
Als we niet elkaar bekijken en ik niet zeg wat voor een klootzak je bent omdat je de uitzondering bent door je allerklootzakkerigstheid, waardoor je omgekeerd evenredig aan al het banale tuig dat zich aftrekt voor de televisie of dat kickt op de platheid van goed fatsoen, de kern bent waarrond ik beweeg.
… Omdat ik klootzak voor jou tot eretitel verhef... bekijk ik wat er van je is en noem het
naaste en
buur. Ben ik het kutwijf dan? Noem me teef zoals je deed met het uitverkoren schaap ter schering voorgeleid. Op straffe van… oh de schrik, de dreiging, de aangekondigde straf… het lange heerlijkste bad.
God! En ik ontkende, overdacht. Ik wist het niet. Ik rationaliseerde. Tot slot, bekende…:
God dan maar, het éne godgezicht (open)
Zo is het dus en dat ik verzuip in wat je achterliet, het gat, leegte waar je
weg in bent, dat me aanzuigt als de muil van een monster zonder lijf, een mond die eindigt in oneindigheid. Verglijdt, verglijdt, verglijdt…
Ik sterf aan je in duizend sneden.
Vertellen. Omdat elk verhaal zoveel kanten heeft als acteurs. Omdat elders een andere kant van hetzelfde wordt verspreid. Omdat ik beloofde te zwijgen over het hoe en het waar en dat tot nog deed. Omdat het andersom niet gold waardoor de schittering van het Ene als vuil vertrappeld wordt, water brak en zuur gegoten over dat: het meest unieke uit dit leven door de handen van de Ander.
Ik dacht het (open)
ik zoek de krochten niet waar je een slet verwacht het blauwe licht en damp van hete lijven nergens daar nergens op een niemandsplaats van leegte het oppervlak vol zweet gezwets en lege spraak van mensen met een dier- of lichaamsnaam - lieve lieve mensjes (voorbeeld enzo)
ik ben (daar) niet
of zo (open)
De tafel was rond.
Daar zat jij, te praten en te zwijgen.
Kleiner nog dan hoe je stil soms was zat ik en reisde op zinnen die je niet zei. Op die van anderen, van boeken en van oude doden, levende door zichzelf gedragen woorden, door jou. Groter werd ik in het kijken naar gedachten, naar je ogen die geloof en verlangen eigenzinnig projecteerden, me penetreerden, muren deden wijken... of omdat je vertrouwen zei.
Veelzeggend de bloem, een verpulver(en)de steen, scherven van een ruit. De vodden. De vodden. Tralala. Je lachte ermee. Je werd de dreigende schaduw op de wand, metamorfose, het beest met de muil. Ik dacht: daar wil ik wonen. Je arm een slang met ontwrichtende kaken in het zadelgewricht, in mijn lijf.
Ik telde je botten onder mijn vingers, op mijn vingers, tussen je verhalen en de warmte van '
doet het pijn?' en franse koffie en cognac. Ik reisde in je lichaam op een handwortelbeen. Stultifera enz., helemaal de gekte in.
Non lieu en Agape...
Maar het huis is het huis is het huis. sodade slechts een noma(n)dentent, contractvrij.
Het ging (niet) over werken en schrijven en dichten. En hoeren en schilderijen met sperma en spuug en haar. En ‘
Over het perspectief vertel ik je later nog wel’. Over het exces, patafysica, de constructie van de Ander, over Sade en Kant, een auto, een godin, een jood, een hongaar, Koffie en Genot. Over ‘
Je zal het leren kennen, allemaal’ en '
een volgende keer'.
Ik luisterde naar Passages uit Parijs, die je vlot interpreteerde (
lezen, sodade, lezen, dit en zoveel meer), keek op de schrijvende handen van een vluchteling.
'Vluchteling, waar is het boek van onder je arm? Waar is je grote boek? Wie bewaart je teksten voor jou?' ( hier, je hoeft maar te vragen)
Vluchtelingen zijn wanhopig, hun daden moedig maar zonder weg terug. De nieuwe Engel van de dood, de blik is een breuk, er is geen voor – of achterwaarts. De breuk - binnen en buiten, the edge that divides and unites (open)
Vrije Dood (open)
Ik wil je niet dood. Ik wil niet dat je weggaat. Ik ben stil in je nukkige zinnen, onder de lijnen van je hand. Rafels van een deken (
Aàn-dacht, neem ze nu je ze krijgt)… het stof voor jou, voor mij de gaten. Onder jouw ogen ben ik altijd naakt, omdat er geen grenzen zijn.
Hond tot hond? Short cut (open)
De cycloop kijkt naar de droeve bloemen in de boog van mijn schrijven dat landt als een zwerfkei in gobiaanse desolaatheid. Mijn muil kleurt rood, ja.
Ik voel me overgeleverd aan de uithangborden van de straat (even dan) en de huizen van recht waar je hand als een fakkel, je arm als een fontein van vuur op mijn vel… (hmmm, ze spuien maar, die willen - raak de paria! Pfffacer.)
Mijn oog breekt in facetten - De beweging in honderd
Tijd ontdekt het naakte lijf
De hel barst los
Achter de deuren aan de wand: janus lacht en janus kijft, het koor en gezellinnen: het zuur het zuur waar is het zuur dat ik haar vermink, verlink want vroegen we niet nooit te reppen over het eigen oord, de eigen naam terwijl we zelf… kleppen? Als het
mangavrouwtje dan. Ja. Kwaad. Niet boos. Zeus dan toch. Alle goden. Maak je toch niet druk.
Onaf
Leven
skandalon enzomeer
Wat kan ik anders zeggen dan: ‘ik zie je graag’ terwijl je éne oog zich sluit. ’s Nachts.
(of daar waar het derde open blijft)
god verdomme (open open open open open tot komt nog en mettertijd)
dierbare klootzak tot-dan-maar
Ben je er? Ben je nog wakker? Ben je daar?
En dan huil ik nog een beetje.
hfdst 9, p.287 e.v.
(in de reeks god-dog)
en vele andere reeksen