Jenny Saville - Branded
Je zit daar op een muur of zo, benen gekruist. Ik bekijk je, je weet het niet: heel... je ogen, je mond, je handen, je nek, je scherpe knieën, vleesloos haast. Ik weet je zinnen. Je lijkt onschuldig zo of andersom. Er kruipt iets rond je lippen dat niet voluit gaat, cynisch liggen blijft tussen snor en baard. En ondertussen zie ik je/me denken: Fake to fake. Fuck you, Kerel. (We denken even aan Hegel.)
Ik lees nu wat je schreef toen. Ik vind wat je las die dagen. Je Masker is van glas. “Heb je schrik van me?”, vroeg ik je op de man. Jij zei: “Neen!” “En of ik stoppen moest?” (geen antwoord). Sloeg je op de vlucht als een hond? Je staart tussen de benen, het masker van een contract? Of is dit nog steeds een (s)taal van dat je alles open laat?
Of ik het niet zie dan? Het verschil, de kloof tussen het beeld en het Reële?
Ik lees: een priester heeft zijn auto devoot rond een plataan geplooid ergens bij jou te lande. Fataal helaas, zo beware hem god. De koplampen van het wrak werden 500 m ver gekatapulteerd. Wat is er méér nodig om een kwak bloed te imagineren, zijn onderbroek vuil van zijn laatste ontlasting door de shock, zijn hersens, briljant weliswaar – zo wordt beweerd – openbaar en bloot in zijn gekraakte schedel, zijn ingewanden voor het eerst in ontmoeting met de buitenlucht. RIP Abbé B. M.(W?). Of dacht je dat de geur van zijn gewijd beroep, het parfum van zijn filosofisch ambt dit alles voldoende camoufleert?
De wet. Ik zie de symboliek die je toonde. Vreemd is dat het zien van de achterkant er niet toe doet. (Self-)deception, omdat we nu eenmaal een kip nodig hebben die niet weet. We. Ik. Jij…
Vreemder nog dit te weten, door het masker heen te zien, de kip te slachten, ze in stukken te hakken, kapot te maken, te ontbenen en na het proces te concluderen: is dit de ontgoocheling waar het om ging?
De kip is niet meer, leve de kip.
Ochtend. Wakker worden en het eerste beeld: de kip die niet weet. Het onderscheid wordt vaag: ben ik de kip of jij? Welke kip heb ik onthalst? Zij heeft wel duizend koppen (monster?) .
Ik omhels de levende kip. Opnieuw opnieuw opnieuw.
Ik gun je dit: je zet een hoge borst en kraait.
Ik gun het mezelf.
We denken nu aan Groucho Marx. Ik terwijl ik het schrijf, en jij, mocht je het nog ooit lezen (en al de rest, ach… neem me niet kwalijk, inkom aan de deur, giften welkom enzovoort, en moei u vooral niet...). En aan het god-dog-beeld.
Hoe het is? Blijven vertrouwen? Geloven in iets dat zo geweldig is en blijft, geloven in de afwezigheid van economie, het en/en, het hele en niet het cijfer twee. Zo zal het blijven, zal ik blijven, je suis…, en tegelijk weten dat het deel uitmaakt van een constructie. Het is pure verwarring, dag na dag. De nachten zijn soms een rustpunt, gegeven de luttele slaap, gegeven dat ik niet te heftig droom, of heftig genoeg om het weer heel nabij te weten. Je hebt me mijn lichaam teruggegeven, mijn oude liefde, mezelf.
“Je kan er zeker van zijn”, zei je, “dat je met dergelijke onorthodoxe ervaring een heel stuk verder staat”.
Ik beken.
Tegelijk doorzie ik het systeem van geloof en vertrouwen misschien beter dan lijkt. Ik moet jou niet aan de uitspraak van Pascal herinneren, ik weet dat alleen jij kan lezen wat ik schrijf. (Ik sluit even de ogen - hoeft dit dan? - en herinner me dat er geen afspraken waren. Overgave en vertrouwen: onvoorwaardelijk. Mijn j’ouis deed jezelf geloven (Hm, spreek (je) me tegen?!). En terwijl je / jij / speelt met de materie begon de arbeid hier.)
Herinner je je dat we het over ideologie hadden: laten geloven… en het geloof van ‘ik geloof niet te geloven’. Zo knielen mensen neer omdat ze het bij anderen zien, vangen ze aan en masse te dansen, roepen ze samen ooh en aah, beginnen ze te schieten wellicht.
De lege meester-betekenaar. Ter gelegenheid van die conversatie hadden we het over een schilderij. Anders dan op dat van jou, waarbij het koor naar beneden kijkt, steekt het volk
de neus in de lucht.
(Bericht aan het Koor: Probeer het niet te begrijpen. Och, wat zeg ik toch: je snapt er de ballen van. I spy…. I spy… doe je werk, rapporteer. Kloteretekutpruttrut. Ik steek de hand in de borst en ruk het hart eruit. Mijn verstand zegt andere dingen. Dat ik één kant van het Koor wel waardeer... die is zo slecht nog niet.)
Niet mijn ogen geloof ik dus, niet dat ik je niet meer zie, maar wat je achterliet aan open beeld. Ik doe mijn ogen dicht en kijk: daar ben je weer.
Jij? Ja, ik zie je zitten op een muur. Ik zie wat mijn ogen zagen en niet. Ik zie nog steeds elk gebaar: dat je me je jas aanbood, dat ik een andere nam, buiten gaan zitten in het donker terwijl je je sigaar rookte. Alleen je silhouet kon ik zien door het tegenlicht van binnen en het blinken van je ogen en je tanden toen je lachte. Je gaf me beelden van jezelf (over de rest zwijg ik nu even) en ik absorbeerde. Tot je dwingend verzoek: ja of neen, terwijl je ondertussen als een soeverein tegenover me aan tafel zat. Steeds dezelfde magerte maar met het imposante beeld.
En nu?
“If one limits oneself to what one sees, one simply misses the point.”
Slavoj Žižek
(onafgewerkte tekst)
(in de reeks god-dog)
en vele andere reeksen
Octave Landuyt - Escadrille
.