vrijdag 31 december 2010
donderdag 30 december 2010
zondag 26 december 2010
le soleil ni la mort...
Ce n'est pas pourtant que le travail soit si facile. Pourquoi ? Parce que dans une sorte de singulière fatalité, toute entreprise humaine et spécialement les plus difficiles, tendent toujours à une sorte
de retombée, autre¬ment dit à ce quelque chose
de mystérieux qu'on appelle la paresse.
Lacan, Les Psychoses
Labels:
nerval,
point noir,
rook
dinsdag 21 december 2010
koorts II
Weet je, ik wist dat het kon, op de klippen lopen. Vannacht in het geel van de sneeuw - dat vreemdgetinte monochroom van lucht doorstreept met het onbedekte - vannacht wàs het toch zo en het bonzen in mijn hoofd maakte kringen in die leegte. Onontkoombaarheid. Geen kat durfde het vlak te breken. Het gaf de kater te spelen. Waar was de afgrond zó groot?
Vlokken vangt hij vanachter het raam, een onmogelijkheid, en daarin lijken we, te kijken naar: het venster met zicht op spelende kinderen en die stroeve Pakistaan die ontdooit door wat welgemikte sneeuw, de gesluierde vrouw met extra baat in deze barre tijden en de bal die aan het rollen gaat - meter-hoog - in sisyphusimitatie, ogen die niet raken, turen door het glas voor de vlammen van de kachel en dit: het scherm. Glasvezels staan strak van verwachting zonder te spreken. Ijzig. Daar zijn de klippen dan. Het zijn brakende muilen, gapende rompen vol rode zonnen, ze verblinden niet maar trekken en niemand zegt - ik kan niet zeggen: ze zeggen - niemand zegt dat je er een lichaam op aan kan sluiten. Toch is het zo en vooral andersom.
Oorluizen fluisteren beetsgewijs en perf-oreren. Er is een lijk dat spreekt. Ik leef twee manen op één ronde. Te snel. Weet je dat de draaideur daar schuld aan heeft? En denk niet aan verveling want de uitstap wijzigt keer op keer. Er was het ziekenhuis en veel en toen de bank en de controle, de jungle, het kerkhof, het museum, het kattenluik, het kikvorsperspectief en meer en meer een meer.
Parasolmieren speelden. Ze bouwden Westminster Abbey met zijn waaierplafond
Ik klik faceboekhoeren weg - bons bons bons - met hun staart - gekreukt en afgelikte pluimen - fetishzoekers op fetishboek feshitboek fake-itboek - strontb/hoek - ik veeg wat heen - er is jachtveld genoeg - voor hen -
Llano Estacado.
Er is moeras, er is woestijn, de oceaan is schaarsgebakend.
Wonen. Denken. Ik bouw vlotten, tenten, torens met wat je schreef. Of gebouwen, als paalwoningen misschien, lichamen voor woorden, voor een dorp van zinnen. Te dwalen in dat landschap, verloren en weer niet. De uitgeworpen boei duikt onverwacht op om weer te verdwijnen. Kamers van een huis lijken leeg. Maar blinden bevolken ze en de muren hebben een stem.
Dagen, nachten: verbonden als vingers aan een hand en ik die dacht dat snijden onherroepelijk was door een voetbrede maan. Het roepen blijft, palm en rug lijden elkaar, twee oren zijn aan hun hoofd gehecht maar komen niet nader noch verwijderen ze zich.
"Waar ben je?" is de roep - het zijn zingende uilen en baltsende mussen, dolfijnen met een tropische staart en vuur zou ik op vuur verhalen maar niets verlicht het donkerste en koude zeer. Ijs vroeg en doffer aan de onderkant schets ik een spiegel, harder noch zachter dan het gladde opper, maar meer van mij dan wat de wind vertelt. Luister niet met je oren. Ik trek lijnen in de rokerige achtergrond. Het licht speelt mistig met het duiden. Ik wil alles klaar betekend: de taal, de inkt, het licht en het geluid. De zoom wordt niet uitgelegd.
De deur hinnikt als een paard en op de achtergrond of is het in mijn hoofd het eeuwig belgerinkel. Een oude telefoon of zo. Nu is het dit, anders ooit klassieke muziek en voor ik ga slapen heavy beats. Een uit-knop is er niet. Dat het ook met geuren kon: gebraden vlees, koffie, zoet en lavendel, plots. Zonder te proberen.
Anders dan het trachten naar je gezicht. Anders. Het stille zitten in kniehoog gras, ongezien, en wachten. Of net heel zichtbaar, kijken, zien passeren, kiezen en toeslaan. De impact is omgekeerd evenredig: voor de rij en de gekozene dieptekenend, voor de jager de zoveelste.
katten en honden samen in een rugzakwaterkruik - een lamp met zeven lusters - scheen het rood en gebroken glazen bloemen - licht want open de deur en dus gevonden - zittend op de grond - daar is het bed in de gestolen kamer en de spullen en de schuld - maar de moeder heeft altijd geweten - de weggeslopen keren - de gangloop en het slapen en de spullen - Zuster van jullie noemt ze me - maar ik denk aan de katten en honden die ademloos wachten - op bevrijding.
Sekuru, ik groet u. Het is lang geleden dat ik u nog schreef. Uzelf beliefde het eveneens om me onwetend te laten betreffende uw gezondheid en het leven rond u.
De begroeiing hier rukt op. De kale vlakte is weelderig en moeilijk te onderhouden. Gindse bergen zijn door de omstandigheden de laatste maanden gezakt, gedeukt en uitgeblust, het bekken staat leeg. De dam is droog, de heuvel dor, de vallei vaal. Al verloor zijn kleur. Rijpheid ging voorbij.
Het huis is verlaten en van de speelzaal kan gezegd dat er niet langer wordt gestoeid. De geluiden zijn gedempt. Buren en kinderen sluipen nog slechts. Het leven hier is dood aan het gaan. Gieren cirkelen en de hyena lacht.
Sekuru, waar bent u dan? Ik mis uw hand.
Je strekte vingers, huid, bloed en beenderen en spoorde ze neer, onverdacht, in beelden verkleed, als woorden, in streken, strepen, strelen, in wat eindigt op -innen, karig als ik vroeg om veel, meer als ik zweeg, zeeg en eigen binnenkant wees, huid en bloed, benen... Mijn vingers op fluweel, zoekend naar de vleug, niet tastbaar, niet zichtbaar, maar aanwezig in de wrijving, de koorts die je hand verspreidt.
De zon brandde, er was geen brood. De witte spons was populair, maar de zwarte dictator had het graan opgepikt, de haan boven alle kippen. De niet zo kuise Susannah wist raad en biek scones in een pan, een boomstam schoof gaandeweg bij door de deuropening tot in de vuurplek middenin, de stenen sisten onder verdwaalde spatten: water, geitenmelk, olie, speeksel van talloze gesprekken, de mannen rechts op de uitgehouwen bank, vrouwen links, op de grond.
Kinderen hebben geen vaste plek, zijn verspreid als zaad in het land.
Een andere zondagochtend, Sekuru. Het gras stond hoog en taai en de ezels leden honger. Er werd een dier geslacht, een bokje van een jaar of zo. En bij het vuur die nacht gonsden stemmen van vrouwen met kinderen op hun rug en hun vingers sponnen. Het bed werd gedeeld in lijf, in geur en in elkaar gehaakte dromen. De zon was genadig in de ochtend bij de wasbeurt onder haar. De tijden waren hard, maar naast de dood was er leven.
Ik vond dit getal en zo zal het zijn, zei je. En ik schikte om al wat er geborgen in lag. Ik noem het niet want niets kan het benoemen. Woorden, bindkracht is hun oneigen, dragers slechts, te pover voor hun taak net als wie hen produceert. Maar ze doen molens draaien - als lucht. Ik zoek naar het dunne ertussen, dat wat onzichtbaar werkt, ontastbaar maar voelbaar.
Ik sloot mijn ogen niet en jij niet de jouwe, maar zien was van een andere orde dan kijken en bekeken zijn. In mijn voorhoofd groef je het teken.
Ik keek door duizend vensters. Desolaat zonder je kleur. Er zijn geen ogen meer. Verzien is niet verzien. Weggejaagd.
Doopten we ooit de hand in één schaal? Met hoeveel richtende kracht was dat dan? Een ik een jij en ...
Liep er een Tate-breuk door de wereld? Was er ooit nog een weg terug?
In het duisterste donker zie ik je, je weet het.
Met 20 was het stenenvolk, ze gloeiden, sisten en zongen. De geesten, zei men plechtig. Ik zweeg over lucht die ontsnapt uit basalt. Maar daar in drie, en was de vierde niet ook?, of vijf? werd de kracht duidelijk van Afwezig zijn. De Leegte, het Tekort.
"Wie ontbreekt?" is een gekende vraag. Niet meer dan één, zei jij. Maar het viel op, niettegenstaande je bewering. Ach. On-een-s. Toch.
Er zijn lichamen, gezichten, in groen en geel. Een flits aan de rechterkant. Later vertaalt het horen van water na water, het gieten uit de hoorn, zich in het stranden van golven. Gedachten, beelden, zand. Keer na keer onderhevig. Duur. La duration moet leren over tijd. Na vijf delen blijkt die vier conventionele uren in beslag genomen te hebben.
Hoe onbelangrijk als ik die ene druppel zie op een nabije huid, waarin een wereld reflecteert: het roffelen van een specht, koekoek die koekoek beantwoordt, eksters in gesprek en de eeuwige buizerd die waakt over het vuur.
Je oog dat kijkt.
hoofdstuk 10, § 12, pag. veel tot meer.
Labels:
rook
zondag 19 december 2010
vrijdag 17 december 2010
l'un dit?
Heidegger, Herakleitos, Lacan en Plato zaten rond het vuur. Het kon wel een bende rovers zijn. Aan het spit hing een half ever-zwijg, als een gekantelde obelisk, en de hemel stond vol sterren. Na de eenvoudige maaltijd, waarbij Heidegger zich bijna verbrand had, oefenden ze gevieren een potje zwijnen. Plato staarde naar het schaduwspel dat door de vlammen geworpen werd.
Lacan ontborg zijn rookwaar en was dra in damp gehuld. Plots veerde Herakleitos recht en wees, terwijl hij met duistere stem declameerde: daar is (er) Eén.
hoofdstuk 10, § 11 & § 12, pag. 18 (over en weer) tot en voorbij p. 13
Lacan ontborg zijn rookwaar en was dra in damp gehuld. Plots veerde Herakleitos recht en wees, terwijl hij met duistere stem declameerde: daar is (er) Eén.
hoofdstuk 10, § 11 & § 12, pag. 18 (over en weer) tot en voorbij p. 13
Labels:
rook,
vendre dit,
πάντα ῥεῖ
maandag 13 december 2010
ellipsis
hoofdstuk 7, § 10, pag. 29
hoofdstuk 10, § 12, pag. 11 e.v.
in: af te werken tekst.
Labels:
k - s,
QOLASJKIF onafgewerkte tekst,
rook
sakkerde...
En uit haar blauwe stenen zingt ze negerblond tot hij die snippers wc-papier uit haar schaamlippen plukt. Het grote zwartste vel wordt afgedrukt tussen joden en marxisten. Niemand lacht. Niemand lacht harder dan de stilte na het mes en het oor in de hand in meestershand, de vuist in eigen gezicht geplant en zij, de jongste, zij de oudste zinkt, nooit. Ook niet als ze kijkt naar wat ze produceert, de mond geopend. Profluxie zou je het kunnen noemen. Meer wordt niet gezegd, indachtig hoe elitair het is. En houd het zo. Ik kijk. Zie een elitaire verse pluim dicht langs je gezicht, maar die ik niet zie zijn aanweziger, ook de vuile en de dikke en de blonde en de grote en de kleine en de stinkende en de schone en de zee. Tenminste je wordt zeeziek als je achter haar loopt, zo klotsen haar billen.
In de massa gebrild, geboord, gewassen en geschoren steigert een paard boven de mamba (ja! de zwarte want die is het giftigst, zijn erectie het grootst, groter dan eender welke voor hij toeslaat. ). Weet je nog, de neuzen in een rij behalve hij die naar het eiland zwemt en naastwereldse woorden spreekt en disgustelijk speekt van tussen zijn tanden. Over de hoofden. Een mamba is een fucker en een sucker ook, een melker met zijn vingers en op een zweep lijkt hij.
Blanke meisjes met puntborstjes schrijven twee simultaanrijen schoonschrift met hun gepuntigheid. Niet vulgair worden. Denk aan de Klossowski-broers, de ene wel, de andere niet en toch allebei, uiteindelijk. En jij, in Monaco, schilderde je negers? Of etste je hun huid? Moest ik beleefder zijn? Sterf me vroeg ik en ik gooide dingen door elkaar. Neen mijnHeer, ik doe niet aan bespreken. Geen boekbespreking hier. Geen film. Geen politiek. Ik daag je uit met slechts een steentje.Voor je voeten. Op je voeten. Op je matje, op je vingers, op je buik. En nog en nog en nog... Maar als ik gooi zorg ik ervoor dat het projectiel stopt op een seconde van je weg. Ik stop een keitje in je schoen. Hier lees je een lezing van vorige maand in de boekerij van NieuwJ door mijn gaasje bekeken. Geen mening. Meningen, zei jij het niet, zijn zo talrijk als momenten en hoofden (zouden debielen ook een mening hebben?) en wat met katers op bezoek? Of had je het over huizen?
Blauw waren de stenen. En blauw de huid, ook de penis van de zwarte man achter haar. Desmond Morris gebruikte hem ooit om een punt te maken. Niet zoals Herman de Coninck echter. En we zijn niet klaar.
Aflevering 5 of zo, het voorgaande moet nog volgen. Zij ging dood.
hoofdstuk 7, § 10, pag. 29
hoofdstuk 10, § 12, pag. 11 e.v.
in: af te werken tekst.
In de massa gebrild, geboord, gewassen en geschoren steigert een paard boven de mamba (ja! de zwarte want die is het giftigst, zijn erectie het grootst, groter dan eender welke voor hij toeslaat. ). Weet je nog, de neuzen in een rij behalve hij die naar het eiland zwemt en naastwereldse woorden spreekt en disgustelijk speekt van tussen zijn tanden. Over de hoofden. Een mamba is een fucker en een sucker ook, een melker met zijn vingers en op een zweep lijkt hij.
Tot het kind:
Lieveke, naïeveke, de wereld is boos
gebulder, een woord, gebalder dan het vuistje
in je koude jaszak
zoeteke, je snoeteke is koud
gezegend met een 11
op je bovenlip
waar je moeder zit
vader veegt de stoep van sneeuw
dit is de omheinde stad en waar woont gij manneke?
bonswaar
bonswaar
Blanke meisjes met puntborstjes schrijven twee simultaanrijen schoonschrift met hun gepuntigheid. Niet vulgair worden. Denk aan de Klossowski-broers, de ene wel, de andere niet en toch allebei, uiteindelijk. En jij, in Monaco, schilderde je negers? Of etste je hun huid? Moest ik beleefder zijn? Sterf me vroeg ik en ik gooide dingen door elkaar. Neen mijnHeer, ik doe niet aan bespreken. Geen boekbespreking hier. Geen film. Geen politiek. Ik daag je uit met slechts een steentje.Voor je voeten. Op je voeten. Op je matje, op je vingers, op je buik. En nog en nog en nog... Maar als ik gooi zorg ik ervoor dat het projectiel stopt op een seconde van je weg. Ik stop een keitje in je schoen. Hier lees je een lezing van vorige maand in de boekerij van NieuwJ door mijn gaasje bekeken. Geen mening. Meningen, zei jij het niet, zijn zo talrijk als momenten en hoofden (zouden debielen ook een mening hebben?) en wat met katers op bezoek? Of had je het over huizen?
Blauw waren de stenen. En blauw de huid, ook de penis van de zwarte man achter haar. Desmond Morris gebruikte hem ooit om een punt te maken. Niet zoals Herman de Coninck echter. En we zijn niet klaar.
Aflevering 5 of zo, het voorgaande moet nog volgen. Zij ging dood.
hoofdstuk 7, § 10, pag. 29
hoofdstuk 10, § 12, pag. 11 e.v.
in: af te werken tekst.
Labels:
Ander,
doekbespreking,
k - s,
rook,
te veel verkleinwoorden
zondag 12 december 2010
blèèrgh

depuis plus de trois jours
ça fait un jus d’maïs dans mes os
Kopan-Bretan il dit
il dit que je f’rai bien
de fair’ de l’XXXZZZRRRcice
Moi trouv’ le mot trop compliqué
des mots pareils c’est la torture
c’est bon pour se défigurer
Pfff...
Ça me stresse le langage
ça me stresse.... »
Edith Azam, Du pop corn dans la tête,
Atelier de l’Agneau, 2010
hoofdstuk 10, § 12, pag. 12 e.v.
google-afb.
Labels:
rook
dinsdag 7 december 2010
weer-bericht
Sekuru,
Het is al weken koud. Het diepe water is bevroren. Elke dag sla ik een wak, zodat het kanaal open blijft. Soms sla ik een keer over. Soms is het hopeloos.
hoofdstuk 8,
hoofdstuk 9
hoofdstuk 10, § 11, pag. 14 e.v.
Labels:
rook
weerbericht
parfois tu venais t'installer
sur le grand cahier ouvert
tu me regardais les pigeons
passaient devant la fenêtre
dans un furieux froissement d'ailes
ton regard se bridait un peu
j'avais moins mal à la tête
et le jour paraissait moins sombre
Jean-Claude Pirotte
Autres séjours, Le temps qu'il fait, 2010
sur le grand cahier ouvert
tu me regardais les pigeons
passaient devant la fenêtre
dans un furieux froissement d'ailes
ton regard se bridait un peu
j'avais moins mal à la tête
et le jour paraissait moins sombre
Jean-Claude Pirotte
Autres séjours, Le temps qu'il fait, 2010
maandag 6 december 2010
MultiSocket II
« Un corps humain est là, quand entre voyant et visible, entre touchant et touché, entre un oeil et l'autre, entre la main et la main se fait une sorte de recroisement, quand s'allume l'étincelle du sentant sensible, quand prend ce feu qui ne cessera pas de brûler jusqu'à ce que tel accident du corps défasse ce que nul accident n'aurait suffi à faire...»
Maurice Merleau-Ponty
als de tanden van de vogel
stenen bijten omdat
ze fluisteren
snavelhard
dat ik moet zwijgen
... je moet zwijgen
dat ik moet buigen
... je moet buigen
dat ik mijn ogen sluiten moet
... sluit je ogen
dat ik moet knielen
... kniel
dat ik moet kruipen
... kruip
dat ik blaffen moet
teef zal ik je noemen
en tegelijk aandoenlijk
navelzacht
Onnodig zorgvuld bij het schrijven van je naam - foutloos in zijn knoken, noemen, zingen, spellen, dans ik hem met mijn
mijn bekken en in hersenwringen. Een machtig dier, een dier is hij
de wind, de lucht, de hemel bij nacht
en de zon. Je te regard, point noir, gerard. Point.
(Ondanks de la Rochefoucauld.)
Nestelen en cellen zijn geen ratio van wesp- en bijen, niet in mij. Ík ken de weg niet maar Je Naam is ingeslopen, overal, krijgt plaats als het water, als het kruipend bloed. Wie kan zeggen waar je bent als overal het antwoord niet mag zijn en is? Waar ben je? Où es tu?
Grijze sneeuw en kijken naar de zee, tot aan de zee, tot voor de zee, tot het water in de ogen
landt
(Tuesla tuesla tuesla
hitkill - tuemwa)
Ik kook je woorden, het lange garen leidt me, convergeert naar jou. Al tijd. Het punt in de oneindigheid, waar als je komt niets is, tastbaarder dan haar. De materie voorbij.
Vrijheid, zei je, en integriteit.
En ik zag hoe het procrustesbed jou nooit gepast zal worden.
hoofdstuk 7-10
zondag 5 december 2010
il n'y a pas de rapport sexuel (als mogelijke titel) III
Insofar as one accepts this notion of sexual relationship as the ultimate reference, one is tempted to rewrite the entire history of modern philosophy in its terms:
Descartes: 'I fuck, therefore I am,' i.e. only in the intense sexual activity do I experience the fulness of my being. (Lacan's 'decentring' answer to this would have been: 'I fuck where I am not, and I am not where I fuck,' i.e. it is not me who is fucking, but 'it fucks' in me).
Spinoza: within the Absolute as Fuck (coitus sive natura), one should distinguish, along the lines of the distinction between natura naturans and natura naturata, between the active fucking penetration and the object being fucked - there are those who fuck and those who get fucked.
Hume introduces here the empiricist doubt: how do we know that fuck as a relationship exists at all? There are just objects whose movements appear co-ordinated.
The Kantian answer to this crisis: 'the conditions of possibility of fucking are at the same time the conditions of possibility of the objects [of] fucking'.
Fichte then radicalises this Kantian revolution: fucking is a self-positing unconditional activity which divides itself into fucker and the fucked object, i.e. it is fucking itself which posits its object, the fuckee.
Hegel: it is crucial to conceive Fucking not only as Substance (the substantial drive overwhelming us), but also as Subject (as a reflective activity embedded in the context of spiritual meaning).
Marx: one should return to real fucking against idealist masturbatory philosophising, i.e., as he literally put it in The German Ideology, real, actual life is to philosophy as real sex is to masturbation.
Nietzsche: the Will is, at its most radical, the Will to Fuck, which culminates in the Eternal Return of 'I want more', of a fuck going on forever.
Heidegger: in the same way as the essence of technology is nothing 'technological', the essence of fucking has nothing to do with fuck as a simple ontic activity; rather, 'the essence of fucking is the fucking of the essence itself, i.e. it is not only we, humans, that fuck up our understanding of essence, it is the essence which is already in itself fucked up (inconsistent, withdrawing itself, erring).
And, finally, this insight into how the essence itself is fucked up, brings us to Lacan's 'there is no such thing as a sexual relationship'.
Slavoj Žižek, The Fright of Real Tears (Krzysztof Kieslowski between Theory and Post-Theory ) - noot 57.
In de franse vertaling wordt fucking door baiser vervangen. Proper is dat.
hoofdstuk 10, § 11, pag. 26
Labels:
point noir,
rook,
utterly confused
dinsdag 23 november 2010
Fuck them!
Fuck them!
[...] You have to break some windows to get the message through.
(Žižek - Violence Revisited, Birkbeck College Lecture, 12-11-10)
There is a crack in everything. That's how the light gets in.
(Leonard Cohen, Anthem, from 'The Future, 1992)
(Leonard Cohen, Anthem, from 'The Future, 1992)
zaterdag 20 november 2010
donderdag 18 november 2010
maandag 15 november 2010
hoge hielen
Ligt uiteindelijk de tong van
de golf als een kater in de
wanden van een mondmand
ligt het woord naakt
op het water
van de lakens en
uit een bekken ingebraakt
- droog en aan een naald -
hak ik hak je
het testkanaal
(is) open
zonder adjectieven
hoofdstuk 10, § 11, pag. 14
Labels:
rook
vrijdag 12 november 2010
MultiSocket
Om de leegte om het gat om het eten dat ik had om de liefde het gemis om het wachten dat nu is om het lieven om het slapen om het leven op te rapen om het schrijven om het schrappen om de onmacht het te snappen om het geven om het vragen om het zwijgen te verdragen om de muur om de zee om de deuren om het ne...............................................
om de andere dag
« Souviens-toi que le Temps est un joueur avide
Qui gagne sans tricher, à tout coup ! » *
om de andere dag
« Souviens-toi que le Temps est un joueur avide
Qui gagne sans tricher, à tout coup ! » *
"Scheer je radikaal, ik toon je het sublieme, ik open een deur die je voordien niet zag",
disait le sujet supposé savoir
De object-scène trekt zich terug
als een nukkige rivier in een te smalle bedding van stilte en remmen.
Beter te zijn als een koppige tafel, een weerbarstige matras, een lege kruik, een zwart scherm, een hortende film, een gat van zwijgen.
I, object.
Hij hakt het hout, scheurt het dons, breekt de kruik, trekt een eerste lijn
met een penseel
- dit is een ruptuur - breekt de dijk, getijdegolft doorheen een lichaam, een leven
een weg van nooit meer terug
Een tafel vult zich met spijzen
een matras steunt en is zacht als ik vrij of slaap
een kruik geeft overvloed, zonder einde
Een scherm toont zijn gedachten
een film speelt
een gat spreekt
zonnen klimmen, dalen, manen na elkaarde zandkorrel wordt gekliefd, telkens de delen in twee en wéér
de era van de woestijn en le soleil noir
en daarin het driftig paard
Tafel, vul je met spijzen!
Matras, steun me en wees zacht als ik op je vrij of slaap
Kruik, geef overvloed, zonder einde
Scherm, toon zijn gedachten
Film, speel
Gat, spreek
Is dit een gebod?
Er is een kind dat krijst van honger
verhonger het kind
veroneindig het verlangen
Ik haalde je tafel van je weg en de stoel waarop ik je wist, de deur, de boom, het raam, de stenen, het pad, de vissen in je hand, de boeken, de kleur
zover wou ik gaan, ook het trommelschilderij
(en moét het?) de ontmanteling:
Je haar (Ja heer, schreef ik eerst) en het gevoel ervan
je hemd je riem en je broek je schoenen, sokken en ondergoed, hun warmte en geur
je baard en zijn afdruk in mijn hand
je mond en zijn spreken, de zinnelijkheid, de klank, buigingen en timbre, woordenreeksen, verborgen betekenis
je ogen en hun dionysische blik, het derde oog dat in tegenstelling tot het rechte van Apollo alles ziet, altijd.
Al-tijd.
je vingertoppen, meestervaardig, hun echo op mijn vel, hun vatten van gereedschap, hun hechting aan handen vol rein geweld, de armen, het lichaam
de huid als een slangenvel bij de laatste keer
de kooi rond je longen en je hart
het slaan daarvan in mijn blote palm
het kloppen van je lid
het vragen van mijn handen
welke vraag
wie
cirkelwas en is wat overbleef onzegbaar, de leemte, als al ontdaan is tot niets, al het verlangen dat dan leeft, het grootste
een wezen
onvangbaar onzichtbaar Reëel
aanwezig op de nullijn van (mijn) zijn
excentrisch
exstatisch
zijn en daarin sterven
breekt door het oppervlak
(Je Naam)
* Baudelaire
in: onafgewerkte tekst - of af te werken tekst?
En god-dog en l'amour en plus en zoveel meer
hoofdstuk 7, hoofdstuk 8, hoofdstuk 9, hoofdstuk 10, § 10-11, pag. 18-12
Labels:
ellipsis,
enkel rook,
heel veel rook,
Hegel - Phän. des Geistes,
k -s,
ook rook,
poème des poèmes,
Q,
QOLASJKIF,
Reëel,
rook,
rook dus,
RSI,
usw
donderdag 11 november 2010
dinsdag 9 november 2010
zaterdag 6 november 2010
machtsverheffing
Iemand hunkerde naar Iemand-Anders
de zandkorrel die Iemand-Anders Iemand toeschoof was als een schat
toen kwam het wachten
Iemand werd hoorndol, doof, blind en stom gelijk, nam een mes en kliefde de zandkorrel in twee,
de twee delen elk in twee
de vier delen elk in twee
de acht delen elk in twee
de zestien delen elk in twee
de tweeëndertig delen elk in twee
de vierenzestig delen elk in twee
de honderdachtentwintig delen elk in twee
de tweehonderdzesenvijftig delen elk in twee
de vijfhonderdtwaalf delen elk in twee
de duizendvierentwintig delen in twee
de tweeduizendachtenveertig delen elk in twee
de vierduizendzesennegentig delen elk in twee
de achtduizendhonderdtweeënnegentig delen elk in twee
de zestienduizenddriehonderdvierentachtig delen elk in twee...
zo ging het tijden door
zo ontstond een woestijn.
aan de horizon verscheen Iemand-Anders
soms
of was het een fata morgana?
hoofdstuk 7 - 10
de zandkorrel die Iemand-Anders Iemand toeschoof was als een schat
toen kwam het wachten
Iemand werd hoorndol, doof, blind en stom gelijk, nam een mes en kliefde de zandkorrel in twee,
de twee delen elk in twee
de vier delen elk in twee
de acht delen elk in twee
de zestien delen elk in twee
de tweeëndertig delen elk in twee
de vierenzestig delen elk in twee
de honderdachtentwintig delen elk in twee
de tweehonderdzesenvijftig delen elk in twee
de vijfhonderdtwaalf delen elk in twee
de duizendvierentwintig delen in twee
de tweeduizendachtenveertig delen elk in twee
de vierduizendzesennegentig delen elk in twee
de achtduizendhonderdtweeënnegentig delen elk in twee
de zestienduizenddriehonderdvierentachtig delen elk in twee...
zo ging het tijden door
zo ontstond een woestijn.
aan de horizon verscheen Iemand-Anders
soms
of was het een fata morgana?
hoofdstuk 7 - 10
Labels:
rook
...amper vers
hij keek en wees
en zei: 'ik wil vlees".
ze nam akt van wat hij wou
en ontbeende een vrouw
hij vrat haar op
maar liet haar kop
en op haar huid
leefde hij zich uit
met een wiegijzer
zijn bezoek
bezag het doek
in een doos - apart -
een doorstoken hart
een paneel
bedekte het origineel
dat van de wereld was
hoofdstuk 10, § 11 pag.5-6
en zei: 'ik wil vlees".
ze nam akt van wat hij wou
en ontbeende een vrouw
hij vrat haar op
maar liet haar kop
en op haar huid
leefde hij zich uit
met een wiegijzer
zijn bezoek
bezag het doek
in een doos - apart -
een doorstoken hart
een paneel
bedekte het origineel
dat van de wereld was
hoofdstuk 10, § 11 pag.5-6
Labels:
rook
de (on)mens?
La dialectique du maître et de l'esclave réapparaît là. avec, si on peut dire, sa valeur psychogénique; ce n'est peut-être pas totalement décisif, la « Phénoménologie de l'esprit » n'épuise probablement pas tout ce dont il s'agit quant au développement de l'esprit, mais assurément on ne peut pas ne pas voir sa valeur psychologique, à savoir que c'est dans une rivalité fondamentale, dans une lutte à mort première et essentielle, que se passe ce quelque chose qui a le plus étroit rapport avec sa constitution du monde humain comme tel, à ceci près que dans sa forme c'est bien en effet ce dont il s'agit, de rivalité qui est tellement essentielle, que ce que nous voyons à la fin c'est la réapparition, si on peut dire, des enjeux: le maître a pris à l'esclave sa jouissance, c'est-à-dire qu'il s'est emparé de l'objet du désir en tant qu'il était l'objet du désir de l'esclave, mais que du même coup il a perdu son humanité, c'est-à-dire que ce n'était pas du tout l'objet de la jouissance qui était en cause, c'était la rivalité en tant que telle, et cette humanité désormais à qui la doit-il ? Uniquement à la reconnaissance de l'esclave; seulement comme lui ne reconnaît pas l'esclave, cette reconnaissance n'a littéralement aucune valeur, c'est-à-dire que le maître devient comme il est habituel dans l'évolution concrète des choses, celui qui a triomphé et qui a conquis la jouissance devient complètement idiot, c'est-à-dire incapable d'autre chose que de jouir pendant que celui qui en a été privé garde tout le rapport humain, car lui a reconnu le maître et il a donc la possibilité d'être reconnu par lui, c'est-à-dire qu'il engagera la lutte à travers les siècles pour être reconnu par celui qui peut efficacement le reconnaître.
Lacan - Sém. 3, leçon 3
hoofdstuk 7 - 10
Lacan - Sém. 3, leçon 3
hoofdstuk 7 - 10
Labels:
rook
maandag 1 november 2010
amfibool²
Het is ochtend en ik houd me vast aan een kop koffie. De nacht was te kort. Alles lijkt bizar: waarom ik hièr zit, hoe ik hier kom en hoe ik me afvraag: heb ik een kater!
Mijn ogen dwalen in de registers van mijn geheugen.
Ik hang vast aan ogen van schitterend amfibool, gevlamde eb en mahonie, vingers die in een baard plukken, handen en armen die onverwacht explosief gesticuleren en woorden, uitdrukkingen, tussengooisels als ‘pfff’ en ‘oech’ en lach en gedachten kleurrijk boven de tafel schilderen, om daarna even plots stil te vallen in een schoot van magere benen die zelfs om elkaar geslagen nog toelaten dat beide voeten de grond raken. Ik wil mijn handen op die knieën leggen.Ik houd me vast aan een kop koffie. Zwart legt hij een isolatielaag tegen mijn binnenkant terwijl ik mij uiterlijk als vanouds niet laat kennen. Tenminste, dat denk ik. Ik stort een bodem in mijn maag, een shot cafeïne, om me niet te verliezen in gedachten van 'utterly confused'.
En zijn die haast vogelachtige handen, als kieviten op een veld, met onnavolgbare vlucht - dat duiken, zwenken, stijgen, rusten….Ik palpeerde ze beiden (zou mijn ogen willen sluiten) en voelde ze als braille. De nagels, het bot, de huid, het vlees van de muizen. Ik navigeerde als vanouds tussen metacarpalen, vond snuifdoos en webbing. Zocht de ijkpunten, maakte een mentaal plan en hing alles vast in mijn eigen vingerprent.
Ik had gezegd: “Ik wil ze zien en voelen”. Dat mocht en deed ik dus.
Dat was ik, prentenverzamelaar. Van onzichtbare platen. Het handencabinet…
Met kijken en voelen van handen als puur genot.
Mijn ogen zijn daar gebleven, op dat gezicht. En als met een laserpen snijd ik lijn na plooi, de baard, de lange nek daaronder, kwetsbaar als Nzou’s plek.
Elke dag sedertdien.
1 nov. 2007 - 1 nov. 2010
zondag 31 oktober 2010
chtonisch II
De nacht is vol. Ik doe mijn ogen dicht en dans. Met jou en als vanzelf. Ik laat je kijken tussen einde en begin. Dit is het gat om in te springen, dit is de plek van het conflict en niets dan ambiguïteit. Dit is waar het subject verrijst en speelveld krijgt.
Het gebeurt dat ik zing, heel diep - het is alleen
het wrijven van bloed in capillairen. Je hoort het niet.
Soms leg ik een oor in mijn handpalm en luister.
Voel je dat? Verbazend, toch:
Het is het vloeien van een rivier
in het bekken, het kolken
het stuwen van het middenrif. Omdat ik zit
op een stoel en mijn benen persend kruis
gaat de wereld eraan
voorbij.
het wrijven van bloed in capillairen. Je hoort het niet.
Soms leg ik een oor in mijn handpalm en luister.
Voel je dat? Verbazend, toch:
Het is het vloeien van een rivier
in het bekken, het kolken
het stuwen van het middenrif. Omdat ik zit
op een stoel en mijn benen persend kruis
gaat de wereld eraan
voorbij.
Daar springt de dood / en slaat / de hamers / onrecht / streeks
Zal ik wachten? Ik zie je . onzichtbaar / blijft het instrument / maar in de torsie van het lijf / in elke plooi van wapperend goed en haar /
is het gebaar /
.....................................................................de /
.......................................................................sprong /
...........................................................................het reële /
.................................................. wezig

Ongekruid.
Er is het nieuws en iemand vraagt hoe het nu gaat.
Ik veins afwezigheid.
Binnen mij is leven, daar schrijft het bekken
letters, declameert een telegram:
"Kom binnen, de danszaal is leeg.
Je Naam, kom dan. Het is tijd voor een feest."
hoofdstuk 7
hoofdstuk 10 § 10, pag 18-30
Labels:
13.13,
a-polis,
creatief gebaar,
dansen,
datum,
doekbespreking,
ets pri ose pri,
jouissance,
k - s,
rook,
usw
donderdag 28 oktober 2010
366 (voorlopige titel)
Het lichaam is niet welbespraakt
Als ik het variatie vraag zwijgt het
of herhaalt ontelbaar keer
hetzelfde
omdat er zinnen zijn waarvoor geen
zinnen zijn dan het lijf dat spreekt
Het lichaam is niet welbespraakt
Als ik het variatie vraag zwijgt het
of herhaalt ontelbaar keer
hetzelfde
omdat er zinnen zijn waarvoor geen
zinnen zijn dan het lijf dat spreekt
Het lichaam is niet welbespraakt
Als ik het variatie vraag zwijgt het
of herhaalt ontelbaar keer
hetzelfde
omdat er zinnen zijn waarvoor geen
zinnen zijn dan dat het lichaam spreekt
hoofdstuk 7
Hoofdstuk 9, § 10, pag 25-26
hoofdstuk 10 pagina na pagina
dinsdag 26 oktober 2010
maandag 25 oktober 2010
chtonisch
googleprentje
The Lady's Dressing Room
Five Hours, (and who can do it less in?)
By haughty Celia spent in Dressing;
The Goddess from her Chamber issues,
Array'd in Lace, Brocades and Tissues.
Strephon, who found the Room was void, [5]
And Betty otherwise employ'd;
Stole in, and took a strict Survey,
Of all the Litter as it lay;
Whereof, to make the Matter clear,
An Inventory follows here. [10]
And first a dirty Smock appear'd,
Beneath the Arm-pits well besmear'd.
Strephon, the Rogue, display'd it wide,
And turn'd it round on every Side.
On such a Point few Words are best, [15]
And Strephon bids us guess the rest;
But swears how damnably the Men lie,
In calling Celia sweet and cleanly.
Now listen while he next produces,
The various Combs for various Uses, [20]
Fill'd up with Dirt so closely fixt,
No Brush could force a way betwixt.
A Paste of Composition rare,
Sweat, Dandriff, Powder, Lead and Hair;
A Forehead Cloth with Oyl upon't [25]
To smooth the Wrinkles on her Front;
Here Allum Flower to stop the Steams,
Exhal'd from sour unsavoury Streams,
There Night-gloves made of Tripsy's Hide,
Bequeath'd by Tripsy when she dy'd, [30]
With Puppy Water, Beauty's Help
Distill'd from Tripsy's darling Whelp;
Here Gallypots and Vials plac'd,
Some fill'd with washes, some with Paste,
Some with Pomatum, Paints and Slops, [35]
And Ointments good for scabby Chops.
Hard by a filthy Bason stands,
Fowl'd with the Scouring of her Hands;
The Bason takes whatever comes
The Scrapings of her Teeth and Gums, [40]
A nasty Compound of all Hues,
For here she spits, and here she spues.
But oh! it turn'd poor Strephon's Bowels,
When he beheld and smelt the Towels,
Begumm'd, bematter'd, and beslim'd [45]
With Dirt, and Sweat, and Ear-Wax grim'd.
No Object Strephon's Eye escapes,
Here Pettycoats in frowzy Heaps;
Nor be the Handkerchiefs forgot
All varnish'd o'er with Snuff and Snot. [50]
The Stockings, why shou'd I expose,
Stain'd with the Marks of stinking Toes;
Or greasy Coifs and Pinners reeking,
Which Celia slept at least a Week in?
A Pair of Tweezers next he found [55]
To pluck her Brows in Arches round,
Or Hairs that sink the Forehead low,
Or on her Chin like Bristles grow.
The Virtues we must not let pass,
Of Celia's magnifying Glass. [60]
When frighted Strephon cast his Eye on't
It shew'd the Visage of a Gyant.
A Glass that can to Sight disclose,
The smallest Worm in Celia's Nose,
And faithfully direct her Nail [65]
To squeeze it out from Head to Tail;
For catch it nicely by the Head,
It must come out alive or dead.
Why Strephon will you tell the rest?
And must you needs describe the Chest? [70]
That careless Wench! no Creature warn her
To move it out from yonder Corner;
But leave it standing full in Sight
For you to exercise your Spight.
In vain, the Workman shew'd his Wit [75]
With Rings and Hinges counterfeit
To make it seem in this Disguise,
A Cabinet to vulgar Eyes;
For Strephon ventur'd to look in,
Resolv'd to go thro' thick and thin; [80]
He lifts the Lid, there needs no more,
He smelt it all the Time before.
As from within Pandora's Box,
When Epimetheus op'd the Locks,
A sudden universal Crew [85]
Of humane Evils upwards flew;
He still was comforted to find
That Hope at last remain'd behind;
So Strephon lifting up the Lid,
To view what in the Chest was hid. [90]
The Vapours flew from out the Vent,
But Strephon cautious never meant
The Bottom of the Pan to grope,
And fowl his Hands in Search of Hope.
O never may such vile Machine [95]
Be once in Celia's Chamber seen!
O may she better learn to keep
"Those Secrets of the hoary deep!"
As Mutton Cutlets, Prime of Meat,
Which tho' with Art you salt and beat, [100]
As Laws of Cookery require,
And toast them at the clearest Fire;
If from adown the hopful Chops
The Fat upon a Cinder drops,
To stinking Smoak it turns the Flame [105]
Pois'ning the Flesh from whence it came;
And up exhales a greasy Stench,
For which you curse the careless Wench;
So Things, which must not be exprest,
When plumpt into the reeking Chest; [110]
Send up an excremental Smell
To taint the Parts from whence they fell.
The Pettycoats and Gown perfume,
Which waft a Stink round every Room.
Thus finishing his grand Survey, [115]
Disgusted Strephon stole away
Repeating in his amorous Fits,
Oh! Celia, Celia, Celia shits!
But Vengeance, Goddess never sleeping
Soon punish'd Strephon for his Peeping; [120]
His foul Imagination links
Each Dame he sees with all her Stinks:
And, if unsav'ry Odours fly,
Conceives a Lady standing by:
All Women his Description fits, [125]
And both Idea's jump like Wits:
By vicious Fancy coupled fast,
And still appearing in Contrast.
I pity wretched Strephon blind
To all the Charms of Female Kind; [130]
Should I the Queen of Love refuse,
Because she rose from stinking Ooze?
To him that looks behind the Scene,
Satira's but some pocky Quean.
When Celia in her Glory shows, [135]
If Strephon would but stop his Nose;
(Who now so impiously blasphemes
Her Ointments, Daubs, and Paints and Creams,
Her Washes, Slops, and every Clout,
With which he makes so foul a Rout;) [140]
He soon would learn to think like me,
And bless his ravisht Sight to see
Such Order from Confusion sprung,
Such gaudy Tulips rais'd from Dung.
by Jonathan Swift
1732
Edited by Jack Lynch
dinsdag 19 oktober 2010
Fantoom
Ten grave
Ik draag je nog
Nóg wordt er gezongen en onthouden we ons
Nog, want, zegt de oude vrouw, dit doe je niet
Geen handel als je op graftocht bent
Aan de spiegel wappert een vaan
Al de vrouwen zingen, aMbuya's en aMai's
Je bent te klein
Je laat niets achter, zelfs geen geur
Niets laat je na
Neemt meer mee dan waarmee je kwam, waardeloos het meer
Waarom neem je plaats
maandag 18 oktober 2010
donderdag 14 oktober 2010
dansen II - de nacht
.
gisteren was niets en gisteren
ook niet
vandaag
ook niet
maar de ochtend was vol gloed
hoofdstuk 7
hoofdstuk 10, § 10 pag.10 & 13-14
Labels:
rook
onder de hiel (switch VII)
Dat de maagd het doet zou een foute vertaling zijn uit de Vulgaat terwijl de Septuagint het over een hij heeft. En ook daar zij/hij.
hoofdstuk 7
hoofdstuk 10, § 9 pag. 29
Labels:
genesis,
il miglior fabbro,
rook,
slang,
teiresias
dinsdag 12 oktober 2010
het onmogelijke
[...] an event that cannot be integrated into symbolic reality because it appears to interrupt the "normal" causal chain. From the moment of this eruption, even the most ordinary events of life seem loaded with threatening possibilities; everyday reality becomes a nightmarish dream as the "normal" link between cause and effect is suspended. This radical opening, this dissolution of symbolic reality, entails the transformation of the lawlike succession of events into a kind of "lawless sequence" and therefore bears witness to an encounter with the "impossible" real, resisting symbolization.
Suddenly, "everything is possible," including the impossible.
(S. Žižek - Looking Awry, p. 48)
hoofdstuk 7
hoofdstuk 10, § 9 pag. 25-30, § 10, pag.11-12
Labels:
rook
352
windstil
middenin blijft een venster open
hopen
boeken op het e-kozijn
hoeveel antidoot nog steeds
als verdoolde vogel
op hoge poot
aan komt lopen
en vliegen
boze, wilde, blije
en machteloze woorden
door elkaar
bijeen
gehouden door...
hoe (on)doorkruisbaar
een woestijn
ik veeg het zand af van mijn dijen
adem diep
- daar is de zon -
en kijk
hoofdstuk 7
hoofdstuk 10, pag. 12
zaterdag 9 oktober 2010
donderdag 7 oktober 2010
lezen
Le Livre unique
J’ai vu les noirs Védas
Le Coran, l’Évangile,
Les livres des Mongols
Dans leur gaine de soie,
Où se mêlent la poussière des steppes
Et l’odeur forte du crottin,
Faire un bûcher
Comme les Kalmouks à l’aube,
Et s’y étendre –
De blanches veuves disparurent dans un nuage de fumée,
Pour hâter la venue
Du livre Unique,
Dont les pages sont de grandes mers,
Frémissant de leurs ailes de papillons bleus ;
Et le fil de soie indiquant
Où s’est suspendu le regard du lecteur,
Des fleuves immenses au torrent bleu :
La Volga où, la nuit, on chante Razine,
Le Nil jaune où l’on prie le soleil,
Le Yan-Tsé-Kiang comme un purin épais de créatures humaines,
Et toi Mississipi, où les yankees
Portent le ciel étoilé en guise de pantalon,
Les jambes enveloppées dans du ciel étoilé,
Et le Gange, où des hommes sombres, des arbres de l’esprit
Et le Danube, où des hommes blancs
Vêtus de blanc, de chemises blanches, debout au-dessus de l’eau,
Et le Zambèze, où les hommes sont plus noirs que leurs bottes,
Et l’Ob impétueux où l’on fouette Dieu,
Où du regard on fixe un coin
Pendant quelque repas bien gras,
Et la Tamise, où l’ennui morne.
Et sur la couverture, le sceau du créateur,
Mon nom, signes bleus.
Mais tu lis négligemment.
Fais donc attention !
Tu es trop distrait, l’air de tirer au flanc,
Comme s’il s’agissait de lois divines à apprendre
Ces chaînes de montagnes et ces vastes mers
Ce Livre Unique
Tu l’auras bientôt lu !
Le baleine bondit dans ces pages
Et l’aigle, en contournant la page de coin,
Se pose sur les vagues marines, les seins des mers,
Pour se reposer sur le lit de l’aigle de mer
Je suis celui aux cheveux de fleuve...
Regardez ! Le Danube me coule sur les épaules
Et, comme un tourbillon volontaire, le Dniepr
Bleuit de tous ses rapides.
La Volga s’est jetée sur mes mains,
Elle tient un peigne à la main, une muraille montagneuse,
Et coiffe sa chevelure –
Et ce long cheveu
Que je prends entre mes doigts
C’est l’Amour, où la Japonaise prie le ciel
Les mains jointes au moment de l’orage
[...]
Vélimir Khlebnikov, La création verbale, coll. TXT, dirigée par Christian Prigent, traduction du russe de Catherine Prigent, Christian Bourgois, 1980, p. 21 & 22.
J’ai vu les noirs Védas
Le Coran, l’Évangile,
Les livres des Mongols
Dans leur gaine de soie,
Où se mêlent la poussière des steppes
Et l’odeur forte du crottin,
Faire un bûcher
Comme les Kalmouks à l’aube,
Et s’y étendre –
De blanches veuves disparurent dans un nuage de fumée,
Pour hâter la venue
Du livre Unique,
Dont les pages sont de grandes mers,
Frémissant de leurs ailes de papillons bleus ;
Et le fil de soie indiquant
Où s’est suspendu le regard du lecteur,
Des fleuves immenses au torrent bleu :
La Volga où, la nuit, on chante Razine,
Le Nil jaune où l’on prie le soleil,
Le Yan-Tsé-Kiang comme un purin épais de créatures humaines,
Et toi Mississipi, où les yankees
Portent le ciel étoilé en guise de pantalon,
Les jambes enveloppées dans du ciel étoilé,
Et le Gange, où des hommes sombres, des arbres de l’esprit
Et le Danube, où des hommes blancs
Vêtus de blanc, de chemises blanches, debout au-dessus de l’eau,
Et le Zambèze, où les hommes sont plus noirs que leurs bottes,
Et l’Ob impétueux où l’on fouette Dieu,
Où du regard on fixe un coin
Pendant quelque repas bien gras,
Et la Tamise, où l’ennui morne.
Et sur la couverture, le sceau du créateur,
Mon nom, signes bleus.
Mais tu lis négligemment.
Fais donc attention !
Tu es trop distrait, l’air de tirer au flanc,
Comme s’il s’agissait de lois divines à apprendre
Ces chaînes de montagnes et ces vastes mers
Ce Livre Unique
Tu l’auras bientôt lu !
Le baleine bondit dans ces pages
Et l’aigle, en contournant la page de coin,
Se pose sur les vagues marines, les seins des mers,
Pour se reposer sur le lit de l’aigle de mer
Je suis celui aux cheveux de fleuve...
Regardez ! Le Danube me coule sur les épaules
Et, comme un tourbillon volontaire, le Dniepr
Bleuit de tous ses rapides.
La Volga s’est jetée sur mes mains,
Elle tient un peigne à la main, une muraille montagneuse,
Et coiffe sa chevelure –
Et ce long cheveu
Que je prends entre mes doigts
C’est l’Amour, où la Japonaise prie le ciel
Les mains jointes au moment de l’orage
[...]
Vélimir Khlebnikov, La création verbale, coll. TXT, dirigée par Christian Prigent, traduction du russe de Catherine Prigent, Christian Bourgois, 1980, p. 21 & 22.
Labels:
leesstonde,
rook
woensdag 6 oktober 2010
dinsdag 5 oktober 2010
Τειρεσίας (switch V) - zo vloeit de rivier
You taught me language
And my profit on 't is
I know to curse.
And my profit on 't is
I know to curse.
Teiresias, je blinde oog doet zinnen rollen. Je zachte zeggen zou een zegen zijn. Ja, de heldere kas en levende borst die honger stillen. Alsof antwoorden kunnen. Ik zie je, mis-
leidend kader van een schilderij.
in de woestijn en ik riep
in een berg en ik riep
in zee en ik riep
in het donker en ik riep
in de stilte en ik riep
in de leegte en ik riep
je
Ik bezoek je dag en dag. Je oog is groot en wijd, diep als de vergeet- die een wensput blijft.
Ik zoek je in de nacht, schud gedachten in je uit met kruiden bevloekt of zoet als Eleusische wijn. En vragen.
Je kent me - niet(?)
Ik kom terug en weet: Ik ben een idioot. (Ik heb lief.)
een gletsjer misschien
zo traag het geweld dat schijnbaar zwijgt en kijkt
magma mijlen diep
geweld
zo na als kolking tot het oog
van de orkaan zo krachtig
denk je?
Teiresias, ben je zo blind dat ook je tast verdween? Voel je niet hoe ik als een zwerm óp je korf, als ganzen klief ik je baard richting zuid. Voel je niet mijn duizend vingers en lippen? Teiresias, ben jij een man? Teiresias voed me dan, met melk uit twee geslachten? Zo dan, Stekeblinde Kerel. Denk je dat ik schrik heb van je slang? Dichtten Ze je ook de oren? Werd het pad naar je hersens herplaveid?
spuwt een geiser
borrelt hij
(...) als waterrijk?
Je stille oog
Je vaste staf?
Vandalen. Duizendelf teveel en overschat hun belang. Nu is het blad weer leeg, is er tekort met zuigende kracht
als de inslag waarrond ik draal - zacht, strelend, stampend en luid schreeuwend - terwijl het vocht uit klieren stroomt. Want olifanten sterven niet.
Van stenen maakt het niet uit. Van letters schijnbaar wel. Of van woorden. Toch? Lees me, Teiresias!
Wat zijn de tekens?
Denk je?
Denk je dat een datum naderen kan?
Als een komeet?
De slang glijdt door genese, snijdt het water, breekt de rots, is hij en zij gelijk, je stok, en jij, onder Hera's Hiel eveneens, Tirese.
Maar hij sprak uit zijn oog
uit zijn handen groeide tekst
als een zwarte vlek.
De inkt dep ik droog.
Het lange haar dat tussen mijn vingers glijdt
is (...)
hoofdstuk 7
hoofdstuk 10, § 9 pag. 30, § 10, pag. 2-5
vrijdag 1 oktober 2010
orakel (switch IV)
er zijn
zij die kiezen
voor het vlees en
met een snode daad
van het zaad
zich ontdoen wijl ik
ontwapend
tot je tanden
lees
hoofdstuk 7
hoofdstuk 10, § 9 pag. 7-29-30
donderdag 30 september 2010
Τειρεσίας (switch III)
At the violet hour, when the eyes and back
Turn upward from the desk, when the human engine waits
Like a taxi throbbing waiting,
I Tiresias, though blind, throbbing between two lives,
Old man with wrinkled female breasts, can see
At the violet hour, the evening hour that strives
Homeward, and brings the sailor home from sea,
The typist home at teatime, clears her breakfast, lights
Her stove, and lays out food in tins.
Out of the window perilously spread
Her drying combinations touched by the sun's last rays,
On the divan are piled (at night her bed)
Stockings, slippers, camisoles, and stays.
I Tiresias, old man with wrinkled dugs
Perceived the scene, and foretold the rest—
I too awaited the expected guest.
(T.S. Eliot, The Waste Land 215-230)
˙ʇʞɾıʞ ǝɾ 'sɐısǝɹıʇ
˙ʇƃɾıʍz ǝɾ 'sɐısǝɹıʇ
Turn upward from the desk, when the human engine waits
Like a taxi throbbing waiting,
I Tiresias, though blind, throbbing between two lives,
Old man with wrinkled female breasts, can see
At the violet hour, the evening hour that strives
Homeward, and brings the sailor home from sea,
The typist home at teatime, clears her breakfast, lights
Her stove, and lays out food in tins.
Out of the window perilously spread
Her drying combinations touched by the sun's last rays,
On the divan are piled (at night her bed)
Stockings, slippers, camisoles, and stays.
I Tiresias, old man with wrinkled dugs
Perceived the scene, and foretold the rest—
I too awaited the expected guest.
(T.S. Eliot, The Waste Land 215-230)
˙ʇʞɾıʞ ǝɾ 'sɐısǝɹıʇ
˙ʇƃɾıʍz ǝɾ 'sɐısǝɹıʇ
hoofdstuk 7
hoofdstuk 10, § 9 pag. 29-30
Labels:
il miglior fabbro,
rook
Abonneren op:
Posts (Atom)