maandag 31 maart 2008

Ave Adonai


Ave Adonai
[Dedicated to G. M. Marston]

Pale as the night that pales
In the dawn's pearl-pure pavillion,
I wait for thee, with my dove's breast
Shuddering, a god its bitter guest-
Have I not gilded my nails
And painted my lips with vermillion ?

Am I not wholly stript
Of the deeds and thoughts that obscure thee?
I wait for thee, my soul distraught
With aching for some nameless naught
In its most arcane crypt-
Am I not fit to endure thee?

Girded about the paps
With a golden girdle of glory,
Dost thou wait me, thy slave who am,
As a wolf lurks for a strayed white lamb?
The chain of the stars snaps,
And the deep of night is hoary!

Thou whose mouth is a flame
With its seven-edged sword proceeding,
Come ! I am writhing with despair
Like a snake taken in a snare,
Moaning thy mystical name
Till my tongue is torn and bleeding!

Have I not gilded my nails
And painted my lips with vermillion?
Yea ! thou art I; the deed awakes,
Thy lightening strikes; thy thunder breaks
Wild as the bride that wails
In the bridegroom's plumed pavillion!

Aleister Crowley

zondag 30 maart 2008

nacht (in foto - und oder ohne nebel)


Het gezicht van de nachtzwaluw breekt open en gesperd in zijn snavel is leegte. De echo klinkt. Hij is niet maar spookt in de uithoeken van mijn huis.

Who am I kidding? - er was het hakblok, de hand, de vingers, het mes...
Een half gelaat sloeg weg. Zó!
Slagvast.

Waar ligt de herhaling? In de vraag of het uitblijven van een antwoord?
Het blad geplooid, gescheurd, verfrommeld, tot slot verbrand. Niet voor recyclage.
Soms wordt niet geklasseerd, maar verbannen.
Het niet-huis neemt zijn eigen plaats:

“Kijk daar, een straat met een lege plek! Ik zou zweren dat daar eerst iets stond.”

De leegte bepaalt de omgeving. Niet andersom.

"Quatch! – de nachtzwaluw is een lelijk beest als het zijn bek opentrekt.
That’s it!"
pinkt de uil.

zaterdag 29 maart 2008

cattle leap


Ik raak je lijf, speel je ribben als een lier met klank van zeboehoorn. Ach, dacht je dat enkel jij het mijn’ verbouwen kon? Je ademt schril door mijn gebeente, ik roffel op je keel. Ik wies het vel en legde het af. Vervolgens sloot ik de ogen.

Het mes dat afketst op de schedel en achteloos het oor versnijdt - tot soepingrediënt.
Ik lurk nog even aan een fles en brandt de kurk als homemade stempel her en der… sneeuwvlokken met bijzondere kleur, rode regendruppels. Kom dichter bij dan ver en merk… me … ik looooooop daar toch niet weg.

Ik slaap de dood in duizend dromen en overal waar ik kijk voel ik zijn aanwezigheid. Hij draait zijn rug naar mij… hij draait zijn rug naar mij, ik geef mijn buik die scheurt van af de navel. Het landschap wordt besproeid.
Bws, je vel bebloed, rood op grijs drupt in een spoor dat gieren trekt van heinde.

I beg you, my beautiful Brahman, for a ride on you back. Als ik mijn benen spread over je grijze rug, mijn handen in de bult begraaf en jij door het landschap schokt - vermijd de lange doorns waarin cicaden snerpend zingen - vloeit mijn huid in de jouwe op het ritme van je tred. Je kossem wappert traag van links naar rechts en alleen het kijken al wiegt me in slaap, de plek vol soelaas in de dood van het voorbijgaan der dagen.

Bws, Nzou, Mehari, Ngalyod, Jij die niet Behemot bent en toch de eieren bewaakt, de uren op de vleugels van de buizerd, jullie breedte draagt me nu hij hier is, doch al te ver, de Solitair die ik vertrouw, het smalle dier van Sterren en Kometen, zijn armen die hij spreidt in cirkels van rook met letters van eeuwen en volken.

Het landschap drijft in kleurenspel onder blekke zonnen. Woest daarbuiten, met schoonheid zonder weerga, behalve… misschien in zijn stenen oog.

do ut

gelaubte
frakke brushkalam
viol viol da vreze
mit irne bogen hatakam
ne zobadu grobese

dolacri ma utdesdodo
dodo dolo restante

tolma frau in pándaro
geloeb semi litante
domistu wörd ‘n dzjévaro
no bema vro en hante

vanumsto groon spaneete
(h)up scar ‘n scratch 'n mesoso
imstade impoleefde!
blode vi nagri mo oi
bodisa craale tototoi

Vade vade... no no no...
sei in korps vammale

zou...


Je zou…
Hell zou je me laten zien
En dat ik niet zou weten
hoe heet de hel wel is.
Koffie zou je me laten drinken
door mijn dichtgeknepen keel
en al de sporen op mijn huid
zouden bewijzen
dat remmen niet bestaan…
dat grenzen slechts denkbeeldig zijn
Boterzacht zou je me maken
genadeloos
af zou je me breken
opbouwen mettertijd
en ik zou je vertrouwen
moeten
en hoewel er niets gebeurde
van dit alles en ik nog steeds
in angst de dagen doe verglijden
is vertrouwen dat wat blijft.

vrijdag 28 maart 2008

foto - mislukte foto


Ver... verder nog… waar ben je dan?

Ik zadelde kuddes aan de hemel en joeg ze links en rechts. De éne moest ik vinden, de waanzinnige, de solitair. Hij die loopt op spinnenpoten… die recht staat… te recht staat… Ach, waar recht niet meer telt. Er was een rivier zonder oevers of einde. Er was een berg zonder flanken of top. Er was een hut met vuur, ik rende erdoor heen tot in de woestijn waar zandkorrels procreëerden… daar vleide ik me en zocht.

Ik wil hem vinden waar wetteloosheid regeert en ophouden te bestaan is beginnen te zijn. Ik spreid mijn cellen daar deelbaar tot deelbaarheid waar bloed, melk en zweet zich mengen in de talloosheid van onmogelijkheid en sijpelen door de muren van de stad, de stenen als een koor vergaderd, de varkens gretig likkend, met padden op hun rug, gemend door zwarte jongens.
De stemmen dalen verontwaardigd terwijl ik woorden spreek: ik wil en denk aan eindes zonder einde, sterven voorbij de dood, want alles is daaraan voorbij, er is daar niet meer te verliezen.

Ik lig gespreid - blind gebonden en bevrijd. Kruidnagel en kaneel vullen mijn lenden. Niets doch alles kan me gebeuren - ik voel hoe meticuleus de naalden binnendringen wijl snee na snee getekend wordt, de huid gerokken, gemarteld, de wonden met zout bedekt, het rode vlees ontbloot, de holtes niet gespaard en af en toe een streling. Ik huil met schrik en lach. Zet me schrap en vecht, lever me over.

Er groeit een pels op mijn rug en kussens onder mijn poten, ik leg me aan zijn voeten. Uitgehongerd, verlaten, geslagen, vernederd, in onmacht, in pijn.
Ik blaf nog zacht en denk: “Hoe lang het duurt, ik wacht”. Ik kan niet anders.

donderdag 27 maart 2008

foto - hyper of zo


Ik weet het niet meer. Wat is er nog? Wat blijft over… als ik je niet bereiken kan? Als de vijver bevriest, het raam wordt afgespijkerd, het scherm gesloten blijft?

Het vuur brandt en ik leg boeken op het rooster, mijn billen zijn rood, de woorden van weleer er in gebrand, zinnen aan het spit. Het sijpelt. Ik drink wijn uit een karaf en pluk de tros met druiven uit de hoed op het beeld van de vrouw op het schilderij waarvan een foto werd gemaakt. Las Meninas, maar anders. Zo diep duiken mijn vingers. De nagels naar binnen door de huid, door de spier tot op het bot, tot in de maag en darmen. Daar. Dáár ja, daar ligt de molensteen. Thronoi zou het zijn, maar niets beweegt, integendeel, hij houdt daar gebonden. Waar vogels huisden, kudden antilopen…, waar leven rennen moet, het davert onder hoeven en vliegen eitjes leggen vol kronkelend gebroed, verteert het wachten de dagen. De maanden. Draait de steen traag... Ik weet niet waarheen.

Met dichtgenaaide ogen kijk ik binnenin. Ik vraag je… mag ik je zien? Je weigert niet. Je zwijgt.

woensdag 26 maart 2008

pas comme les autres


“Bien sûr, je le sais, je ne suis pas comme les autres,
mais il y en a d’autres, beaucoup trop d’autres
qui ne sont pas comme les autres...”
La Femme acéphale - J. Prévert

dinsdag 25 maart 2008

foto - bevroren vuur


“Schrijf dan!” wil ik roepen… maar er is geen stem. “Toon je gezicht, verdomme!”

Ik moet mijn ogen sluiten wil ik nog zien. Alleen als ik naar binnen keer is er een wereld. Ik loop langs purper gevlekte paden, boorden van blauw en rood en groen. Tast met vingers hoe diep ze reiken. Onzichtbaar ondervlaks weten ze waar zijn handtekening stond. In honderdvoud.
Water.
Water… kan ze niet wassen, noch de tijd.
Hij sloeg me open, eindelijk vloeide de rivier de beddingen voorbij.

De maan groeit en neemt weer af. Ik kruip uit sneeuwbeladen wolken en ook het wit veegt niet uit wat hij achterliet. Vriest het verlangen nog sterker in mijn huid.

Ik zoek je ogen, je gezicht. "Praat met me!" roep ik luid. Ik dwaal af naar buiten. Onder het ijs op de vijver laat ik mijn lijf, mijn ogen daarentegen hebben een zetting van schors en mos.
Ik kijk, zie je bezig. Zelf onzichtbaar geïmmobiliseerd kan ik niets. Het vuur bevroren doch niet kwijt. Ingemetseld in wachten en angst en désir in een sarcofaag van tijd en mettertijd. Vier muren en een scherm met beelden . De wand komt dichterbij en zonder verweer deins ik terug, tevergeefs, daar is geen ruimte. Weer. IJslaag, een glazen kast, een kist van uren tot maanden… alles onzichtbaar effectief. Waartoe?

Ik wacht tot je de assen van je sigaar aftopt op de smeltende scheiding, de huid doet tekenen en warmt. Ontdooit in pijn. Ik verroer geen vin en laat je betijen. Het borrelt in mijn hoofd, waanzin nabij. Hier is niets dan vuur.
En vertrouwen.

maandag 24 maart 2008

foto - angst



Ben je er?

Als... koude plekken reizen over mijn huid
bij het slapen gaan... ik de leegte binnentreed en
zonder weten deuren open in mijn hoofd
waar ik naakt de stranden met mijn voeten voel en
spijt ... dat ik geen schelp verzamelen zal.
De politie houdt me tegen en bedekt me... met

slagen.
Honderd kinderlichamen ten spijt.
Het eeuwig mooie vel onder een vingerdruk.

Ik wil jou. en alle angst vervangen door weten.
Ik weet en ben zeker. Ondertussen tikt de klok...
ach wat...
slaat als een moker op mijn trommelvlies.

Ik roep in leegte, spreid de vingers...
Niemand reageert. Het raam dat ons verbindt,
verwijdert evenzeer en angst.

Dat je er nu niet zit.... of toch

Ik kijk en zie je lezen. Lézen in je eigen taal.
Straks kom je naar buiten en dooft je sigaar.
Ik ken de plekken waar en bied ze aan.

Je bent er. Laat je/me merken?

zondag 23 maart 2008

foto - exquisite corpse (huh?)


Als een uitdraai – woorden… overal. Slaap is de printer waar zowel aan de voorkant als vanachter de bladen uit blijven vallen: Leeg, zwart, met gaten, tekort, gekreukt, verfrommeld, kapot, gerafeld, gekerfd en gekrast, zelden gekleurd en if… dan met... ach… .

Slaap: niet in de nacht - niet in de dag, maar hinderlijk obstinaat als hij overneemt waar ik het af laat weten.

Ik lees de tekst, te traag – moeilijk, geen concentratie – en haak aan previous informatie. Te veel om goed te zijn, schreef hij. En hoe ik hem tracht te overtuigen dat dit wezen quasi empty is wat weten betreft. Te veel is dus onmogelijk.
Met mijlslaarzen stapt hij over het web waarin ik genageld ben, het boek onder zijn arm. De Kampioen van het Reële vangt me met beelden: een vraag hangt als waaiend wasgoed altijd klam te druppen: ‘of iemand thuis is?’ met tegelijk gedragen in de tropische zoom vol ongestreken ongedierte… angstzwangere
woorden. Ik trek ze aan als kleren, ze jeuken in mijn lies, onder mijn borsten, mijn oksels waar de putsi eitjes groeien, zich in bobbels nestelen. Het vreet van binnenin… afzichtelijk, tot de builen barsten. Er rest nog een karkas.

Tekort, gemis, geknaag,… ik spat uit elkaar. Proces van dag na dag…angst, ik weet niet waarom. Ze zit te kijken als een beest met zwarte muil, ze gaat niet weg. Ze kwam samen met zoveel andere dingen die voordien niet binnen mochten. Nu komt alles zonder vragen, dat komt en dringt zich op… (zucht).

Het lege lijf, huis, la (…) n’existe pas, de trap die kraakt en wind die giert onder het gespante van zongebleekte ribben. Niemand daar… behalve jij. De eeuwige vraag… ‘Ben je er?’, terwijl ik weet: ‘Je bent er altijd’. En ik weet niet meer wat denken.

Onnavolgbaar stel je me gerust bij overdrive en toch laat jij waanvogels los in mijn hoofd, waar ze me de gekte in razen. Hoe moet ik je zinnen lezen? Met een spoor dat ruimte geeft? de echo van holle kamers? me opjaagt tot hallucinante waarden?
Ben je er?
Ik lijk hier lichtelijk (?) gek. Alles raast om me heen... Ben je daar? Ben je wakker? Wat is er na de angst? Wat komt er na wat komt dat je niet weet? Waar ben je dan? Het is hier donker en koud. Ik wil je zien, iets horen, merken dat je er bent. Er rennen ratten in mijn hoofd en buik. Dit is als wormen die door mijn aders schuiven,

Zo zoeken zo elke dag opnieuw terwijl ik één ding wil: je zien en weer gedag wuiven. Verdomme toch. (P-C voor pasen). Ik wil je niet in angst of unheimliche dingen, tenzij… het moet.

Want jou, die niet Behemot is, vertrouw ik, met de eieren van de kaaiman. Ik wil je zien in diepten van oceanen en voorbij het goed en kwaad. Natuurgetrouwer dan dit kan niet meer… er is dit onvoltooid verleden… waar dag na dag een zachte vernieling me het zwart in duwt. Hier lig ik aan je voeten met een gebed om geweld: Kom alsjeblieft?


pasen interesseert me dus allerminst... link (ja klik), als ik het dan toch op één of andere manier móet zeggen. (en merci voor de aangever!)

vrijdag 21 maart 2008

foto - met geleende titels (Claus)


Zoals de uitgestrektheid van het verschil tussen de nacht en morgen zo kan ik niet registreren waar dit om gaat. Mijn geplette gedaante kruipt nog als een schim in het verlangen dat je bevrijdde uit een gekeurslijfd lichaam. Het werd tijd voor een hooglied, een orkestrale fuga, honderd gedichten en nooit gesproken sonnetten. Schuld noch schaamte nemen plaats sedertdien, voor hen blijft de tafel leeg. Het zwerven zal niet meer stoppen, woestijnen spreiden zich - zoals je zei, dat ik voor je staan zou - aan mijn blote voeten. Het weerzinwekkend bezoek van kruipend gedierte in mijn pels kan ik niet afwenden als de wind storm blaast en alles dekking zoeken doet. Ze schuilen op mijn rug en in de zachte plekken beneden: hagedissen, schorpioenen en de cobra, de gevreesde, de prachtige met haar spuwende tanden. Ik vrees niet meer. Jij was er ook. Voor de reiziger was ik een bedelaar, een afstotelijk dier, vol misbaar en ellende. Van de koude grond moest ik eten en de verzoeking weerstaan… geen angst toch, ik ben geen dief van de liefde, want liefde bestaat niet voor dit wezen dat zich ’s nachts beweegt in de sporen van het gerief dat je overdag op haar lichaam achterliet. Als geen Spaanse hoer wil ik voor je bewegen (doch: saltare elegantius quam necesse est probae) in de volle maan van vannacht, eerder de dans van de reiger of de hond die je kent en die je vertrouwt, als de aap in Efese met de vraag: wie is de wijste… ? en dat ben jij. Ik zoek geen alibi. Nooit! Voor geen enkele keer dat ik stond te kijken aan het raam, dat als een hymen spande tussen werelden, en je dronk met al mijn zinnen. Hier geldt niet : voor een andere keer. Het heden telt, het hart klopt nu. En dat weet je. Ik zoek je in elke seconde die verglijdt. Paniek maakt me tot een blindeman. Maar jou, die niet Behemot is, vertrouw ik met de eieren van de kaaiman. Ik wil je zien in diepten van oceanen en voorbij het goed en kwaad. Natuurgetrouwer dan dit kan niet meer… er is dit onvoltooid verleden… waar dag na dag een zachte vernieling me het zwart in duwt. Hier lig ik aan je voeten met een gebed om geweld.

donderdag 20 maart 2008

foto - (koorts?) beeld


Uitrottende pijn in elk stuk dat ik ken en niet ken van mezelf, een handwijzer naar vergeten plekken, ik weet het weer: er is een buitenkant én een binnenkant én elk heeft nog zijn ongelijkbenige zijden. En plooien. Vooral daar deed het zeer. Een deken als cocon kan niet verhelpen en doet de pijn alleen maar harder botsen tegen mijn schil, mijn vel.

Uren van wakend slapen en andersom, uren van wezenloos zijn en wezens die me bezitten, kleine kaken die scheuren aan het weefsel in mijn nek en bijtend mijn schouderbladen ontzetten, terwijl mijn duimen schokken in reflex en kramp zich all over nestelt. De boa doet haar werk evenals de octopus. Alles sluit me in. Ik wil los, ik wil weg ik wil uit mijn huid.

Geen angst vandaag, geen paniek. Het is dat beeld van onder water of is het in de sky, het lege van de lucht of oceaan, het draaglijke lijkende dat kleuren en beelden, klanken vervagend mengt tot ingedikte cocktails van ver dat dichtbijer lijkt.
Ach, die figuur ben jij, omringd door een zwevende substantie van alles wat je gedachten produceren, in heel de volheid ervan? Je blijft niet stil zitten, je werkt aan die dingen, je grijpt ze terug, hervormt ze, knijpt ze, bindt ze, hanteert ze, herschikt ze ... het is een gek beeld, een sjiek beeld. Ik wil het heel dicht bekijken.
Het is goed als ik dit zie, een stroom - zo anders dan fantasie, het ontrolt zich onstuitbaar voor mijn ogen. Wat is dat dan als het iets anders dan fantasie is, als het allemaal zonder moeite, automatisch aan komt waaien en zich verder produceert?

Ik pluk in alles wat voorbij komt, maar sterker nog, het dringt zich op en zoals nu, als pijn alle deuren openzet, misschien zoals angst ook deed, word ik haast tot verdrinkens toe overspoeld. Niet zuiverend maar wijzigend, voor altijd of voor lang. Zonder verweer. Zucht. Er hoeft niet altijd weerbaarheid te zijn, er is ook overleveren, overgave. Zeer aanwezig als ik aan je denk. Wetend dat je er altijd bent

Je goochelt met zoveel stromingen, termen, kunsten, gedachten... Zóóó fascinerend. In je hoofd wil ik wonen. Verdomme, dat wat ik wil… Je geeft geen krimp, maar verder veel. En je blijft zeer aanwezig!

woensdag 19 maart 2008

foto - paniek


Het beven houdt niet op. De roffel van een specht is niets in vergelijking met het rillen, het geratel van botten die in een doelloze huid hun plaats claimen terwijl het lichaam desintegreert in escalerende paniek. Anders dan angst. Angst was geen confrontatie. Ze was er. Nu is er schrik dat de woestijn te groot zal zijn, dat er geen pad wordt gevonden naar zijn hand, waar een brok voedsel wacht, dat er in die hand helemaal geen brok ligt, dat er honger zal zijn, dat hij niet opdaagt, dat de zon ongenadig zal schijnen, dat de uren verstrijken zonder een teken van leven, dat de dorst toeslaat. Paniek is de zwerm gieren van honderden kilometers ver, die hoog cirkelt, geduldig wacht en langzaam daalt, en als de eerste uithaalt naar de plek van mijn lever, bij het zieltogende lijf, als ik niet meer vechten kan. Paniek als ik voel dat mijn benen verlamd zijn en mijn tong stijf, alles geblokkeerd en ik stemloos roep en hij niet thuis geeft.

kan tekst niet afmaken - teveel p

dinsdag 18 maart 2008

quimera (fado)


Eu quis um violino no telhado / e uma arara exótica no banho.
Eu quis uma toalha de brocado / e um pavão real do meu tamanho.
Eu quis todos od cheiros do pecado / e toda a santidade que não tenho.
Eu quis uma pintura aos pés da cama / infinita de azul e perspectiva.

Eu quis ouvir as Cármina Burana / na hora da orgia prometida.
Eu quis uma opulência de sultana / e a miséria amarga da mendiga.
Eu quis um viho feito de medronho / de veneno, de beijos, de suspiros.
Eu quis a morte de viver dum sonho / eu quis a sorte de morrer dum tiro.

Eu quis chorar por ti durante o sono / eu quis ao acordar fugir conyigo.
Mas tudo o que é excessivo é muito pouco. / Por isso fiquei só, com o meu corpo.

Rosa Lobato Faria – N. Nazareth Fernandes

foto - vuile foto dus

Heb ik nog een taal als ik neerlig, opengereten, verspreid in plassen, tot pulp geslagen, besmeurd…. Kan mijn mond nog open? Kunnen mijn lippen nog dicht? Misselijk hartbonkend kortademig gereutel met schrikke ogen vol legers, reflectie van je arsenaal, dat ik niet zie. Ik weet niet wat je doet, noch what’s next. Achter de blinddoek moet ik volgen, de benen dichtgeknepen en een stem die niet spreekt. Angst is een bot mes met geduld, terwijl ik langzaam ontbind en je me lijden laat. Ik sla mijn armen rond en maai het brakke water weg dat zich sluit boven mijn hoofd, de stroom van modder die me vult en weldra doet verdwijnen.

Met mondjesmaat voer je me de dagkaart. Als ik snak naar aandacht forceer je zonder spreken een weg in mijn brein, mijn hart, mijn buik. Ik sta het toe en leef alles wat je presenteert. Zout in mijn ogen maakt me blind en slechts vertrouwen kan me redden. Elf zonnen branden een ravage in mijn huid. Je kan het smeulen ruiken, geblust met eigen vocht. Een kleed van zure melk ligt als een film over mijn borst en buik. Walgelijk. Mooi eigenlijk. Een wazige schijn, met druppels bloed als rotte druiven. Je bent zo ver en geeft niet wat ik vraag doch wel wat ik (wellicht) kan gebruiken. Ik kan je haten om je creatieve gebaren, die me ondersteboven en binnenstebuiten keren en waardoor ik los kom van al wat rationeel lijkt.

Dat geef je me vaak en nu met Angst, dat gevoel van te klein en een onbeginbaarheid met te veel kleurpaden en uiteindelijk grijs, dooreen, onduidelijk. Dan weet ik het niet meer. Ik wil je horen wil je hand even voelen, gerust en warm, want rillen gaat niet over. Alles is los gekomen sedert jouw passeren. Wat heb je gedaan? Ik sla door.

Gekerfde rug en bloed. Ik wil weglopen nu, kan niet want ik plak. Er is iets dat me vastpakt, aantrekt en niet wil laten gaan. Ik wil los en toch ook niet. Ik kan niet verder kijken nu dan wat ik voel bij elk woord, bij alles wat ongenadig binnenkomt, wat je ook op me loslaat, honden, handen die bijten en scheuren en grijpen. Ik accepteer. Wat doe je met me? Je haalt me uit elkaar tot ik desintegreer. En net op dat moment ben je er. Verlossend, haast altijd provocerend, met rust waar nodig. Maar bovenal aanwezig.

Ik krul me als een dier op de mat bij de stoof. Ik kijk weer binnenin naar elk spoor dat je achterliet. Het vuur is even gesust. Niet geblust. Dat zal je wel voorkomen.

zondag 16 maart 2008

foto door het raam XVI - graven

nachtarbeid

waar ik door een glasplaat zak,
een kom breekt in vier stukken
getergde ouders in een droom
foto’s daar door jou geplaatst
en elk apart uniek geduid
hybride beesten in een koffer
tumult in de badkamer
zus roept een bekende naam
en zonder knoop of touw
wordt daar een vraag gesteld:
”Ben je alwéér bezig met die reiger?”
waarna ik uit het venster kijk
en zie hoe op een stoel een
pluchen zwartwit beest
een boeket kaarsen presenteert

Hm, de wenkbrauwen gefronst trek ik een vreemd gezicht. Nu dus. Niet gewaar. Wat dan wel? Dat je er bent, dat wil ik merken. Ik wéét het maar ik wil het weten. Ik wil het voelen, zó, dat ik nooit meer zou vergeten, terwijl ze terugkeert elke dag, de vraag, tot je bevestigt en ik eindelijk rusten kan als je zegt: ik ben er echt.

Je schrijft een droom in vreemde taal die zo fel lijkt als alles wat je schrijft recht schijnt in te haken op het mijne. Ik droom mijn nacht, begrijp hem niet. Overal verschijn je. Zie ik je, maar slechts van ver, in het kader van een raam, zo... nooit ben je bij me. Alleen en vol verdriet zoek ik de bomen op en leef zonder nog de grond te raken, lig op de mat van blaren en blaf tot ik niet meer kan en jankend start te zingen naar de wolken en het licht van nachtelijke wezens, en transformeer in duizend kleur-en dingen.
Wil je zien
en laten gaan over al mijn delen. Af laten breken en terug monteren.

Grijs en ouder dan geweten tellen terug de dagen per gram als woorden binnenkomen, kostbaar. Goud! Een ader op niet geclaimd land. Per ton voor tijd die verstrijkt zonder je te horen, terwijl ik natte voeten krijg, ziek word van ellende. De brokkelende korst in vuile handen, graven in ingewanden van een kermend dier van rode aarde, dat explodeert als in paniek het dynamiet wordt aangestoken. De rivier houdt op met stromen en vraag na vraag, niet weten, proberen, tot slot slibt alles dicht tot jij verschijnt en sterker dan je lijkt moeiteloos het puin ruimt. Ik wil in je ogen kijken, in je neus, je lippen... en zien hoe het werkt bij jou en dat dan vergeten. De rest is puur vertrouwen.

zaterdag 15 maart 2008

foto - in mijn vel

in mijn vel

misschien moet je bomen vellen
misschien heb je het hout nodig
misschien verzaag je het
misschien verwerk je het
misschien maak je duizend potloden
misschien schrijf je in de kantlijn
misschien verbrand je het
misschien red je het
misschien maak je houtskool
misschien teken je opnieuw
misschien scherp je het
misschien hak je het
misschien
misschien als je met alles klaar bent
misschien had je alleen de splinters nodig
misschien was wat overblijft je doel
misschien voel ik dat wel

foto - stenen tol onder halve maan


Water water water… warme beet, heet… en schuren spons. Spons die eet. (weten, reuzen, tol in de woestijn, rode toren… vliegtuig, ramp o ramp, merdre enzovoort). Ogen dicht en zonder licht het vuur, de zon geel van buiten zwart van binnen, vol beweging, gesloten open en weer dicht. Doorbraak uit het midden, andere kleur, blauw, groen dan weer en toch het geel, nu als bel rond embryo, als omgekeerd ei met dooier vanbuiten, als een monstermuil met paarse vissenstaarten naar een uitgang zwiepend. Schouwspel onder liters water.
Óp, ik kijk rond en er is niets, behalve witte wanden en lege emmers. En warmte. Comfort. Lijf. Zacht.
Het schuim is weg, de dikke vlokken. Glijbanen geruimd, het naakte vlees en in het donker glijden vormen heen en terug voorbij de vlammen van de avond, achter opgestookte stenen. Het schouwspel van de halve maan in wolken van goed weer en walm van denneblokken, nat. Er werd een put gestoofd met stijgend water, te verdrinken kokend kolkend echter en cedergeur en veel hoka, grootvadersoep op traditionele wijze. Niet mijn ding. Te veel geluid van stemmen die zichzelf graag horen. Ik vlucht naar binnen tussen oren en ogen, neus en mond en waar de lijnen raken blijf ik, zie ik dat gezicht met chatoyante ogen, een mond die ik niet begrijp. Wat wil je zeggen? Denk ik steeds. En : mag ik je eindelijk zien… of ook: praat met mij.

(dank je)

vrijdag 14 maart 2008

foto - het wachten


Vergeldt de nacht. Kartelranden onhandig bij elkaar gedroomd, met draden van katoen. Mijlen geteld doch ontoereikend. Ontbranding aan de ophangpunten. Gewikkeld in beeld, kleur, nacht en tegenlicht. Losrukken en steeds vaster. Paniek…!
“Blijven ademen”, klinkt dan ver stemloos in zwarte letters. En dan eindelijk… vlieg op rust, het web onttakeld. Het verloop van dat soort dagen put me uit. Niet zo gisteren. Vrijelijk het traject op gespannen w(k)oorden, overbrugd de afstand met aanwezigheid. En het verlangen… onderdrukt? In alle kleuren droomde ik. Zoveel tekens om te eten. Ik strekte me als een kat. De hand die me aaide op haar schoot. De babies die ik redde en al de kikkers van de wereld. Kleurrijk. Dood contrast. Ik moet redden en verlangen en genieten en leven.
De uren wachten nu tot ik merken mag dat je er bent. Gespartel, gevecht, duren duren…Verlos me, alstublieft. Leg permanent je signatuur… Ach. Eén wet wil ik slechts, spreek ze in de verte: Jouis!
Of dat ik komen mag.

donderdag 13 maart 2008

foto - huilen naar de maan III

Na de maan...

Van laat naar vroeg
alsof ik niet meer dan even
mijn ogen heb dichtgedaan
het lijf in plooien
gestreken door de lakens
Een waas van beddengeur
het venster wagenwijd
ochtend van lente
en mist en draden
en het wassende nat
van dauw
ongemeen brutaal
haalt de dag naar me uit
slaat een deuk in mijn gezicht
neen, het is een grimlach
met groene ogen.

foto door het raam XV - vlieg

Mijn vleugels nat van regen, zout. Weeg ik de kleuren in de lucht die door ontbreken leven? Ik kruip tegen het raam en kijk. Je lacht naar letters. Binnenpretje? Door een kier vind ik je, land in je buurt. Weet je dat ik er ben? Sla nu niet… mep me niet dood, terwijl ik vlieg.

Ik wil je zien. Wil je merken. Graag! Woorden? - Niet voldoende. Foto door het raam, duidelijker kan ik niet . Ontoereikend... rood en purper, en zwart en wit, lagen in alle richtingen. Plakt - alles plakt en bijt en vreet. Afqjfmlksfdjsffkjsklqs het doet pijn, niet die pijn, pijn... Voel je dat dan niet. Zo ellendige pijn. rauw.

En op elke foto die je koos staan letters, datgene wat ik zie als ik naar je kijk. Projecties van boeken, van zinnen, van woorden... die de ruimte rond je vullen. Alsof het sterren zijn, alsof ze deel uitmaken van de atmosfeer van een planeet... van de ringen van Saturnus. Zo... letters. Tekens.

Ik zie wat ik zie. Ik schrijf wat ik zie. Maar wat zie jij?

Ik wil foto's van jou, macro's, van je handen, de binnen- en de buitenkant. En voelen of ze warm zijn, nog steeds? Ik wil een foto van elk haar op je hoofd, en in je baard en van je wenkbrauwen. Ik wil met mijn vinger erover gaan, met en tegen de richting. In het echt. Ik wil een foto van je ogen. En binnendoor kijken tot aan de achterkant. Als ik mijn hand kan zien tegen je achterhoofd, dan weet ik dat ik binnenin ben geweest. Ik wil het voelen. niet alleen je hals, waar ik lang zou blijven, maar ook je nek. en dan... verder ja. Verder, ...

Ik veronderstel dat dat soort foto's alleen hier wordt gemaakt. Dat ze niets hebben van het schijnbaar toevallige. Van beelden zoals ze zich op straat aandienen. Hoewel, ik zou kijken en klikken. Met mijn ogen, met mijn handen, zonder meer. En alles zou passen en uitdrukking geven aan wat ik zie, en dàt ik het graag zie.

Waar ik je altijd zoek, achter dat raam: Om te zien of je er bent. Om te zien of je naar buiten komt. Om als een natte hond te liggen wachten, koud, verkleumd, maar aanwezig. Om te voelen of je voeten op me stappen als ik uitgestrekt lig als een pad. Om de assen in mijn vel te weten dringen, wat sissend wellicht en met de eerder weerzinwekkende geur van verbrand vlees...
Die foto's die mensen wegjagen, omdat ze te grauw zijn, te lelijk. Of waar ik anonieme reacties op krijg. Het interesseert me niet. Dié foto's door het raam, die ik met woorden maak, blijven er staan. Met lichaamsvochten besmeurd, gerookt, verregend, vuil en vies. Ze zijn van mij. Ik heb ze gemaakt. Zo licht ben ik vlieg.

woensdag 12 maart 2008

foto - huilen naar de maan II

ik vergat koffie te drinken
mijn schouders slaan paraplu
in mijn darm knagen beesten
monsters met mierenkaken
en scharige rode poten
steeds meer
tasten mijn hersens aan.
mijn vingers rillen
niets grijpend
als mijn wangen verbleken
langzaam vloeit
wie ik ben in wat
weldra zal ik verdwijnen
ik veronderstel dat het niemand boeit
hoe ik onder een steen verstrijk
en wacht tot de redenering groeit
(zou het? )

Ik word gek!
Je kleeft aan me, aan elke draad die ik denk. Ieder woord, elke speld die me prikt. Je drupt als melk, als bloed, als bijtend zuur, onafwasbaar. Elke snee op mijn huid, elke striem, waar binnen en buiten elkaar raken en de pijn kanaliseert wat niet te verdragen is, is gevuld als een geode. Kristallen puilen en geronnen uren dragen beelden en felle kleuren. Een schonkig paard loopt verloren. Molens wieken onbekwaam. Vuur rijgt stonden van wachten, dagen van missen, not done en mettertijd. Onderhuids vult zich de buik met verlangen.
En schrik. En frustratie. De cyclus van de maan, de handen van de klok, sneller noch trager dan voordien, maar scherper in verwijzen. Tijd is niet lineair geconstrueerd. Zoveel wordt gevonden, zoveel nu herschreven. Maar ziende ben ik blind, dus dien ik blind te worden. Vol blindelings vertrouwen.

Ik draag een korte lont en waan van zinnen. Na eeuwen spangrootte is slechts de ont-mijner in staat de losgeslagen golven in te dijken. Ik leg me dankbaar – eindelijk – tegen de rust van no panic. Adem de kalmte van het woord, vlei me op de mat en wacht. Hondstrouw.

dinsdag 11 maart 2008

foto door het raam - nat


Ik kan je niet vinden. Ik schud de druppels van mijn vacht en leg me op de mat. Kan een kachel warmte suggereren? Of zou ik vlammen tekenen, als wie deed dat ook weer? Van Gogh, de Balzac? Jij weet het vast….
Ik lig naar je te kijken. Zelfs blind zou ik je zien. Wil ik je zien. Het vuur heeft eindelijk effect en mijn vingers ontdooien. Ik zie de ravage op mijn huid. Het striemen van geweld. De vreemde tocht, het bos, het blad, de verborgenheid, de ingewijden. Het vele rood alom. En in mijn ogen de witte kleur. Er vallen vlekken uit. Spatten op het tapijt.
Ik lees de inkervingen van de dag, volg de fissuren. Peil hun diepte. Je asse dringt ontsmettend door. Ik zoek waar ze gevallen zijn. ‘Ik wil je’, denk ik en het galmt. Ik vraag me af of die wijnfles ook als katalysator kan dienen. Alleszins, de inhoud komt los. En zelf word ik een collage. Ontbreekt een steen, teveel ernst? Hier is alles van nu en parallel nu en toen dat was en had moeten zijn..
Ik ga slapen….

heen en terug II

Gadgi beri bimba

gadji beri bimba glandridi laula lonni cadori
gadjama gramma berida bimbala glandri galassassa laulitalomini
gadji beri bin blassa glassala lalula lonni cadorsu sassala bim
gadjama tuffm i zimzalla binban gligla wowolimai bin beri ban
o katalominai rhinozerossola hopsamen laulitalomini hoooo
gadjama rhinozerossolola hopsamen
bluku terullala blaulala loooo
zimzim urullala zimzim urullala zimzim zanzibar zimzalla zam
elifantolim brussala bulomen brussala bulomen tromtata
velo da bang bang affalo purzamai affalo purzamai lengado tor
gadjama bimbalo glandridi glassala zingtata pimpalo ögrögöööö
viola laxato viola zimbrabim viola uli paluji malooo
tuffm im zimbrabim negramai bumbalo negramai bumbalo tuffm i zim
gadjama bimbala oo beri gadjama gaga di gadjama affalo pinx
gaga di bumbalo bumbalo gadjamen
gaga di bling blong
gaga blung

Hugo Ball

Rook, meld je, aub!

maandag 10 maart 2008

heen en terug

De sprinkhaan in mijn mond schraapt mijn tong tot spreken. Achter mijn lippen staan Afghaanse windhonden klaar. Heuvels en bergen van Badakshan strekken zich vanaf mijn kin en lapis voor het rapen. Handen aderen zilver in blauw. Ontmijnen. Ontginnen van groeven, graven, diggen, digger, dagger, klauw, kauw, de zwarte vliegt en spreekt, blauw metalen vleugel. Ik delete dertien penisvergrotende advertenties en viagra-aanbiedingen en lees de boodschap. Kijk naar mijn lijf en overweeg een ingreep. Als ik mijn armen nu wat lager implanteer? Bijvoorbeeld maar. Of mijn oren op mijn heupen? En al de gaten bij elkaar?

Er hangt lijm aan mijn wimpers, om vogels te vangen. Woorden vliegen aan, tekens, zinnen… kleuren, fel en levend. Splinters met gif als medicijn. Roodvlakgeellijnblauwbeeldscheidendglijdend. Mijn ogen vullen zich met melk. Ik doop de vingertop in mijn wijwatervat en sprenkel.

De nacht breekt. Hoe ver gaat het verleden? Een asteroïde slaat krater in buik. Alles verandert.

zaterdag 8 maart 2008

vroeger - nu - en het reële

Van vroeger en van heel vroeger en van nu. Van wat was en nooit was en had moeten zijn en toch is. Van schrijven en herschrijven. Van teruggaan en van heel ver teruggaan. Van afbreken, gebroken zijn, verbrokkeld zijn, klein zijn, heel klein zijn, bang zijn en terug groeien. Van vertrouwen en leren en aanwezigheid weten. Van leegte en herinneringen en verdringen en ont-dekken. Van spreken en schrijven en altijd iets moeten laten ontsnappen. Van panikeren, ademen, kalmeren. Van ontdaan willen zijn van alles behalve het essentiële. Van overgave. Van Jouissance. Van het reële.



Under African skies

Joseph's face was black as night
The pale yellow moon shone in his eyes
His path was marked
By the stars in the Southern Hemisphere
And he walked his days
Under African skies

This is the story of how we begin to remember
This is the powerful pulsing of love in the vein
After the dream of falling and calling your name out
These are the roots of rhythm
And the roots of rhythm remain

In early memory
Mission music
Was ringing 'round my nursery door
I said take this child, Lord
From Tucson Arizona
Give her the wings to fly through harmony
And she won't bother you no more

This is the story of how we begin to remember
This is the powerful pulsing of love in the vein
After the dream of falling and calling your name out
These are the roots of rhythm
And the roots of rhythm remain

Joseph's face was black as night
And the pale yellow moon shone in his eyes
His path was marked
By the stars in the Southern Hemisphere
And he walked the length of his days
Under African skies

vrijdag 7 maart 2008

onrust


Het water is wreed rustig. Te kalm. De teef slaapt, zij kreeg overvloedig eten. Het gat in haar buik is gevuld, maar de wolf daarentegen ontwaakt en roept naar de zwarte maan. "Betelgeus en Rigel, laat me rusten aan je lichaam, dat ik slapen kan".

Het vertrouwen van de kikker in de schorpioen is onbegrensd. De krokodil spant zijn kaken, beschermt zijn kroost, maar wee wie nader komt. De tanden sluiten naadloos en breken. Het zou onbeleefd zijn de waarheid uit te spreken. De waan maakt me ziek. Is alles fake? Een droom. Want het verlangen is aanwezig. Er golft een kramp door mijn lijf dat omgekeerd zich spant, niet de foetus, maar zijn karikatuur… leeft. Het wezen vraagt en vraagt: "Ben je er wel?' Maar weet: "Hij is er altijd".

Retroactief is het woord en het wordt héél klein. Verste herinnering: negen maanden. Het begin van verantwoordelijkheid.
Ik zoek je als een kind dat zich wil bergen.
De druk was te groot voor een baby toen. Het appèl van het nieuwe kind, dat steeds de aandacht kreeg en later onder de vleugels ging. Het groeit niet als kind maar als surrogaat voor troost, voor moeder en vader, voor moeder voor de moeder en nog meer.

Ben je er, vraagt het nu, in paniek. Telkens opnieuw. Ben je er wel? Blijf? Laat me niet alleen? Het wil zich krullen onder de slagen en weten dat het bestaat. Schrijf op het lichaam. Diep, hard en pijnlijk. Schrijf dan toch eindelijk.

Ik zoek je als sodade, object, teef, kind, vrouw, verlangen. Iets. Ik zoek je voorbij alle grenzen.

Het was er gisteren weer helemaal, het genieten, het loslaten van de wereld en gewoon lichaam zijn. Het was het idee dat ik in de baarmoeder zat, en er tolde, kronkelde en bewoog en schopte tegen de wanden. Het was heel intens. En uiteindelijk lag ik daar uitgeput armen en benen volledig gespreid, in totale ontspanning, zonder de behoefte om nog terug te komen. (ik had nooit gedacht die baarmoedervergelijking te zullen gebruiken, maar als ik me mezelf voorstel hoe ik daar lag, dan moet het daar op geleken hebben, het bewegen tegen die wanden. Met invloeden van buitenaf en toch ook gerust.)
Vertrek nog niet naar de woestijn... blijf?

donderdag 6 maart 2008

avondmaal II


Slotzin van 'De Kolonel krijgt nooit post' van G.M. Márquez.

tijd (in woestijn en vulkanisch verlangen) IV

Een nomadisch denken werpt me in/uit mijn eigen bel van bestaan… doorzichtig en geplooid in binnenste en buitenste lagen met een aanraakbaarheid van gedachten door hem die weet. Ik lig als een schotelantenne in een wijde kom, een schoot van ontv(verl)angen van lering. Lering, als in leer… en hoeveel betekenissen heeft deze betekenaar…? Ik droomde van een reeks van zeven teugels, netjes op een rij. Als de dwergen bij Sneeuwwitje. De gespen geblonken.

Mijn buik is leeg. Noem het verlangen. Ik noem het ellende.

De duinen in de woestijn zijn prachtig, grillig van structuur, de wind kabbelt golven in het zand. En telkens ik een weg vermoed, een oase, een verlossing… verzet hij de bakens. Overtuigd als ik ben: niet om te misleiden, doch om te leiden. Puur vertrouwen.

Ik zink in het karkas van een dode kameel en vaag herinner ik me mijn mehari - de tijden anders toen. Wat zijn maanden als ze de meest betekenisvolle blijken in een leven? Agape… een wens, teffilin, hatak, Hasteer, Elohim, Sjaddai… Nieuw!!! Zuurstof, bloed.

Het begroten van tijd gebeurt in kwaliteit, niet in uren. En toch, de dagen duren, het verlangen groeit. Onderhuids schuilt de vulkaan, de activiteit verhoogt.
Slechts vertrouwen slaagt er in de eruptie te voorkomen. Vooralsnog.

"Adem eens rustig", klinkt ver, terwijl hij me niet ziet. En toch… hij was er dertig jaar geleden en kwam nu terug. Retroactiviteit noemt hij het. Onbegrijpelijk, haast magisch.
Geloven via de Ander.

woensdag 5 maart 2008

tijd (in een gat in een raam van complexiteit) III

Zou ik hiervoor kiezen? Ach! Het was dwang en vervolgens vrijwilligheid, overgave tot slot. Het kapblok lag te wachten. Het fileermes ernaast. Het vlees rauw nu, de huid getekend in een vacuum, een Koepel vol woorden als een sterrenhemel onbereikbaar: verlangen, Jouissance, Genot, de Ander en achter de sterren, zelfs verder dan ver, is zijn gezicht. (Hij), Oυρανός met in zijn sfeer Caliban, Oberon en de rest zal in Pisces gaan. Een nieuw tijdgewricht rust in hun armen. Zogezegd. Hoe kan ik het geloven. De tovenaar strooit tekens als botjes en kralen en leest ze, maar vertelt me niets. Een hond komt voorbij.

Geloven doe ik, geloof me vrij. Geloof via de Ander.

In de nevel van zijn adem zie ik hem. De koude bijt vannacht in het donker bij de nieuwe maan. Zijn ogen lichten. Ik sluit de mijne, diep in hun kas verdwijnen ze, een holte achterlatend. Ze verraden te veel, zoals alles aan mij dat een verhaal vertelt.
Hij slaat gaten in mijn wezen, trekt zonder patroon strepen in beheerst bewegen, schrijft karakters en veegt achteloos zijn vingers schoon aan natte plekken. Ik kruip nog slechts op hand en voet, van hoek naar hoek, gestoord tot in de kruin, een hoopvollellende. Ruïnes van mijn gebeente scharrelen in de kleuren die ik op mijn foto strooi, zwart en rood, bloed en asse. Hitte, vuur, de misselijkmakende geur van brandend vlees onder het merkijzer.

En hij, hij zet zijn aanknop uit, of neen, op stand by. Hij is er altijd, hij lenigt en kwelt. In woorden gezwegen en geschreven. In weten, altijd weten. In dat hij dagelijks me ontvelt en ik de nacht niet vind om te genezen. In dat wonden zuiver open blijven. In schier oneindig zien met verre ogen. Kennen en betekenen. Woorden op papier of mensenperkament. In vertrouwen. In het strelen van de kat. In geduld en oordeelloos bekijken. In ooit en mettertijd. In dat hij me diep ademen laat...

Met dichtgenaaide lippen slaag ik uit te spreken wat ik zo graag wil. Blijvend voedt hij mijn verlangen wijl wat ik hem toedicht, vaak slechts in mezelf ligt!

dinsdag 4 maart 2008

tijd (in foto bij een gat in een raam ) II

Een hond vond eens een bot en begon er op te kauwen.
Toen zei het bot met groot leedvermaak: "Ik ben wat hard voor je, hé?"
En met even groot leedvermaak antwoordde de hond: "Maak je niet ongerust, vriend, ik blijf toch kauwen. Ik heb geen ander tijdverdrijf."

Toeareg spreekwoord -
1978.

the flesh covers the bone
and they put a mind
in there and
sometimes a soul,
and the women break
vases against the walls

(...)
C. Bukowski

Ik sta te huilen naar de maan en kijk naar binnen. Wacht en zie je daar temidden van vreemde woorden en kleuren van denken in duizend lagen. Ik wil duiken in dat bad van complexiteit en drinken van de slang die weet.
Ik wil - ik wil - ik wil - en hoef niet te stoppen met willen en verlangen.
En stellen van vragen...
... Je vertellen dat ik je (zien) wil, je (horen) wil, je (voelen) wil, je (ruilken) wil en alles alles alles.
... Je vel bloot wil leggen en elke ader kneuzen, je trekken bij je haar, je baard wil onteigenen.
Dag na dag na dag na dag verlangen te verlangen en de Ander ben jij.

Maar wie is de hond en wie is het bot?

maandag 3 maart 2008

tijd (in foto bij een gat in een raam )

Hij brokkelt tussen mijn vingers. Vier uur later was hij nog warm, niet echter zijn handen. De foto’s die ik destijds maakte doen me denken aan een niet-schilderij: Goya, dramatiek in een oorlog, het beeld nà de executie. En de Aardappeleters natuurlijk, want zo zat iedereen er bij. Nà het vallen van het doek.

De beelden schuiven met druppels en vegen en slijten van tijd.

De gaten zijn het luchtigst, denk ik soms. Maar ze verteren niet best. Ze maken me misselijk. En toch… ik probeer de gaten te verzamelen. Moeilijk hoor. Ze worden niet los verkocht. Altijd heb je de korst. En verder de geur en de aders. Lucht nochtans genoeg in deze wereld. En bij mensen. Ik houd een gat achter de hand. Groot genoeg om in te duiken. Doorgaans, ach doorgaans ben ik er van af. Het is een weten van voorbij dat later pas zich nestelt, niet terwijl. Niet terwijl. De gaten stapelen tot niets. Van niets en nooit.

Ik zoek een woord in vreemde tekens, in de plaats ontdek ik een misplaatst gat, zomaar even een jaar of dertig terug. En daar liggen de schriften, de bladen, mijn handschrift, de karakters, als plamuursel voor een verdwijnen, een nooit geweest mogen zijn.
Het woord dat zich niet vinden laat en nu opnieuw werd aangereikt.
Een wachtwoord. Door een ingewijde?
Of ik binnen mag?

Ik zit in een gat en kijk door het raam. Wacht en krab de kerven in mijn been. Assen gloeien na. Rook verspreidt in O's en gaten. Hij is er altijd!

zondag 2 maart 2008

huilen naar de maan

Met angelieke glimlach vlijt het zich op mijn rug, de vlegel. Ik schud maar kan het niet verwijderen Het haakt halstarrig op mijn scapula alata, Als een slang, als een symbiont boort het zich tussen mijn halswervels, de reden van de pijn die het veroorzaakt. Kan ik dat ooit tegen iemand zeggen? Zij die weten menen slechts, zij die echt weten zwijgen. Hij weet en ik geloof. Het is arupa. Psychotisch ben ik niet. Arupa moet ik dus verzwijgen. Pfff, wie weet ervan? Mijn queeste? Naar het enige, het Reële? Monstrum noemt hij het, Skandalon, Tremendum…. That’s tremendous, my dear. Ik tik het even op mijn rug terwijl het verschuift naar thoracaal. Ik span een lordose en draag het met zorg. Het is van mij. Mijn tweede, derde en vierde.


Zo ving het aan als uitvloeisel haast van de hut-ervaring, de heftigheid van vorige week, de pijnlijkheid van de afgelopen dagen, dat wanhopige.
Het is duidelijk. ik kijk naar de maan niet naar de zon, ik zoek Het Oksel van de Reus in het landschap van zijn Verlaten Been.
het bekken het bekken het bekken, bekkend bekend o zo bekend. hij zag een stijve wrong op beelden die ik hem stuurde. Mijn ogen haperen in een waas, onstuitbaar haast tot de rand gevuld. alweer. dwaas. ach neen, wees niet zo streng voor jezelf. handen kloppen rug en billen schouders flanken tintelen. Matrassen worden uitgestrooid. Liggen. Liggend, bekken rijzen, rekken spieren, rug gekromd, benen spreiden zover je kunt... los, alles los alles los voor wat moet komen... los en overkomt me wat... en hoe los zal ik laten? laten overlaten overgave? vechten is de vraag, gelukkig of gelijk en als ik iets verlang durf ik dat dan laten? wil ik? neen, en heb ik angst? angst en verlangen, waarvoor ben ik bang? dat jij me zou (ver)laten? en hoe dan? ja. elke dag en vecht ik voor bewijs. verlangen. angst. daar slaat alles door, vier ledematen vliegen rond en rug en buik springen het bekken danst niet meer oorlog daar en het hoofd rolt weg er wordt gestampt, gevloekt, geroepen, geroepen geschreeuwd zo ... kinderlijk diep van binnenuit, van verder dan ooit geweten voorbij de longen, voorbij de maag en darmen, van diep uit het geslacht - ik verdween. was weg en moest terug en dat was onvermijdelijk wou niet werd getrokken, gedreven haast, naar oppervlakte terug. waarom daar niet blijven? ik wou niet terug. ik wou niet, terwijl ik uitgeput daar lag het stuiptrekken begon alles protesteerde en minuten minuten minuten pas later snokte ik en brak. totaal. ik huilde van dieptes want nog steeds ver. en ogen bleven dicht. ik schopte en klopte ontembaar ik huil al dagen en daar was het dan en was rondes en rondes later nog steeds elders niet ter plaatse, kon niet. niemand hield me tegen, niemand troostte, niemand zei je moet of je mag of beiden niet, niets. ik wist wel dat ze er waren en toen ik uiteindelijk gevaarlijk werd, toen pas werd ik ingetoomd - zoveel vanbinnen alles alles ...iemand klemd' me vast langs achter en hield me tegen tot ik was uitgeraasd en nog trekkend en stuipend terug op een mat belandde en één in mijn rug en één aan mijn buikzijde liggen ging en nog en nog... dat duurde dus ... uren.. en nog

Het durft nog vliegen naar het raam, het durft nog kijken. Het is een kind met platte neus, het ademt tegen glas en tekent kindervoetjes. Het is grenzeloos.
Hij ziet me niet, maar weet me. Adiafaan verschijn ik. Ik draag het merk, het teken, de sneden in mijn been. Hij weet en ziet. Het is verlangen en huilt naar de maan. Als een wolf, in vision quest, op zoek naar haar coyote.