zondag 31 juli 2011

XII - qu'ontinuons

nachtwonde an 'Utinam ne in nemore . . .' nihilo minus legimus quam hoc idem Graecum, quae autem de bene beateque vivendo a Platone disputata sunt, haec explicari non placebit Latine? Quid? si nos non interpretum fungimur munere, sed tuemur ea, quae dicta sunt ab iis quos probamus, eisque nostrum iudicium et nostrum scribendi ordinem adiungimus, quid habent, cur Graeca anteponant iis, quae et splendide dicta sint neque sint conversa de Graecis?

onbewoonbaar of waarom een hoop blok op blok zich rondwerpt zonder plan uit verveling van vruchtbaar steen. Hier is een niveau van hersenonderzoek, het twijfelvolume op knop uit en roepen maar wie wenst. Elastisch springt zand, werpt vlooien hoog en vliegt in de kamelenneus. Breinen zijn als matroesjka's, ze passen in elkaar maar hebben niets met elkaar te maken. Langzaam trek ik aan de karavaan. Het was 24/7 en ik wist het niet. Er wordt gezocht naar een zee of een gewaad dat te onpas wordt gedragen. Er wordt radeloos geklonken op omverwaaiende vuilnisbakken of de man boven op het balkon die vertwijfeld lavendelresten bekijkt. Koppen worden geknepen en de leraar oreert: niet zoveel passief gebruiken. De structuur van mensen legt zich uit als een gitaarhandleiding, kwestie van hoe te bespelen. Koorden om aan te trekken, als we dansen zijn we poppennoten op een balk, wat was eerst het geluid of de strepen? De stabiliteit van vloeistofbewegingen is een kwestie van het binnenoor of van het bloed dat stolt wanneer niets meer beweegt. De mechanica van tuinmateriaal, het stap voor stap assimileren van het gezang van een zaag en de praktijk van het geriatrisch gebied van later. Hier ben je niet, niet in deze woorden. Hier leid ik je binnen wegens de leegte. Wegens de armoe en gemis. Hier breng ik je aan een rijke tafel en schenk je whiskey of armagnac in oogbollen en navels. Hier lichten de kaarsen, de gevallen was, en komen beelden tot leven. Het vuur is de avond die jaagt door het hout, de gensters als je je handen wrijft en het glinsteren van je ogen. Hier worden lichamen klaargestoofd, schalen vol dier en boom die vrucht is en vrucht dragen zal. Hier is het begin. De bijl die hakt.



hoofdstuk 7 - 10
hoofdstuk 11, § 7,  p. 29-30
in ouroboros en Bereshit

zaterdag 30 juli 2011

woensdag 27 juli 2011

XI - voorlopig résumé


“Der Mensch ist diese Nacht, dies leere Nichts, das alles in ihrer Einfachheit enthält, ein Reichtum unendlich vieler Vorstellungen, Bilder deren keines ihm gerade einfällt oder die nicht als gegenwärtige sind. Dies ist die Nacht, das Innre der Natur, das hier existiert – reines Selbst. In phantasmagorischen Vorstellungen ist es ringsum Nacht; hier schießt dann ein blutiger Kopf, dort eine andere weiße Gestalt plötzlich hervor und verschwinden ebenso. Diese Nacht erblickt man, wenn man dem Menschen ins Auge blickt – in eine Nacht hinein, die furchtbar wird; es hängt die Nacht der Welt hier einem entgegen.”


Georg Wilhelm Friedrich Hegel: Jenaer Realphilosophie. Vorlesungsmanuskripte zur Philosophie der Natur und des Geistes von 1805-1806, Hamburg: Felix Meiner, 1969, 180 f.



hoofdstuk 7 - 10
hoofdstuk 11, § 6 & 7, p. alle
in alle marges , in voetmatnoten en kleine sporen, in de textuur van het gerecht, in ondervlakte - onderwater - subspace enz, tussen wit en wit, intussen zwart en wit, Wie rook tussen tranen? , in: zoutwatercyclus, in copernicus' vinger, in Gobi, Kalahari,Thar, Tanami.. , in Freud, Freude, fantasma, 24/7
in: onafgewerkte tekst - of af te werken tekst?
en god-dog en l'amour en plus en zoveel meer

dinsdag 26 juli 2011

X - ex-s--soir (het jooch)

in quibus hoc primum est in quo admirer, cur in gravissimis rebus non delectet eos sermo patrius, cum idem fabellas Latinas ad verbum e Graecis expressas non inviti legant. quis enim tam inimicus paene nomini Romano est, qui Ennii Medeam aut Antiopam Pacuvii spernat aut reiciat, quod se isdem Euripidis fabulis delectari dicat, Latinas litteras oderit?
De armoe van tijdelijke muren, vrijheid en liberaal behagen, lege tuinen waar een Jood, de strenge wetten in zijn zak genaaid, niet eens op wandel kan en vermijdt het kruipen. Ex-S vertegenwoord/t en een luid/t j a dat niet luistert, ontluistert wat je schrijft en je naar adem happen doet, als eva zelfs nooit eer. Gulzig buigen de dagen over de nacht, dwaallustig ongedronken en uit een drachtige wonde vloeit slanguage. Overengagement gepredikt in een lusthof, taal gebaard. Mieren spijkeren wielwijzers kloklos en controleren het pH. dat optimaal is, kanslogica ten spijt of net niet. Spaßiale vagynesse. Zandduinen kan je niet bevelen noch het stof dat nu onder de mat, morgen osmotisch weer je lippen bedekt, je handen ruwt en je wimpers langer maakt, het object dat vloeibaar transformeert in je okselput en lacht als je het slaat. De bult die altijd weer verschijnt, de eerste wet van de mechanica, geklost, gezouten als de morsige tenen van de pier. Ik vouw mijn voetzool over je geslacht, jij die de maan zou zijn als je niet als mens geboren was, onvoorspelbaar direct. Als ik dwaal dwaal ik in haar. Van hem. De dag ziet me, de nacht, kaal met mantel van rijst, alijas van doorzichtigheid (en we gaan verder uiterst non sens) en vingers diep in hersenvlees. Auf der Suche. In Cubatie. Hooggehield. De hoofdstraat leidt naar beneden en traag indringend almaar juichend zingt de wind door de bliksembuis, inner fluitend. Lenig is de architectuur van de verbeelding.




hoofdstuk 7 - 10
hoofdstuk 11, § 7, p. 21-26
in Freud, Freude, fantasma, 24/7
in: onafgewerkte tekst - of af te werken tekst?
en god-dog en l'amour en plus en zoveel meer

zondag 24 juli 2011

IX - à ce soir

sin laboramus, quis est, qui alienae modum statuat industriae? nam ut Terentianus Chremes non inhumanus, qui novum vicinum non vult 'fodere aut arare aut aliquid ferre denique' -- non enim illum ab industria, sed ab inliberali labore deterret --, sic isti curiosi, quos offendit noster minime nobis iniucundus labor. [  Iis igitur est difficilius satis facere, qui se Latina scripta dicunt contemnere.
We gebruiken lamsgolfjes, astra kan best, en met de schade van zachtheid na gebruik. Koningsbloed aan marktprijs uit het jaar dat de wereld begon. Wat? Torens van de nijl in rituaanse spelen, ultiem handelen demistifieert. Nachtschade is altijd goed, zeiden ze. Zei ook ik. Huizen van steen tot de beenderen begraven zijn beter dan chocolade. Laatlicht naaldwerk onder je hand. Zag ik de andere beven, de jouwe vast. Overengagement heeft een droeve kant maar zelfs in een vreemd verband met de droge filosoof blijft het blijven. Taal wordt geraapt met je wesje in een eindwerk. Draak me, geïncarneerde anemoon. Heb je ooit gedacht: het eerste contact is altijd later dan je denkt? Waar was je heel mijn leven? Maar ik adem pas, hell! zo is het. Tijdwraak, taalgeld, niets rest. In het nachtland wandelen schaduwen tot pulp onder vingerlijnen en het monddonker licht bij volle maan op een huig. Residuele indrukken, negatieven van een aanwezigheid, het oppervlak sluit. Sluit in, sluit uit. Het is de wonde die jij als geen ander kent, dieper omdat ze blijft spreken. Ik had honderd oren maar behield er één die eigenzinnig hoort, luistert en betekent. Vraag blijft in haar vorm besloten. Twee monden met een schelp, vier getande lippen. Vragina dentata.
Ik bewaak de pot van klei. Wee hem of haar die hem in mijn woning breekt!



hoofdstuk 7 - 10
hoofdstuk 11, § 7, p. 22-24
in Gobi, Kalahari,Thar, Tanami...
in: onafgewerkte tekst - of af te werken tekst?
en god-dog en l'amour en plus en zoveel meer

donderdag 21 juli 2011

lobsters don't bark



hoofdstuk 7 - 10
hoofdstuk 11, § 7, p. 20
copernicus' vinger

woensdag 20 juli 2011

VIII - stars

Daar ookSive enim ad sapientiam perveniri potest, non paranda nobis solum ea, sed fruenda etiam [sapientia] est; sive hoc difficile est, tamen nec modus est ullus investigandi veri, nisi inveneris, et quaerendi defatigatio turpis est, cum id, quod quaeritur, sit pulcherrimum. etenim si delectamur, cum scribimus, quis est tam invidus, qui ab eo nos abducat?
Onder de sterste hemel volg ik melkse wegen, het schrompelen van de maan, het bloeien. Hoe ver ook, hoe apart, waar mensen ooit elkaar raakten is geen scheiding mogelijk meer, hoogstens een vergetelen. In een bepaald geval is snijden mythisch vermenigvuldigen. Gideon. De dingen die ze droegen. Ze wuifden met hun rug en onbeholpen schudden hun billen. In een land van appelsienen denkt men daar niet bij na en plukt men vruchten. Daar is de schaal met noten maar aan de pistachen rake men niet. Dit duurt oneindig. Kwetsbare systemen zijn misleidend, groter dan de vingertop, zachter dan de hand, oorwangend luister ik het hart dat op mijn maat geplaatst hoogte neemt, aaiwangharig hoor ik in de baard het woeste naaste(n). 
Het Oosten brult over het ruime strand.


En:



Daar ook


Onder de sterste hemel volg ik melkse wegen,
het schrompelen van de maan, het bloeien.
Hoe ver ook, hoe apart, waar mensen ooit
elkaar raakten is geen scheiding
mogelijk meer, hoogstens een vergetelen.

In een bepaald geval is snijden
mythisch vermenigvuldigen. Gideon.
De dingen die ze droegen. Ze wuifden
met hun rug en onbeholpen schudden
hun billen. In een land van appelsienen
 
denkt men daar niet bij na en plukt men
vruchten. Daar is de schaal met noten
maar de pistachen rake men niet.
 
Dit duurt oneindig. Kwetsbare systemen
zijn misleidend, groter dan de vingertop,
zachter dan de hand, oorwangend luister ik het hart

dat op mijn maat geplaatst hoogte neemt,
aaiwangharig hoor ik in de baard het woeste naaste(n).
Het Oosten brult over het ruime strand.

pfffff,
ja hoor .


hoofdstuk 7 - 11
in: zoutwatercyclus
in: onafgewerkte tekst - of af te werken tekst?
en god-dog en l'amour en plus en zoveel meer
 

maandag 18 juli 2011

VII - mes noirs

Blijven lachen (...)Qui autem, si maxime hoc placeat, moderatius tamen id volunt fieri, difficilem quandam temperantiam postulant in eo, quod semel admissum coerceri reprimique non potest, ut propemodum iustioribus utamur illis, qui omnino avocent a philosophia, quam his, qui rebus infinitis modum constituant in reque eo meliore, quo maior sit, mediocritatem desiderent.
Want zoals we weten is god een elugenaar maar dat is niet waar of niet van zin. Bestaat in een land niet en de letter d ontbreekt evenals het accent. Art though, ik krom mijn kin in mijn hand, nadenkend gebaar, het wrede theater, tater. De hond perst zijn drol. Alle honden zijn handen en ze maken rotzooi te veel. Zegt de voorganger - tout sérieux - dat wierook dient om de dode te eren. Ik knijp mijn neus van de lach en de stank van middeleeuwen is wierheid op die plek. Vergeten. Onder mijn voeten en onder de steen. Geen worm meer, geen kever. Maar daar in het midden van een kathedraal is de ontbinding uitgestald onder het bedrog van wie rook. Plantaardig orgasme, je bewerkt het toch nog, op een strand met kralen en gras. Verkies de ottomaanse harem of een hoerenkot, een stokjesspel met een japanse naam of een ministaat in europa. Droomde spaans en het verhaal: ze was te goed op stage. Onderzocht de onderkant waar gevonden een relatie met de stomp van haar vaders been, oraal, anaal, alle standjes. Overleven zou het heten. De accompagnerende lach blonk in de ogen. Ik zal geen vuile woorden gebruiken, zegt de lispelaar en tegelijk breekt de piñata op de scène. Hij heeft echt een hartelijke lach. Verwarmend in dit strontschip dat niet dienstig is bij de grammatica. Leven, leven... Geliefd is voltooid, lieven is v a n u. Er is wat in solitude gedacht, om het woord, de zwarte zon, de aarde erin en U. Taal heeft woestijn en zeldzaam oase. Ze jaagt. En de plaag vooruit van de vlakte, de kale. Wensten we vingers als mesjes en woorden als naald om het gewaad. Hechting. Kant. Broderie. Een stem, fiorituren. Woest, eenvoud, einders en toeval na de eindigheid. Er zijn vier velden.  Geologie van hersens levert occasioneel zilver tussen kalk. Dat is een kogel. Fungaal muf en verstorven. Niet hier. Niet hier. 
Daar ook

hoofstuk 7-11
Wie rook tussen tranen?

zondag 17 juli 2011

le soleil noir V




hoofdstuk 7-8-9
hoofdstuk 10, §6, §10 p. 9

hoofdstuk 11, § 1-7
In: onafgewerkte tekst - of af te werken tekst?
En god-dog en l'amour en plus en zoveel meer

zaterdag 16 juli 2011

VI - messe noire

(...) vreemde schoten. Contra quos omnis dicendum breviter existimo. Quamquam philosophiae quidem vituperatoribus satis responsum est eo libro, quo a nobis philosophia defensa et collaudata est, cum esset accusata et vituperata ab Hortensio. qui liber cum et tibi probatus videretur et iis, quos ego posse iudicare arbitrarer, plura suscepi veritus ne movere hominum studia viderer, retinere non posse.  
Waar voor mij ze gloeiend zijn, ballen van vuur gespuwd en geslikt, blijken ze voor anderen niet meer dan x of y. Taalschuld. Er bestaat een handleiding om te orakelen. Moeders delen ze. Oraal uiteraard. Met algo-ritmes. Weten zij veel. Pijn komt in alle geledingen. Lenige leveringen en overdoses geen probleem. Pijn is een gerecht in een pan op een vuur. Dichters weten. Energie wordt verdeeld per mond. Je vinger daar. Ik knoop veelgekleurde schalen met ijzerdraad en plan te blijven. Een bekken is geen laken, een krokodil ligt - ook de vader waakt. Je vaderschap in uitersten en wat ik zie is onverdeeld. De tanden van een krokodil passen in  een. Ik heb je aangemerkt bloedwijzergewijs, encycloop van soliede aard-e. De al te groene maand had besoin aan rood. Dure kersen en goedkoop lichaamsvocht in een koninkrijk van désordre. Nu is het tijd om knook op te graven. Noem me en ik grom. Ik glansde als object. Als object raak ik bestoft. Je merkende bepalende handen. Ik ontdek. A priori en museanische hypergetallen, octonionen - ken je dat? De exceptionele Lie-groepen zijn chinese soldaten die een asociaal netwerk infiltreren, kogelvis is hun wapen, hun motto: eet. Het zijn woorden uit hun keten want ik ben het beu. Alles is gerokken en geleurd of geforceerd in hatelijke vormen. Een bron wordt vergiftigd, wie drinkt wordt bedwelmd en denkt dat hij leeft. Dan zijn ijzeren poëten. Geslagen dit woord, gehakt per 100 gram. Hallal enzo. En de avond brengt ondergang en een mozaïek van kazen. Wil ik wijn of bier? Bidden wordt prooi, dat is gegeven, als bidden ingebed. Een teveel hangt als dood laken op de grond en het minne hiberneert. Waar meneer? Vlees, angst en de hoest, een dodemanspuzzel en het kind, fucked-up door geboorte, kijkt bijna blauw. Een scherm van gezond verstand belet het zicht en elasticiteitstheorie regeert. Blijven lachen (...)




hoofdstuk 7 - 11
tussen zwart en wit

donderdag 14 juli 2011

V - mes moires

Weten (...)Contra quos omnis dicendum breviter existimo. Quamquam philosophiae quidem vituperatoribus satis responsum est eo libro, quo a nobis philosophia defensa et collaudata est, cum esset accusata et vituperata ab Hortensio. qui liber cum et tibi probatus videretur et iis, quos ego posse iudicare arbitrarer, plura suscepi veritus ne movere hominum studia viderer, retinere non posse.
(...) is er (niet). Dit woord, zijn, is alomvattend. Het is de vorm die polariteiten aannemen, hoe dan ook. Zijn is. Ik weet dat je er (niet) bent. Daarom blijf ik object, als wat altijd kijkt en weet dat het bekeken wordt, dat opduikt na jaren in verlorenheid, een kelderhoek of onder een losse zolderplank, warrig fenomeen, een bult onder de mat van je huid. Er staat geschreven: ilniapasde. Het konijn hopt en neert. Ik kijk. Niets is verder dan het lijkt. She's too old to be young, het zijn de ogen, weet je. Lellendig. Je ziet het aan de huig, het lichte kleppen als ze haar stem buigt, de pen, het penseel vastneemt. Haar horizon ligt dieper dan ooit. De zon staat laag en zwart. Hoe kan je hiernaar luisteren als je het hoort? Of is het strelend op een onintelligente manier. Anders dan het harken in mijn hersens van filosofieën die de tuin heraanleggen, elke dag weer. I do not find that intelligent soothing, wat mij zoet is het...  de geur van huid, een sigaar, een stem als acaciahoning met een scheut whiskey, al mijn zintuigen doordrenkt tot ik arabisch spreek of hebreeuws, tot gutturalen uit de gobi nog het enige zijn dat ik kan uiten. Er is hier iets weg, verdwenen. Ik herinner me wel hoe het proefde voor jou, voor je naam zich wortelde in mijn keel, in de kleinste nis van mijn brein en voor alles in alles me herinnerde aan jou, wat ik ook doe, lees, zie, leef... hoe leeg was het daarvoor, hoe vol-leeg nu. Gisterennacht - herinner ik me - heb ik de ziel uit mijn lijf gekotst, de smaak van gal vijf of zes keer. Een etmaal later poets ik alle door de tijd gebeten rijen, maar mijn hoofd blijft een zompig moeras. Koffie met citroen ben jij. Twee helften waarvan een de dienst uitmaakt en koud en warm blaast bellen terwijl uitsteeksels in de hoeken van het bed tentakelen, grijpen in een groter niets. Het dier dat in me blijft is ver en nabij. Daar zijn koorts en dromen voor. Ging ik door het melkbomenbos waar levensbarstig woorden op de bodem kropen, als naakte wormen of als pasgeboren hazen, blind en zonder betekenis. De melker nekt na nek en zij maakt duivensoep tot ze te pletter stort tegen een spiegeldraad van nylon die reflecteert. Maar niet haar. Het kluwen geen einde noch begin, slechts waar ze slijmen groeit een spoor, een liniëring voor een taal, een balk voor vreemde schoten.
 En











hoofdstuk 7 - 11
tussen wit en wit

maandag 11 juli 2011

IV - mes mois

I admit... Contra quos omnis dicendum breviter existimo. Quamquam philosophiae quidem vituperatoribus satis responsum est eo libro, quo a nobis philosophia defensa et collaudata est, cum esset accusata et vituperata ab Hortensio. qui liber cum et tibi probatus videretur et iis, quos ego posse iudicare arbitrarer, plura suscepi veritus ne movere hominum studia viderer, retinere non posse.
Stradivarius jaagt op virale paarden langs het strijken van de stok, haar van drift daalt en rijst. De viool krijst zo surreëel dat Magritte er geen kluif aan heeft. Een allergie voor geluid filtert, selectiviteit onder een doof mom. Niet horen, beter luisteren. Hoe vult de ruimte met het voorwerp stem. Waar ze was is ze nu niet. Het object, stem, verpulverd, forensisch gereconstrueerd... lief-gekoosd, -gekooid, in zwijgen. Stem, je was op de vleugels van handen, vogel op een veld van tafel en schoot. Taalzijn, je vracht verlangen. Voorstembaarheid - ontgoocheling als een spiegel glas blijkt, of een spiegel toch gelijk. Het niets willen in de trein, de stultifera navis met loco-motief van je zoeken.
Achter je verlangen staan, zei je, is je verlangen een adres geven.
Ad-rest een naam, getallen en wat zee. Je praatte, vergat te spreken en ik wist niet wat of niet. Rook. Alleen het wit en blauw was fake. Wat wou je dat... ? En dan? En dan? I wog da dog i wog da dog i wog da dog en tuur over de vlakte. Sekuru, je weet wat er niet groeit, je kent haar onderhuidse terrein, geen beter geoloog dan jij, ongeolovige. Ik vraag me waar verdampte slagveren grafhof vinden. Zou het onder jaspis zijn, ingelegd met parels van geronnen bloed? Of is het inner dan zo? Dat staarten van paard en paard en paard wapperen op het water, aan en af? Ik was oceaan vandaag. Nooit noem ik je lief. Tussen ribben van koraal en de schelp die het bekken sluit zwoegt een portugees oorlogsschip geamputeerd toost ende uit, kaken sluiten. Niets van het zachte lippenvlees geeft in en woorden forceren zich geplet een weg naar buiten. Ze smaken zout. Nu is het pauze, ochtendtheorie. Agenda heb ik niet. Wakker worden en weten:





hoofdstuk 7 - 11
ondervlakte - onderwater - subspace enz

zondag 10 juli 2011

enquiry into the origin of

"Het syndroom van Turner is een chromosomale afwijking. Het komt alleen voor bij vrouwen en is ook beschreven bij muizen en paarden."
(Wikipedia)




hoofdstuk 7, §11
hoofdstuk 8, §4, p. 23
hoofdstuk 10, §8, p.
hoofdstuk 11, §7

vrijdag 8 juli 2011

III - mais toi

Zalig...Haec dum Dardanio Aeneae miranda videntur, dum stupet, obtutuque haeret defixus in uno, regina ad templum, forma pulcherrima Dido, incessit magna iuvenum stipante caterva.Qualis in Eurotae ripis aut per iuga Cynthi exercet Diana choros, quam mille secutae hinc atque hinc glomerantur Oreades; illa pharetram fert umero, gradiensque deas supereminet omnis; Latonae tacitum pertemptant gaudia pectus: talis erat Dido, talem se laeta ferebat per medios, instans operi regnisque futuris.
Zalig hij die een citroen doet eten en als bekentenis zoet verkrijgt, zalig hij die als een franse dichter, zalig hij die leesten leest, gebeden bedt en weet dat de koe boos is. Die benedictus met vier magen kent, zalig hij, zalig zij, en gedachten zwellen bij wat alsen, ze rekken en breken en intgeen rafelachtig waait klinkt komtnogmettertijd. Een malachieten parel touwt de onderdelen ook als een storm ze martelt of de zonnig zwarte nacht zelfwettelijkheid zingt, enig wat. Buiten concurreert een hese doffer maar de baard op je keel liegt niet, in tegenstelling tot de afwezigheid van hoge hielen, schoen-tjes van onzekerheid die onvindbaar bleken. Wat zijpelt geeft geen overlast, veeg ik aan tijgeringen van super-ego van tafel. Hij grauwt en toont zijn buik, wordt übermak als ik zijn ribben krab en afdaal naar zijn kruis. Hij draagt het waar en als een ander, hij, zij, jij... een collectieve plek voor man- en vrouwgeslacht.



hoofstuk 7-11
de textuur van het gerecht

donderdag 7 juli 2011

II - tais moi

La nuit.
Non eram nescius, Brute, cum, quae summis ingeniis exquisitaque doctrina philosophi Graeco sermone tractavissent, ea Latinis litteris mandaremus, fore ut hic noster labor in varias reprehensiones incurreret. nam quibusdam, et iis quidem non admodum indoctis, totum hoc displicet philosophari. quidam autem non tam id reprehendunt, si remissius agatur, sed tantum studium tamque multam operam
Tout change. De poolnacht met zijn tover wordt stil vervelend lang. Wachten is de kaken van een pitbull. Mengt van een teevee konijnen is een misverstand dat mensen heet. Dat er een woord voor is. En ik vroeg me af of hij Tellegen las, maar niet, psychotisch zei hij. Otis is een echo van een lift, dacht ik. Zij draagt een maagd maar is ze niet hoe zuiver water ze ook lijkt, als hij voor haar fontein speelt, de sater. Allemaal gezeik, fluistert het geklater, Mosi oa Tunya dondert van niet.
Buig ik mijn hoofd en schouders, knik ik mijn knieën en vouw mijn höp, open de vingertoppen rond mijn tong, de kringspier die getand tot de wapens zich keert. Cyceon dat om strategische redenen niet grieks werd geschreven, mes genoux doen altijd pijn, je sust me niet, je tssst te liever. Weet je hoe uitgewoond ik aan dit lichaam ben that is mixed up to the fles, dien thay pauw ko vlees. Er zijn mensen, de meesten, die alfa van sodade niet beten, en boven de meesten staat de meester. De prins van A vraagt niet, hij betekent.



hoofdstuk 7-11,
voetmatnoten en kleine sporen

woensdag 6 juli 2011

I - t'es toi

Alsof
Non eram nescius, Brute, cum, quae summis ingeniis exquisitaque doctrina philosophi Graeco sermone tractavissent, ea Latinis litteris mandaremus, fore ut hic noster labor in varias reprehensiones incurreret. nam quibusdam, et iis quidem non admodum indoctis, totum hoc displicet philosophari. quidam autem non tam id reprehendunt, si remissius agatur, sed tantum studium tamque multam operam
Een inleiding, dacht ik. Een begin, een midden en een einde. Stenen. Maar hoeveel?
Waar begin je met de Joden. Bijvoorbeeld.
Hoe doe je dat, met die olifant? Hoe ging dat ook weer?
Bercée chaque soir par la lune in een land waar nomaden dansen en jij, apostel van vlees, malle male malgré, geen evenwichtsact forceert op de twaalfde noot, de twaalfde nacht, de gevallene, het glas, de wanden van de cel, opties van de richel (twee? een? de tenen alleen? - eindeloos vallen), dacht je ooit aan hydraulica
bij hoge schoenen? Je déconne.

De dagen zijn dada. De voogd van leugens schuilt tussen nachten en weet: leugens zijn het niet. De schaduw van kracht is ook nog kracht en de vierde stal hinnikt vrije wil over achterwouden en onderzeese steden. Gehuil, harde beten en de grondslagen van het paardenbit. Hybride partikels sluiten de westerhersens met ruwe denknaalden. Ik zal je altijd strelen, je ego en je vel, puimsteen ben ik, de stroper in de kast. De werkplaats van maagden die onderdelen dealen waarop je waw kreunt of heerlijk en hoe sexy ze wel zijn. Het balletje is klein. Mijn mond nog kleiner. Je kan mijn spreken niet stuiten, dat kan alleen mijn vrije wil. Je bent de handleiding ik het spel. Onverzadigbaar de mond en zie je hoe zaad de daad vervoegt? Bezat je, zei Schoon van Lucht, onbezadigd bezat je wie o wie. Hun ogen priemen in Monaco en zout bijt de wortels van hun materie. Het waait harten. De wind belt altijd meer dan twee en door de keuken van het monasterium echoot het galmen in de bekkens van de kathedraal. Musculoskeletaal is dat niet mogelijk, schijnt, maar door de schaambeenvoeg zingt de akoestiek onwaarschijnlijk. Vraag het aan een andere vrouw. Dan ik. Lentevos op een eiland van waken, winterwolf die met zijn hoektanden mijn hart knauwt, je schaduwt voor, gloeit en schroeit na in elke plooi van mijmijmij (¡)
Besef je de belt van al de dingen die ooit je handen raakten. Ik graaide in de vagina van een vijftienjarige. Rot fruit, hard metaal, dode muizen, een roodborstkarkas, elephantdung, een ongewassen kerel, liefde die verloren raakte, verlangen dat verlangen bleef. Meer dan een verloren tampon zat er niet. Ze huilde dankbaar, achteraf.

Afgedwaald druk ik mijn lippen - waar wil je ze?

hoofdstuk 11,  - & §6 alle marges