woensdag 6 juli 2011

I - t'es toi

Alsof
Non eram nescius, Brute, cum, quae summis ingeniis exquisitaque doctrina philosophi Graeco sermone tractavissent, ea Latinis litteris mandaremus, fore ut hic noster labor in varias reprehensiones incurreret. nam quibusdam, et iis quidem non admodum indoctis, totum hoc displicet philosophari. quidam autem non tam id reprehendunt, si remissius agatur, sed tantum studium tamque multam operam
Een inleiding, dacht ik. Een begin, een midden en een einde. Stenen. Maar hoeveel?
Waar begin je met de Joden. Bijvoorbeeld.
Hoe doe je dat, met die olifant? Hoe ging dat ook weer?
Bercée chaque soir par la lune in een land waar nomaden dansen en jij, apostel van vlees, malle male malgré, geen evenwichtsact forceert op de twaalfde noot, de twaalfde nacht, de gevallene, het glas, de wanden van de cel, opties van de richel (twee? een? de tenen alleen? - eindeloos vallen), dacht je ooit aan hydraulica
bij hoge schoenen? Je déconne.

De dagen zijn dada. De voogd van leugens schuilt tussen nachten en weet: leugens zijn het niet. De schaduw van kracht is ook nog kracht en de vierde stal hinnikt vrije wil over achterwouden en onderzeese steden. Gehuil, harde beten en de grondslagen van het paardenbit. Hybride partikels sluiten de westerhersens met ruwe denknaalden. Ik zal je altijd strelen, je ego en je vel, puimsteen ben ik, de stroper in de kast. De werkplaats van maagden die onderdelen dealen waarop je waw kreunt of heerlijk en hoe sexy ze wel zijn. Het balletje is klein. Mijn mond nog kleiner. Je kan mijn spreken niet stuiten, dat kan alleen mijn vrije wil. Je bent de handleiding ik het spel. Onverzadigbaar de mond en zie je hoe zaad de daad vervoegt? Bezat je, zei Schoon van Lucht, onbezadigd bezat je wie o wie. Hun ogen priemen in Monaco en zout bijt de wortels van hun materie. Het waait harten. De wind belt altijd meer dan twee en door de keuken van het monasterium echoot het galmen in de bekkens van de kathedraal. Musculoskeletaal is dat niet mogelijk, schijnt, maar door de schaambeenvoeg zingt de akoestiek onwaarschijnlijk. Vraag het aan een andere vrouw. Dan ik. Lentevos op een eiland van waken, winterwolf die met zijn hoektanden mijn hart knauwt, je schaduwt voor, gloeit en schroeit na in elke plooi van mijmijmij (¡)
Besef je de belt van al de dingen die ooit je handen raakten. Ik graaide in de vagina van een vijftienjarige. Rot fruit, hard metaal, dode muizen, een roodborstkarkas, elephantdung, een ongewassen kerel, liefde die verloren raakte, verlangen dat verlangen bleef. Meer dan een verloren tampon zat er niet. Ze huilde dankbaar, achteraf.

Afgedwaald druk ik mijn lippen - waar wil je ze?

hoofdstuk 11,  - & §6 alle marges

Geen opmerkingen: