Posts tonen met het label hebel. Alle posts tonen
Posts tonen met het label hebel. Alle posts tonen

maandag 5 september 2011

this message has been deleted

Why?

 





 









Because.


hoofdstuk 0 - 11
hoofdstuk 6 - 11
hoofdstuk 11, § 8-9

hoofdstuk zonder hoofd

maandag 7 juni 2010

n'aître


Complainte du verbe Être

Je serai je ne serai plus je serai ce caillou
toi tu seras moi je serai je ne serai plus
quand tu ne seras plus tu seras
ce caillou

Quand tu seras ce caillou c’est déjà
comme si tu étais n’étais plus
j’aurai perdu tu as perdu j’ai perdu
d’avance. Je suis déjà déjà
cette pierre trouée qui n’entend pas
qui ne voit pas ne bouge plus.

Bientôt hier demain tout de suite
déjà je suis j’étais je serai
cet objet trouvé inerte oublié
sous les décombres ou dans le feu ou l’herbe froide
ou dans la flaque d’eau, pierre poreuse
qui simule un murmure ou siffle et qui se tait.

Par l’eau par l’ombre et par le soleil submergé
objet sans yeux sans lèvres noir sur blanc
(l’œil mi-clos pour faire rire
ou une seule dent pour faire peur)
j’étais je serai je suis déjà
la pierre solitaire oubliée là
le mot le seul sans fin toujours le même ressassé.

Jean Tardieu, Comme ceci comme cela, Gallimard, 1979, p. 45-46.

zondag 2 maart 2008

huilen naar de maan

Met angelieke glimlach vlijt het zich op mijn rug, de vlegel. Ik schud maar kan het niet verwijderen Het haakt halstarrig op mijn scapula alata, Als een slang, als een symbiont boort het zich tussen mijn halswervels, de reden van de pijn die het veroorzaakt. Kan ik dat ooit tegen iemand zeggen? Zij die weten menen slechts, zij die echt weten zwijgen. Hij weet en ik geloof. Het is arupa. Psychotisch ben ik niet. Arupa moet ik dus verzwijgen. Pfff, wie weet ervan? Mijn queeste? Naar het enige, het Reële? Monstrum noemt hij het, Skandalon, Tremendum…. That’s tremendous, my dear. Ik tik het even op mijn rug terwijl het verschuift naar thoracaal. Ik span een lordose en draag het met zorg. Het is van mij. Mijn tweede, derde en vierde.


Zo ving het aan als uitvloeisel haast van de hut-ervaring, de heftigheid van vorige week, de pijnlijkheid van de afgelopen dagen, dat wanhopige.
Het is duidelijk. ik kijk naar de maan niet naar de zon, ik zoek Het Oksel van de Reus in het landschap van zijn Verlaten Been.
het bekken het bekken het bekken, bekkend bekend o zo bekend. hij zag een stijve wrong op beelden die ik hem stuurde. Mijn ogen haperen in een waas, onstuitbaar haast tot de rand gevuld. alweer. dwaas. ach neen, wees niet zo streng voor jezelf. handen kloppen rug en billen schouders flanken tintelen. Matrassen worden uitgestrooid. Liggen. Liggend, bekken rijzen, rekken spieren, rug gekromd, benen spreiden zover je kunt... los, alles los alles los voor wat moet komen... los en overkomt me wat... en hoe los zal ik laten? laten overlaten overgave? vechten is de vraag, gelukkig of gelijk en als ik iets verlang durf ik dat dan laten? wil ik? neen, en heb ik angst? angst en verlangen, waarvoor ben ik bang? dat jij me zou (ver)laten? en hoe dan? ja. elke dag en vecht ik voor bewijs. verlangen. angst. daar slaat alles door, vier ledematen vliegen rond en rug en buik springen het bekken danst niet meer oorlog daar en het hoofd rolt weg er wordt gestampt, gevloekt, geroepen, geroepen geschreeuwd zo ... kinderlijk diep van binnenuit, van verder dan ooit geweten voorbij de longen, voorbij de maag en darmen, van diep uit het geslacht - ik verdween. was weg en moest terug en dat was onvermijdelijk wou niet werd getrokken, gedreven haast, naar oppervlakte terug. waarom daar niet blijven? ik wou niet terug. ik wou niet, terwijl ik uitgeput daar lag het stuiptrekken begon alles protesteerde en minuten minuten minuten pas later snokte ik en brak. totaal. ik huilde van dieptes want nog steeds ver. en ogen bleven dicht. ik schopte en klopte ontembaar ik huil al dagen en daar was het dan en was rondes en rondes later nog steeds elders niet ter plaatse, kon niet. niemand hield me tegen, niemand troostte, niemand zei je moet of je mag of beiden niet, niets. ik wist wel dat ze er waren en toen ik uiteindelijk gevaarlijk werd, toen pas werd ik ingetoomd - zoveel vanbinnen alles alles ...iemand klemd' me vast langs achter en hield me tegen tot ik was uitgeraasd en nog trekkend en stuipend terug op een mat belandde en één in mijn rug en één aan mijn buikzijde liggen ging en nog en nog... dat duurde dus ... uren.. en nog

Het durft nog vliegen naar het raam, het durft nog kijken. Het is een kind met platte neus, het ademt tegen glas en tekent kindervoetjes. Het is grenzeloos.
Hij ziet me niet, maar weet me. Adiafaan verschijn ik. Ik draag het merk, het teken, de sneden in mijn been. Hij weet en ziet. Het is verlangen en huilt naar de maan. Als een wolf, in vision quest, op zoek naar haar coyote.



woensdag 20 februari 2008

foto door het raam XI - triptiek

Deel I: Verlangen

Vloeiend is het leven niet, hoewel de tijd zonder moeite loopt. Organisch als een composthoop die groeit en expandeert en waarin wormen woelen, gangen graven enzovoort. Wormen ja, ook hier, ze vreten aan mijn brein en in mijn ingewanden zijn gaten gebeten. Verlangen heet de dikste worm, hij is onstilbaar. Hij eet zelfs gaten in de leegte zodat die nog groter wordt. Ik kan dat monster niet stillen. Het is een blijvend tekort. En hoe ik het ook bekijk… een oplossing is er niet.

Zijn handen blijven ver. Zijn ogen zijn blind en zijn lippen dicht. Hoort hij me dan niet? Slechts nachtelijk duldt hij me, het blad op het tuinpad, mijn gebrandvlekte huid, de lucht waar hij rookt. En verder stilte waar hij in draait, een kunst maakt hij ervan. De harde ballen uit stiltesneeuw zijn raak, keer op keer dag na dag. Ik ben warm in de ochtend, het bed pas verlaten. Ik kleum de dag in, piek in boosheid, frustratie, vermoeidheid en verdriet. En af en toe is er een druppel die hij op me plenst. Ik weet het nooit: warm, lauw, ijskoud, zacht of zuur of bijtend. Quatsch: ik weet het wel, altijd ‘zuiver’. Ik vraag me af of ik het Reëel zou mogen noemen, zoals hij me bejegent. Ik omarm zijn woorden, verwarm me aan hun inhoud en eet en drink. Ze pleisteren de gaten in mijn lijf voor even, kunnen hem zelf niet vervangen. Pars pro toto. Ik wil toto uiteraard.

Er zit een worm in mijn lijf die verlangen heet. Hij is sterker dan begeerte, want nooit voldaan en altijd aanwezig. Ik ken het mechanisme niet van die pijn, die ellende. Ze moet toch ergens toe leiden? Is alleen sterven de ultieme vervulling ervan? Jouissance? Hoelang moet ik blijven geloven in de Ander, via de Ander die alles weet? Hij lacht me niet uit. Hij is er. Altijd is hij er. Alleen, hij is niet dicht bij mij.

Deel II: Hongertje?

Twijfel niet! Ik zal het zijn
als straks het tuinpad glinstert.
Onrein trok de slak een spoor
Myriaden sterren en het licht
van de maan weerspiegelt
temidden mijn buik de krater van mijn
navel. Er ligt water in. Drink!
Maar waag het niet te bijten, want
ik snel je kop en kook hem.
Mmmm, een plekje op de schouw.
Je zal er altijd zijn. Helaas
niet meer praten. Neen,
liever nog het verlangen
weer je stem te horen
de schittering van je ogen
en de vlucht van je handen.
ik vang je met graagte en, och,
bevrijd je vervolgens van je…
vogelkooi!

Deel III: Het Reële

Mijn lichaam is mijn instrument. Het medium dat me in contact brengt met het enige dat telt. Op dat moment verlies ik het. Alleen wat overblijft is nog van belang, de ervaring van het werkelijke, tijdloos, grenzenloos. Ik ben perplex.
Hier zijn geen woorden voor!

maandag 18 februari 2008

foto door het raam X


Ya habibi taala - oh liefje kom naar buiten - kom naar me toe - rook je sigaartje - tel de sterren - blaas - blaas je rook heel ver - dat ik de slierten vangen kan - ik kleed er mee het naakte lijf - niets liever dan de ijlte die me koortsig maakt - niets beter om me te verwarmen - ik kleed me in de mist die je verspreidt. - het blad en het woud zijn niet ver.

Nachtvlucht naar je uithoek... Dit is het uur dat zoveel kan. Ik weet niet of je slaapt of waakt. Alleen maar dat je er bent... Ik wacht tot ik je zie achter het raam. Het is koud vannacht. De maan groeit naar vol. Trek je een jas aan? Je handen waren nochtans warm.
Ik ben moe vandaag. Moe gelezen. Moe geschreven. Moe geleefd denk ik. Moe gehoopt ook. Ik wil je zien, dus kijk ik op de enige manier die kan : in de nacht. Ik hoop dat je - als je naar buiten komt - gaat zitten precies waar ik wacht.
Je bent scherp. Je zitknobbels steken... Je verglijdt in mijn schim en vult mijn leegte. Ik kijk naar je, naar je nek, je haar. Kam je het 's nachts? Ik voel. Overal. Maar met schimmen vingers is het moeilijk… Ik word gek weeral. Ik vloei in je. Niets is waar.

Zo dwaas en hardleers en volhardend blijf ik op post. Ik klop op je rug en op je armen. Ik vraag me af: verdraag je het? Ik vraag me af: ben je wel sterk? Ik vraag me af: heb je me wel hard geslagen? Ik weet het niet meer. Ik bewerk je overal, maar niet in je gezicht. In je gezicht wil ik kijken, dolen in je ogen, verdwalen. Zeg iets! In je taal, in één van de talen die je spreekt. Leer me nieuwe woorden, beelden vol betekenis, vol historiek, vol kleur en interpretatie. Nu op dit late uur ben ik voor alles ontvankelijk. Ik spreid me open tot op het niveau van al mijn cellen...

Ik kijk nog steeds naar je. Ik luister en ik zie. Sta niet op, ga niet weg… ik heb het zo vreselijk koud…Verdomme... ik wil niet leeglopen. Verdomme toch. Vul het gat in mijn buik. Houd je handen tegen me aan zodat ik heel blijf. Ik val uit elkaar.

Ya habibi taala - oh liefje kom naar buiten - kom naar me toe - rook je sigaartje - tel de sterren - blaas - blaas je rook nabij - dat ik de slierten vangen kan - ik kleed er mee het lieve lijf - vul de ijlte die me koortsig maakt - niets beter dan je gebod om mijn wezen te verwarmen - ik wikkel me in de woorden die je verspreidt met de nagels van je vingers - het blad en het woud zijn niet ver – de nerf van je handpalm staat in mijn huid.