woensdag 31 december 2008

dinsdag 30 december 2008

onvermengd


Je puzzelt wat met levend doek - trefzeker de lijnen - terwijl je geur als handen rond me zweeft.
Naar het barsten van de bes tussen weer barstige lippen smaken je slagen: zoet, zuur, zacht en bijtend. Een tong met weerhaken doorploegt vel en vrucht. Weggebeten morzels afgescheurd vlees. Je likt je kaken en je neus.

Mahonie kijk je in mijn leegte en lacht om de onzekerheid van hoge hielen bij het hondje aan de lijn, de tevende beef, het object...
Ineengekruld van kou, de vuisten vechtklaar dicht en dan ontspannen.

Een god krijgt een hosanna en dan een weg met jou.
En god ben je niet.
Je schuine blik kijkt onvermengd.
(F)in-esse.

Blijf?


(in de reeks god-dog)

maandag 29 december 2008

zaterdag 27 december 2008

begin

Het begon. Met woorden.
Kijken als een raken,
noli me tangere. Hoezeer dan niet de klank die
blauwe plekken maakt,
de beurse huid van kinderen vormt, hun schedels kraakt
en maakt tot scherpe hoeken.

Aan je oogkas wil ik hangen,
me snijden aan je kaak.

hymne

Amour qui voles dans les nues,
Baisers blancs, fuyant sur l'azur,
Et qui palpites dans les mues,
Au nid sourd des forêts émues ;

Qui cours aux fentes des vieux murs,
Dans la mer qui de joie écume,
Au flanc des navires, et sur
Les grandes voiles de lin pur ;

Amour sommeillant sur la plume
Des aigles et des traversins,
Que clame la sibylle à Cume,
Amour qui chantes sur l'enclume ;

Amour qui rêves sur les seins
De Lucrèce et de Messaline,
Noir dans les yeux des assassins,
Rouge aux lèvres des spadassins ;

Amour riant à la babine
Des dogues noirs et des taureaux,
Au bout de la patte féline
Et de la rime féminine ;

Amour qu'on noie au fond des brocs
Ou qu'on reporte sur la lune,
Cher aux galons des caporaux,
Doux aux guenilles des marauds ;

Aveugle qui suis la fortune,
Menteur naïf dont les leçons
Enflamment, dans l'ombre opportune,
L'oreille rose de la brune ;

Amour bu par les nourrissons
Aux boutons sombres des Normandes ;
Amour des ducs et des maçons,
Vieil amour des jeunes chansons ;

Amour qui pleures sur les brandes
Avec l'angélus du matin,
Sur les steppes et sur les landes
Et sur les polders des Hollandes ;

Amour qui voles du hautain
Et froid sourire des poètes
Aux yeux des filles dont le teint
Semble de fleur et de satin ;

Qui vas, sous le ciel des prophètes,
Du chêne biblique au palmier,
De la reine aux anachorètes,
Du coeur de l'homme au coeur des bêtes ;

De la tourterelle au ramier,
Du valet à la demoiselle,
Des doigts du chimiste à l'herbier,
De la prière au bénitier ;

Du prêtre à l'hérétique belle,
D'Abel à Caïn réprouvé ;
Amour, tu mêles sous ton aile
Toute la vie universelle !

Mais, ô vous qui m'avez trouvé,
Moi, pauvre pécheur que Dieu pousse
Diseur de Pater et d'Ave,
Sans oreiller que le pavé,

Votre présence me soit douce.

Germain Nouveau - Poésies d'Humilis

dinsdag 23 december 2008

zondag 21 december 2008

bloemen


Het breken van het licht in je opake in-dividu, dat is en is en is en niet. Ver. Het breken ja. Van het mijne. Het breken van mijn lijf, van mijn vel onder je bovenhandse, het zwellen van huid waar we raken, waar je woorden striemen schrijven, waar je zwijgen kraters (s)laat, als bloemen: een lei.

Spuwend bloed van mijn ogen. Ik ben een natte postzegel zonder brief. Ik kom (niet) aan.

Sluipwegen van ondergronds verzet geschraagd door afgedwongen vertrouwen, hoe onbekend. Hoe duidelijk nu de Andere kant. Zichtbaar (weer) de blote buizen. Van het huis het huis het huis. sodade de nomadentent.
Het is bloed dat vloeit zelfs waar de doorgang enger wordt, het is bloed dat zich naar buiten perst en valt. Voor je voeten. Onder je hand is de plek die ik zoek, tussen de gaten van hier en daar. Waar overgave geen vernedering is en geloven geen religie.

Aankomen schuilt in de ruptuur. Intenser kan haast niet.
En toch. Ik mis je vel.

zaterdag 20 december 2008

secre(e)t

Gruß vom Angelus


IX
Mein Flügel ist zum Schwung bereit,
ich kehrte gern zurück,
denn blieb ich auch lebendige Zeit,
ich hätte wenig Glück.

—Gerhard Scholem, “Gruss vom Angelus”
Es gibt ein Bild von Klee, das Angelus Novus heißt. Ein Engel ist darauf dargestellt, der aussieht, als wäre er im Begriff, sich von etwas zu entfernen, worauf er starrt. Seine Augen sind aufgerissen, sein Mund steht offen und seine Flügel sind ausgespannt. Der Engel der Geschichte muß so aussehen. Er hat das Antlitz der Vergangenheit zugewendet. Wo eine Kette von Begebenheiten vor uns erscheint, da sieht er eine einzige Katastrophe, die unablässig Trümmer auf Trümmer häuft und sie ihm vor die Füße schleudert. Er möchte wohl verweilen, die Toten wecken und das Zerschlagene zusammenfügen. Aber ein Sturm weht vom Paradiese her, der sich in seinen Flügeln verfangen hat und so stark ist, daß der Engel sie nicht mehr schließen kann.
Dieser Sturm treibt ihn unaufhaltsam in die Zukunft, der er den Rücken kehrt, während der Trümmerhaufen vor ihm zum Himmel wächst. Das, was wir den Fortschritt nennen, ist dieser Sturm.

Walter Benjamin - Über den Begriff der Geschichte - 1939

donderdag 18 december 2008

where does a wise man...?


... een huis....
Ik denk vensters als schilderijen en okergele muren. Tegelvloer van vroeger en zichtbare buizen. Stenen dorpels, misschien een soort arduin. Of andere steen. Ik weet het niet. Struiken, gras, grond, rotzooi, slijk. Werk. Vooral veel werk. En je handen daartussen. Je hoofd, je haar en je gedachten... waar?
Het huis is het huis is het huis...

Ik kijk naar je en je weet het niet, ik veeg over je wang, steek in je rug als het zwaar is en trek aan je schoenen die zompen in de grond. Ik kruip onder je nagels en in de ochtendstijfheid van je spieren. Onder het wassende water ben ik het die inslaat. Op je schouders, je borst, je buik, je billen, je schrale lijf, je geslacht. Ik neem je vast. Daar. Met bijtende tanden van kou of zuigende warmte. Je zal me voelen.

Ik ben de takken die gemeen tegen je benen zwiepen, de doorn in het vlees van je hand, vruchten en bladrot voor je uitgestrooid, waar éénwortelig de twee bomen...
Ik ben de maan die je bekijkt in je slaap, die je wenkbrauwen streelt en je adem vangt voor de storm van morgen als ik zon word en wolken en een aanwakkerende wind. Als ik storm en tij(d) zal zijn van gisteren dat een geheugen heeft en morgen dat er niet mee vecht. En de dag van de dag van de dag.
Ik zal de ... zijn, met je vingers tussen mijn oren.

Ik hef een poot en pis tegen je laars.
Tenminste zal je warme voeten hebben.

(in reeks: foto door het raam... )

dinsdag 16 december 2008

Barking

Gelassenheit hangt deze dagen als een erts in mijn strot, mijn keel zowaar wat rauw door ongepolijste klanken. Ingedikte woorden van wachten en verlangen - ik wil ze niet wegslikken - liggen als taaislijm tegen mijn gehemelte.
Zwijgend lengen ze de ondergrondse leegte. Niets willen, zei hij.
Ik blink mijn tanden.

Het speleologisch geheugen, zonder de zekerheid...
Ik ken de diepte niet van een vrije val noch de ruimte van de balzaal waar Genot betekend wordt. Ik sta in de weg.

Achter mijn ogen leen ik herberg aan een kapitaal van hoop.
Verwachting is stil geboren. Geen vroedende hand geeft ze bedding, er is alleen het koor dat huilt. Horen doe ik het niet meer.

Hondenvoeten betasten grond om je te vinden, het spoor van mettertijd dat je zette voor de teef.
Het spreidt zich schaamteloos voor je ogen. Onsterfelijk. Stervensbereid.
Blaffend naar dezelfde maan.

The moon comes up.
The moon goes down.
This is to inform you
that I didn’t die young.
Age swept past me
but I caught up.
Spring has begun here and each day
brings new birds up from Mexico.
Yesterday I got a call from the outside
world but I said no in thunder.
I was a dog on a short chain
and now there’s no chain.

by Jim Harrison Source: Poetry (September 2008)

intermezzo of niet


Here comes the ghost who made me, the ax still in his skull. Keep your hat on, I know you've got one hole too many. I would my mother had one less when you were still of flesh: I would have been spared myself. Women should be sewed up - a world without mothers. We could butcher each other in peace and quiet, and with some confidence, if life gets too long for us or our throats too tight for our screams. What do you want of me? Is one state-funeral not enough for you? You old sponger. Is there no blood on your shoes? What's your corpse to me? Be glad the handle is sticking out, maybe you'll go to heaven. What are you waiting for? All the cocks have been butchered. Tomorrow morning has been cancelled.
Heiner Müller: Hamletmaschine

zondag 14 december 2008

novice


zo zal het dan zijn
een abnormaliteit met kleren
en het schillen -
trage pellen van een huid -
de val van duizend vellen
wapens die ik draag tot ik weer voor je sta
gehavend naakt met stijve tepels en je hand
die treft en streelt
het kijken
blijven kijken

een-malig neen
dat tevergeefs - gelukkig - klinkt
niet klinkt derhalve
dus
de naaktheid van het lijf in al zijn gulzigheid
terwijl het vocht niet luistert
en rafels mengen met
het slaande dier. Fragmenten vallen.
je raapt ze op en zegt: "nu schrijf
van vernedering en pijn!"
ik heb gefaald ik vrees: het was al te puur.

zo ben ik het dan weer: het probleem met kleren
abnormaliteit, woorden als een staartkomeet
projectielgespuwd
in leegte
de gaten die je sloeg in
je aanwezigheid
gemis
je openheid, het zullen komen mettertijd,
de tweede wijding... lang verbijd.

dit lichaam blijft slechts bij elkaar
in tijd

slagwerk



sla!

zaterdag 13 december 2008

pas(t) comme les autres ?

Dag god,
Het spijt me geen cent dat ik niet pas, dat de zoetigheid er niet van af druipt, dat ik buiten de confectie val.
Eigenlijk veronderstel ik dat het jou ook niet spijt. Er zijn genoeg lievevrouwkes in de wereld.

sososo-dade
Immer weiter.

donderdag 11 december 2008

woensdag 10 december 2008

beelden

eeuwig was ik bij je en huilde eindig.
het kind tot hond had je gesculpteerd, je streelde door zijn vacht van vlees.
lelletjes, ontelbaar schunnig.
je keek.
hoe het op vier poten onder een haag van mannenhanden ging, betast en blootgesteld.
je was er zozeer. ik zag je gezicht, zonder baard en zonder snor, met al de lijnen zichtbaar. porno.
je was er en.
ik raakte je aan en hield.
elke rij waarin ik sta is (de) marge.
het schilde-rij op dweil.
de leegte, de mannen- en de vrouwenhand.
de porno kreeg ik niet uitgezet.
de leenmoeder op de achtergrond.
achteloos jij. puur.
het ging door. je naam was ontwerper. thomas stonehenge schreef je op een duur paar sokken.
je keek me aan. je bleef kijken ook nadat je niet me meer (be)zag.
je lijf was warm. de openingen van mijn lichaam kenden je.
ik vroeg me af of een man schrik heeft om zijn penis te verliezen.
in een vrouw.
streel me dan.

zaterdag 6 december 2008

vrijdag 5 december 2008

ja


Der siebente Psalm

1.
Ich weiß es, Geliebte: jetzt fallen mir die Haare aus vom wüsten Leben, und ich muß auf den Steinen liegen. Ihr seht mich trinken den billigsten Schnaps, und ich gehe bloß im Wind.

2.
Aber es gab eine Zeit, Geliebte, wo ich rein war.

3.
Ich hatte eine Frau, die war stärker als ich, wie das Gras stärker ist als der Stier: es richtet sich wieder auf.

4.
Sie sah, daß ich böse war, und liebte mich.

5.
Sie fragte nicht, wohin der Weg ging, der ihr Weg war, und vielleicht ging er hinunter. Als sie mir ihren Leib gab, sagte sie: Das ist alles. Und es wurde mein Leib.

6.
Jetzt ist sie nirgends mehr, sie verschwand wie die Wolke, wenn es geregnet hat, ich ließ sie, und sie fiel abwärts, denn dies war ihr Weg.

7.
Aber nachts, zuweilen, wenn ihr mich trinken seht, sehe ich ihr Gesicht, bleich im Wind, stark und mir zugewandt, und ich verbeuge mich in den Wind.

Bertolt Brecht (1920)

donderdag 4 december 2008

geen kus


bezonken met bloed
in billen van kilte
lees ik je lippen
dicht
open
ze in denkbaarheid
verklaar en zeg: dit is geen kus

mijn ogen vloeien
als een hand in je schoot
Wat blijft
is
wimpers op de zuurstof
die je geeft

ik adem
in het proberen.


"Console-toi, tu ne me chercherais pas si tu ne m'avais trouvé".
Henri Bergson

dinsdag 2 december 2008

(niet) bekeken II


image source
Hoe de grijze gargouille de stenen klauwen aardt, wortels grondt en waterkruipt als vleesgeworden zinnen, veelarmig rond de buik. In het lichaam klimmen. Mmmmmmm... Er bloeien bloemen in mijn bekken, het darmbeen rood gekleurd, een fleur de lys voor anker met geen weg terug.

Daar is het beeld dat ik bekijk en anders dan het mijne altijd reflecteert het.
Het mijne.
Ik was.
Elders ben ik niet meer, word ik gewist. Traag is de verwachte beweging. Concentrische kringen , zoekend naar de eenheidsworst, de grote gemene deler.

Daar, daar en daar op lege plekken, het negatief nog vaag, een karrenspoor op een stenen weg... is nog mijn ijlste stof. Mijn grapevine-rustplaats op een blik of in de natte dweil.
Van stof ben ik, van stof zijt gij...

Vrij. Hoog. Hoog de wervelwind.
Ik spreid en spreid en spreid, voor jou.
Tsss, dacht je van niet meer?
Wrong, my dier.