waar was je? Er zit gruis op je lippen.
Stempel ze in mijn borst en schouder.
Neem het bloed op je vinger en laat me likken
"Dit is van jou", zal je zeggen waarop ik:
"Dat weet ik wel!"
Ik scheur het bot uit je bekken en ontman je.
Wee degene die nabijer komt!
Je bent drinken, je bent eten.
Ik slacht je uit kou
om in je vel te schuilen.
Je ingewanden wiegen me in slaap.
Ik kan niet van je houden.
Dus houd ik je maar.
O quam felix est
antidotum soporis,
quot curarum tempestates
sedat et doloris!
Dum surrepit clausis
oculorum poris,
ipsum gaudio equiperat
dulcedini amoris.

(…)

Post blanda Veneris conmercia
lassatur cerebri substantia;
hinc caligant
mira novitate
oculi nantes
in palpebrarum rate.
Hei quam felix transitus
amoris ad soporem,
sed suavior
regressus ad amorem!

(fragm. Script Carmina Burana – 12e eeuw)

donderdag 14 februari 2008

marktdag


Het podium is leeg. Onbevreesd treed ik aan. Daar is de tobbe, omgekeerd, mijn piëdestal. Het marktplein loopt vol. “Vandaag te koop aangeboden: Lichaam, tweedehands!” Mijn blik dwaalt over de koppen. Overal de holle ogen, de netheid van de mensen. Deze ochtend vast allemaal gedouchet, daarna uitgekakt in de sleur van de dag. Parfum walmt door elkaar en resulteert in stank van een kotsachtige substantie.

De hogedrukspuit duwde me daarstraks in de verste hoek. Het deed pijn. Ach, pijn…
Ik word uitgekleed en per onderdeel bekeken en op waarde (ontbreken van waarde?) geschat. De aantekeningen op mijn vel branden nog na, de inkt droogt in vermengd met wat bloed.
Ik wacht. De halsband zit strak, mijn handen geboeid op de rug. Het ongemak van deze houding ben ik gewend. De kou is erger - en ook dat, ach ook dat ken ik goed. Mijn huid is naakt en de poriën trekken dicht, maar koopwaar moet je zien.

Achter me zitten de verkopers, knus onder een tent. Het mobiele verwarmingstoestel straalt zorgvuldig tot aan de rand van de overdekking. Ze hebben de handen in elkaar geslagen: De Cirkel, Het Vierkant, De Driehoek – Onder andere. Onder andere. Hun kleur is duidelijk zichtbaar. Als zuilen zitten ze daar. Samenwerking vandaag is min of meer verplicht. De artsen van de verzekering zijn er ook en overal hangen gekleurde ballonnen. Zuilen met ballonnen, ach, als om te benadrukken dat ze onnozel zijn.
Al de bonzen. Het nieuws, de radio, de tv…. De lokale zender, de krant…
Een toeschouwer nadert te dicht en wordt met een gummiknuppel afgeschrikt.

Ik men mijn paarden
driftig
spoel het landschap
maai de vlakte
Wat wil je meer?
Dat ik kniel?
Dat ik buig?
In echo echo echo.
Misschien, mijnheer,
de buitenkant
Niet vanbinnen.
Niet vanbinnen.

Klootzakken

En binnen in me groeit een mantra: Ik doe wat ik wil ik doe wat ik wil ik doe wat ik wil ik doe wat ik wil ik doe wat ik cwxdsfzeaaazazeil ik doe wat ik wil ik gdsgdfqsat ik wil ik doe wat iaaargg grggraa hAAAAAAAAAA- grrrrrrrrrrrrrrrraaaaatruw hhhrrrrrrrraaaa…..

Het opbod is mislukt. Er werd een grens doorbroken, een gat in de locatie, het afmeren van de tijd, het exploderen van een lichaam in honderdduizend stukken, die weer samenkwamen. Er was een wegvallen van realiteit en al de ogen sloten zich zodat de spiegels zwegen. De wereld bestond niet meer. De taal moest falen… maar alle sluizen gingen open terwijl het wezen groeide van binnenin en overnam en spreidde. Niets was nog van tel.

Zelfs niet de ene klap van de zweep die zei: "Ik sla je zodat je weet dat je bestaat".
Ontwaken was in dezelfde wereld, maar anders. Het verleden herschreven. Bijvoorbeeld. Ja.

dinsdag 12 februari 2008

foto door het raam VII - insane

In barre lagen van de dag kruip ik koud vol slaap in zoekholen, graafkanaal en warme legers. Ik zoek rust. Papier te over om te nesten. Letters die ik eet. (Natuurlijk eet ik je). En voedsel dat hij stuurt. Veel vandaag. (Mmmmm, de lust, de honger…)

Het zibeline van vroeger heeft zijn glans verloren in de strijd. Het haar valt uit. De dwaze marter verliest zijn sabel. Vingers zoekend strelen en strijken tegen haar. Ik krul me zo onwennig eerst, in zijn geduld, tot 'rustig' maant...

De rust tenslotte laat me slapen als eindelijk ik begrijp en denk en zacht nog tegentrap, net voor de overmanning. Veilig haast. Even, want onrust is nooit ver, ongeacht zijn sterke woord de onrust net te laten.

Kalmpjes voert hij vrachten aan
en ik die ongeletterd aanval,
ram de uren, hoofd vooruit.
Verdrinken moet ik zo wel
meermaals daags.
In ademnood zoek ik
en net voor ik verzuip
de boei grijp die hij gooit.

Hij ook ten einde raad
bij zoveel onvermogen?
Neen, onverstoorbaar haast
is zijn aanwezigheid.
'Twijfel niet, sodade.
Ik ben er wel.'

Ik krom mijn armen en leg mijn hoofd tot rust. Het oor geplooid, in pijn ontwaak ik, grijp het woord, de horens scherp, de wilde kleuren van de beelden. De Sater spreekt en strooit de verf. Het canvas van mijn dagen schittert weer. Aangetast in elk gevoel, de buik ontvankelijk gespannen, duizendvoud sensatie. Ik herleef!

De schittering in de maan die groeit, de chatoyantie van je oog.
Nietsvermoedend denk ik dat je bent, als ik je ’s nachts besluip, bespring en klauwen sla in je magere rug. Ik voel het bot onder mijn nagels kraken.
Je speelt een spel. Zes ogen zijn er twee te veel, maar jij ziet zoveel beter.
Ongeoefend nog laat je mij. Je bent de tijgerheer.
Mmmmmmm, jouw oog is van mahonie.

maandag 11 februari 2008

het laatste gedicht

I

Laat de laatste woorden worden
wat laatste woorden zijn,
een snaar van gevaren
in een tabernakel van menselijke klei.
Zelfzuchtig, seksueel, bitter, aangemeerd, luisterrijk:
ze zijn gedoopt, ja,
maar gekapseisd, ook.
Gestotter en halte.

II

Neem deze helpende test naar huis.
Wordt je tong slap
in de trofeekamer van de mond?
Zijn de oude gedichten
aan het oplossen door intens gebruik?
Zijn ontgoochelingen aan het terugkeren op schepen
die je eens bevrachtte
langs de zouten & zijden
handelsroutes van het hart,
en is elke hymne die je ooit zong
aan het weerkaatsen
alsof, net nu, een grote maestrorat zijn hele symfonie van knagen
aan het dirigeren was?
Bereid jezelf dan voor.

III

Zet het afval maar op de stoep.
Sorteer je wasgoed volgens geslacht en soort.
Bekijk de kat maar schop haar niet.
In je roze bed
gloeit een ding.
Het is een sedert lang verloren splinter van een achternekbotje
van een vermoorde president en het ideale
vuursteentje om een vuur aan te steken.
Warm jezelf. De scheepsdokter
en de gekke wetenschapper
kunnen je nu niet redden.
Verloren is verloren als het zover is.
En alhoewel het laatste gedicht zich het recht toe-eigent te spreken,
komt, indien aangesproken in een taal
dierbaarder dan purper,
een Franse zin op de proppen - - douce douleur.
Wij houden van onze levens, en dan
Zijn we weg.
Het laatste gedicht is onoverdraagbaar.
Zoveel is tenminste zeker.

Dorothy Baressi

Douce douleur is er teveel aan. Pfff!!!

foto door het raam VI - wassende maan


Middernacht nog niet. En nog niet. Oók niet. Je laat me in droge streken, dorstig huilen naar de maan en vol honger in de leegte. Je zou er zijn, je bent er. Waar? De nevel geeft niet eens je contouren prijs. De rook verspreid. Je geurt. Ik adem je en ruik, dool op dorre grond en schraap het land op zoek naar water. Een hand. Een nap, een glas misschien. In stukken breekt de dagen. Hapklaar, te zwaar toch zonder je te weten. In slaap huist plat vergeten. Ook slaap is me niet gegeven. Alleen het missen.

De maan wast helderscherp als de schubben zilver… was ik en je was, waar ben je trouwens, was je (er) ook. Je bent er. Ik weet het en hoe vaak moet ik dit herhalen om het niet te vergeten. Als ik de maan aanschouw vermoed ik dat je dezelfde ziet. Ergens. Dat je aan me denken zou is haast onmogelijk, zoals ik rust als kleinste stof in de tuin van je peinzen. Stof dat waait en stuift maar telkens liggen gaat onder je gelezen woorden en kruipt naar zoeken denken weten, toch verbaasd bij jou te zien en kijken ongewoon en ongewillig plooiend zoals ik niet dacht plooien te kunnen, onwillig ja.

Je blaast en ik verspreid maar waar het licht toevallig schijnt daar zie je me misschien. Of niet. Ik kijk je aan nu ik kan: je beeld van beeld van beeld reflectie. Zo functioneel die overdracht en wat? Wat doel je nu? Wat is je aim?
Ik kijk naar je, de man, de maan.

zondag 10 februari 2008

foto door het raam V


alsof hij wuift zo lijkt het wel
hij noemt het functioneel

aan alle kanten raakt hij mij
(aan)
hem kan ik niet raken

zaterdag 9 februari 2008

foto door het raam IV - gordijnen


'Amora… blijkt iets anders dan mosterd, hoewel ook daar Abraham aan te pas kwam. "Keer het om, keer het om…", schrijft hij. Ik open de mail-envelop in de ochtend, het pingen van de computer wekt me uit de zoveelste angstdroom en mijn Lot van de dag is aangekondigd als ik lees voor een paar dagen dus, gladgestreken woorden, afgesneden precies. En net daarom gewaardeerd. Impulsief hamer ik het klavier, binnenkort moet er een nieuw want hoewel het mes ook hier favoriete huisraad is, gebruik ik het totaal anders. Ja, ik snijd woorden en plamuur zinnen. Oh, zinnen….mmmmm, met Pollock-effect.

Dáár in zijn boudoir is al bedekt met honderd lagen, ogenschijnlijk sober, verhult een schat van kennen en weten, zien en kijken. Ik jengel in de snoepwinkel, dagelijks geëtaleerd en vraag me af: wat doe ik hier? Ik word getolereerd - ik denk - als een stuk meubel, af en toe geveegd, een doek met woorden, die ik grijp en vastklamp tot hij nog eens zitten gaat. Van duizend boeken slaat hij om de pages, ik ren schuchter achterna, met al te korte benen. En hoop. (ww. en zn.)

Maar elke nacht tussen waak en droom het kort moment van kans, grijp ik in de achtertuin en speel. Hij warmt er even, gloeit sigaar en blijft. Staat, kijkt de sterren achterna. Waar hij aan denkt, geen idee, het moment gegrepen bij zijn nek, zijn haar, zijn baard en glijdt nu hij nog warmte heeft, mijn lippen bijten en in het rauwe vlees begraaf ik tong en vingers. Warm oh warm hoe vreemd de nacht waarin ik houd. Van.

Tekens, omgekeerd het lezen van het lot, de boeken, de woorden, de huid verbergt. In de nacht ik wreek me, voor het spel gespeeld. Het is de dag het is de nacht, de woorden. Ik tel de kleur: groen. Ze schittert in het licht van man.

De kat slaat toe met negen.

vrijdag 8 februari 2008

i am so ti(r)ed


Het stonk er muf en nat
en donker als riool. Het
hachelijk dalen. Koud, beton...
duivenpoep op grijs en hoog vanboven
zweefden balken, nauwelijks
zag ik nog de lucht. ik
hapte steeds weer dieper. Ik liep
en liep, waanzinnig angstig
als een kind tot plots daar
alles kraakte. En viel.
De hel kwam naar beneden.
En ik was de laatste. In Paniek.
ik zette het op lopen. Blind
en vol van angst. Was ik daar
gebleven, alles was voorbij.
Maar neen!
ik rende daar de wereld uit
en alles achter me stort in.
Nooit heeft het zo hart gebonsd.
Mijn hart bonst altijd in het nu
drachtig van ellende.
Was ik maar daar gebleven...
Het hart bonst altijd in het nu.
Het hart bonst nu
bonst nu.
nu.
ontbloot en rauw op harde stenen.
STOP!

(angstdroom vorige nacht)

foto door het raam III


PRELUDE

als ik daar zit vannacht en jij rookt je sigaar weet dan dat ik klaarlig om je te ontmantelen. lap voor lap ontdoek ik je, mijn vingers warm dat weet ik zeker, als ik je ontvel, je stoffen buitenlaag en afdaal naar je huid 't geliefde stuk je lange nek en boor mijn tanden daar en zuig tot in je hersens waar ik alles weet wat ik verlang, begeerte doch grijp ik je haar en hang je aan de boom gerokken als een beest ter slacht. onschadelijk zijn je handen, niet de mijne die de lijn bepalen tussen ogen en ontblote kroon. juweel je bent, ik slijp mijn nagels aan je huid en schilder bloed, ik doe het traag, oh reken maar. tot je kreunt. en kijkt, ontdekt wiens bloed het is, toch niet het jouwe? zo echt het lijkt, nu jij bedot, beduusd zal ik je laten kijken, zeggen zal ik : ik leerde van de beste. ik schraap mijn tong over je lende en vil je honderdvoud. en wijl mijn ene hand je slaat zal de andere je strelen. Zoals het hoort, zoals ik niet anders willen zou. je rug tegen de stam in ongemak, je buik als kwetsbaar wezen, waar beneden hangt zo treffelijk ontbloot het vrije spel, je kan niet weg….

dinsdag 5 februari 2008

foto door het raam II


Ik wil voer. Als dit het voer is dat je me geeft, dan vreet ik het weldomme!
Wat is het dat je drijft?
...en vraag ik dan waarachtig nu wat zijn drift zou zijn? hij die leest en drinkt en met gesloten benen kijkt van ver en steeds in groter stilte de groene ogen sluit. een wolk doet hem vervagen. zijn stem allang gedoofd uit dwaze oren. ik men mijn eigen paard, op hol geslagen dag na dag tot haverzak van kort soelaas. Gesloten poort van slot geslagen! de rotzooi onderschat die wel daarachter zat en rent nu zelf spoorslags? verbergt zijn eigen knoken teneinde te ontkomen? Vlucht hij dan? of blijft hij staan wijl ik met ogen open, mijn lichaam presenteer, gevolgd door slierten woorden, geur en tule, zwarte rotzooi in kwadraat, schoonheid uit het reële, gistend bloed tussen mijn dijen? mijn ogen zijn niet dood....

Nog klopt de ader hard. Het bonkend vocht belet het slapen. Ik voer het beest de dagen, wijl ik de uren tel. sterven in het strijden. help me. ik ga kapot. en hij, hij rookt nog een sigaar! Hebel komt kunstig uit zijn mond. Hij hult zich weer in nevel.

Wacht, de gloeiing van de asse… kleurt het wit van het.
Een vreemde scarificatie… niet grijs maar een roos op vlees.
Oneiromantie op … droomsubstantie.

Het maakt me gek je niet te horen
Het kreupelt het slaan van mijn vingers
vertraagt het golven van bloed waar
anders in de aders van mijn nek
het gulpt en uit bochten vliegt.
Nauwelijks klopt het nog
aan je dove oren.
Je zegt: "Twijfel niet".
Je klinkt zwak.
Ver.

Door het raam kijk ik naar binnen. En daar groeit uit de ogen, de handen, de verstrengelde benen, als uit marmer gehouwen of op doek gezet met snij-precisie van een scalpel, een beeld, een foto, een tekst. Het weten van de Ander.

Manifest cannibal Dada

Manifest cannibal Dada.

Vous êtes tous accusés, levez-vous.

L'orateur ne peut vous parler que si vous êtes debout.

Debout comme pour la Marseillaise,
debout comme pour l'hymne russe,
debout comme pour le God save the king,
debout comme devant le drapeau.

Enfin debout devant DADA qui représente la vie et
qui vous accuse de tout aimer par snobisme,
du moment que cela coûte cher.

Vous vous êtes tous rassis ?
Tant mieux, comme cela vous allez m'écouter avec
plus d'attention.

Que faites vous ici, parqués comme des huitres sérieuses
— car vous êtes sérieux n'est-ce pas ?
Sérieux, sérieux, sérieux jusqu'à la mort.
La mort est une chose sérieuse, hein ?

On meurt en héros, ou en idiot ce qui est même chose.
Le seul mot qui ne soit pas éphémère c'est le mot mort.
Vous aimez la mort pour les autres.

A mort, à mort, à mort.
Il n'y a que l'argent qui ne meurt pas, il part seulement en voyage.

C'est le Dieu, celui que l'on respecte, le personnage sérieux
— argent respect des familles. Honneur, honneur à l'argent : l'homme qui a de l'argent est un homme honorable.

L'honneur s'achête et se vend comme le cul. Le cul,
le cul représente la vie comme les pommes frites,
et vous tous qui êtes sérieux, vous sentirez plus mauvais
que la merde de vache.

DADA lui ne sent rien, il n'est rien, rien, rien.
Il est comme vos espoirs : rien.
comme vos paradis : rien
comme vos idoles : rien
comme vos hommes politiques : rien
comme vos héros : rien
comme vos artistes : rien
comme vos religions : rien

Sifflez, criez, cassez-moi la gueule et puis, et puis ?
Je vous dirai encore que vous ê tous des poires.

Dans trois mois nous vous vendrons, mes amis et moi, nos tableaux pour quelques francs.

Francis PICABIA.

reorganisatie der troepen


Deze plek is koud net als ik. Het vuur staat laag. De kilte nodigt uit tot hibernatie, terwijl de kikkers en padden, koud bij uitstek zogenaamd, in staat van ontregeling al op weg zijn naar het slijk waaruit ze weleer kropen, point of return, ultieme plek om te paren. (gedachte: pas toe op mensen! – vernietig het biotoop, gooi het broek vol met beton en weg, nageslacht voor eeuwig! – Andere gedachte: als al de mensen eindelijk eens uit het slijk kruipen! Och neen, laat maar. Wat exclusiviteit is niet slecht. Inclusiviteit ook niet, ten andere, maar dat is een ander discours).

Het is koud. Ik draag handschoenen zonder vingertoppen, drink warm water en draag twee jassen boven twee pulls en een t-shirt. Ik wacht tot vannacht voor ik wat wijn zal drinken.

Padden ja, en kikkers, naakter dan naakt. Onder al mijn namaakpels ben ik hetzelfde. Die gedachte blijft heerlijk. Het geeft niet. Neen, het geeft wel verdomme! Maar… ik kan lezen. Ik kan schrijven, me boos maken, lachen, roepen, zingen, dansen, als ik dat zou willen. Ik kan huilen, genieten van mijn eigen lichaam, van de nacht, de fantasie, boeken, kunst. Het kost me niets. Gelukkig heb ik wat verzameld de voorbije jaren, een noodrantsoen aan brainfood. Gelukkig is er een eiland waar ik af en toe kan landen of vanwaar iemand een oversteek maakt. Een woord, of twee. Onverwacht van aard. Gelukkig.

Het kijkt me aan, begrijpt het niet. Wil uit de verpakking. Het is woest, heeft geen boodschap aan zacht, lief en aardig. Het is de echte kant die is. Die overblijft als ik verdwijn. Het is de startvonk, de weg naar escalatie, het kanaal van het magma, de krater van de vulkaan én de explosie, de kracht, het vuur, de lava. Ik lever het mijn vel, mijn landschap, mijn oppervlak. En terwijl ik lever ben ik overgeleverd aan.

Ik ben niet gelukkig. Neen! Evenmin dankbaar of lief of vriendelijk. Ik ben niet haatdragend of bitter. Ik overleef vooral. Ik wou dat het anders was. Dat zoveel anders was, en dat is het niet. Ik hul me in een winterslaap en leef ondertussen verder. Ik ruik lekker (dat moet me meermaals van het hart, want …)… Het hart klopt alleen maar nu. Ik weet het niet voor morgen. Ik weet het niet.

maandag 4 februari 2008

rustig nu! kalmeer!


Aan de einder bij de maan
Tussen nacht en tij
zie ik ze:
verschillende strandpunten.
Daar eindigt het één
begint het ander.
Niet elk schip dat strandt
is een walvis.
Niet elke harpoen doodt.
Geweld kan machtig bevrijden.

Lakenpunt is geen rijwiel.
Je groene oog stil,
kijkt. Lacht even.
Je schrikt niet van het bloed
als ik roep van pijn
Ik hul me in je blik
en ver-egel.
Je blijft en dát je blijft
verzegelt tijd.
Andermaal slik ik
woorden. Schrik.
Omarm mezelf en snijd..
Waar ben je?
Zucht. Je bent er.
Je bent er wel.
Scharlakenrood.
Ver. Ver. Ver.
Je bent er.
(opgetrokken knieën omkneld,
wiegend als een olifant:
je bent er je bent er)

onmogelijk?


Daar is de ruime sneeuwvlakte en een voetenspoor. Schaarse tijden in woestijnen. De hut is koud, het vuur zwak. De mantel met gaten bedekt en de nap lek. Kruimels op een bord met schillen en zwart zaad, ranzig vet, de vuile buitenkant. Daar zijn de klippen te bestrijden, bergen te slechten, ruïnes van eer. Daar is het kader van het mislukte schilderij.

En tevergeefs … er drupt verf naar beneden. Drup, drup. Die ene druppel die begon te glijden, langzaam nu sleept mee, als ratten achter een vanger, het hele tafereel. Het is een leven dat zo niet geleefd moest worden. Het gaat teniet in grijze brij. Een strijd met strakke banden. Ketens, boeien… ball and chain. De nagel tekent vogelvoeten in vacuum rond mijn huid. Ik ben moe. Doodmoe gevochten voor nu. Erotiseren die handel… ja.
Je hebt – weer – gelijk.

Ik tooi me met mijn naaktheid. Waar niets is kom ik thuis in rode geur van wijn en schalen van pistache, onttrek me nu - het kan vandaag - aan cirkelzagen, passers, messen en stenen.
Mijn vorm is mooi. Waarom, waarom verdomme, het snijden, het passend maken? Hoeveel moet ik toegeven voor die ellendige boterham. Ik ga nog liever dood!

Het koor zingt:

Het is niet persoonlijk,
Het is niet persoonlijk sodade.
Er is werkelijk niets persoonlijks in dit al.
Hier heerst slechts vlakte.
Het platte algemene.
De zaag het mes de steen,
zijn louter instrumenten.
Je bent nu aangepast sodade.
Welkom als je wil.
het is niet persoonlijk hier.

zondag 3 februari 2008

brief aan Steve

Beste Steve,

Je vroeg me onlangs in reactie op een blogbericht of ze me wel goed verzorgen. Ik zal pogen een update te schrijven. Het is moeilijk, gezien de geringe beschikbaarheid van computer en internet. Gelukkig kan ik me ten allen tijde opsplitsen en mijn onzichtbare lichaam de nodige taken laten uitvoeren, terwijl het lijf aanwezig maar niet daar blijft.

Deze ochtend al vroeg wakker gemaakt. Het was een bewogen nacht. In de zaal met smalle bedden stonk het, naar angst, zweet en ammoniak. Naast me lag een vrouw de hele nacht te snokken. Zelf kan ik er ook wat van. Ik was een wolf en ben strategisch gaan huilen naar de maan. Ze wilden me terug in bed steken. Niet met mij, hè, dat gaat niet zomaar. Met drie en een halve man en ook nog een vrouw duwden ze me plat aan alle kanten. Tja, dat gaat zo als je niet past. Ze duwen je terug in vorm. Pfff. Alsof dat helpen kan. Weten ze dan niet dat het ergens anders weer uitfloept? Onnozelaren. ONNOZELAREN, roep ik nog eens hard, juist voor ze me immobiliseren. Lichaam - dat is gemakkelijk – wordt ingerijgd. Dwangbuis. Het trekt verdomde hard aan mijn schouders en het duwt mijn borsten plat. Dat is bepaald niet comfortabel. Het is verkeerd gedaan. Enfin. En de mond dichtgenaaid natuurlijk. En dan op bed met de lakens strak. En met duizend touwen. En kettingen ook. Enzovoort. En dan ben je worst. Het zal me dus worst wezen is een uitdrukking die dan wel het overdenken waard is. Ze staken me vervolgens in de isoleer, waar ik uit de stank was. Heb waarempel ook nog geslapen. Platgespoten natuurlijk. Nu is het licht. Er zitten ijzers voor mijn venster. Ik kan er niet aan. Ik doe dus maar alsof ik met mijn gamel langs de tralies ratel. En met mijn mond imiteer ik het geluid. Lekker toch. Heibel, kabaal.

Ik wou hier natuurlijk liever niet zijn, maar Steve, je vroeg of ze me goed behandelen. Tja, Steve, wat denk je? Er zitten wormen in het eten. Voor een vegetariër niet zo interessant. Ze zijn nog ongewassen bovendien.
Straks krijg ik een bad. Het eerste deze week. Zo een met een deksel op, zoek het maar op hoe dat gaat. De lakens zitten dan als een knellend verband. Ze lossen je als een schip. Ze noemen het een tonicum. Maar ja, dat is faradisatie ook hè. Dat is dan het volgende. Omdat ik vannacht stout ben geweest, zal ik de hele batterij in ontvangst mogen nemen. Pfff. Dat doen ze zo naar willekeur. Niet dat dat bij mij zinvol is. Ze moeten hun boeken nog eens nalezen. Maar ja, zoals overal: de apen staan hier aan het roer. Ben jij een aap , Steve?

Kan je me wat eten brengen Steve? En warmte? En geld, vooral veel geld.

Nu ga ik me terug met zinniger zaken bezig houden. Ik had gedacht aan een duik in Geweld. Of in een schilderij van Bosch. Of in de Geschiedenis van de Lelijkheid. Of ik ga wat op-scene foto’s maken. De kunst is het te doen en het toch niet te doen. Maar je snapt wellicht niet wat ik bedoel.

Sssssss – Steve, ik moet stoppen. Er gaat hier een en ander gebeuren. Misschien geraak ik terug in de tijd. Het is hier weirde boel, man. Die computer is een anachronisme. Maar ja, wat kan je dan ook verwachten.

Rauwe groet.

sodade

vrijdag 1 februari 2008

liedje

sodade toog ten strijd
verkende de arena:
De kolossale maatschappij
met al haar schertsfiguren:
Dorre platte structuren
De orde van het vlakke,

Daar is de cirkel..
Kleine cirkel rolt
overal ter wereld.
In een jaszak of op straat.

Cirkelzaag halveert vakkundig
van tussen de benen
door het corpus callosum
rechtlijnig.
Yeah!
Algemene deler.
De ogen kijken naar de stukken
vervolgens naar sodade.

Het koor zingt:

Het is niet persoonlijk
het is niet persoonlijk
sodade, het is niet persoonlijk hoor.
leg je stukken bij elkaar.

Oh yeah!
Daar is de driehoek dan .
Scherp, het mes van Stanley.
De plek van delta,
de heuvel van Venus.
Plakje voor plakje
wordt gevild.
Bloederig, pijnlijk.
Algemene deler
Yeah!
De ogen kijken naar de huid,
vervolgens naar sodade

Het koor zingt:

Het is niet persoonlijk
het is niet persoonlijk
sodade, het is niet persoonlijk hoor.
Schraap je vel in goede vorm.

Oh yeah!
Daar is het vierkant,
de wetsteen,
lex – si – lex.
Wet het mes tot aan het heft,
het lichaam tot op het bot,
sulci en tuberculi gepolijst,
oorprong en aanhechting

Verwijderd.
Algemene deler
Yeah!
De ogen kijken naar het bot,
vervolgens naar sodade

Het koor zingt:

Het is niet persoonlijk
het is niet persoonlijk
sodade, het is niet persoonlijk hoor.
Berg je in het knekelhuis.

Oh yeah

Het koor zingt:

Het is niet persoonlijk,
Het is niet persoonlijk sodade.
Er is werkelijk niets persoonlijks in dit al.
Hier heerst slechts vlakte.
Het platte algemene.
De zaag het mes de steen,
zijn louter instrumenten.
Je bent nu aangepast sodade.
Welkom als je wil.
het is niet persoonlijk hier.

de ogen opent dan sodade
en in weerwil van de orde,
de knoken op een rij,
de huid mooi uitgestald,
de symmetrie der helften,
- blaast tot bomen hellen
zingt tot schepen zinken -
verzamelt al dat eigen is
en verrijst.

Individueel,
heel.
Geheel(d).

het koor:

Daar is een hoek van af, sodade.
Je past niet meer bij ons.
Je bent het blik met de deuk,
Je bent de kapotte steen,
Je bent te zeer afwijkend.
Ga nu!
Verdwijn!


sodade
is niet langer plichtig.
Aan de kant voortaan
lacht ze.
Ze denkt:
“Leck mich am Arsch“gij allen,
en toont nur noch de achterzijde.

Het is niet persoonlijk, zingt ze.
Het is niet persoonlijk hoor.
Dat ik u die kant presenteer.
Het is hoegenaamd niet persoonlijk.
Ach waarempel, niets persoonlijks is daarbij.
Oh yeah.!

En in de dagen
in de nachten
in kronkelend festoen
in honderdduizend kleuren
in ongebreideld denken en leren
in tijd, in ruimte en in zichzelf
is ze vuur, explosie, water dat stroomt
met geweld,
verzengt, naar beneden
haalt en tegen alles in.

sodade?

Tja, het ding leeft!