vrijdag 30 september 2011

XXXV - @

in geometriaque perfecto, huic pedalis fortasse; tantum enim esse censet, quantus videtur, vel paulo aut maiorem aut minorem. [21] Ita, quae mutat, ea corrumpit, quae sequitur sunt tota Democriti, atomi, inane, imagines, quae eidola nominant, quorum incursione non solum videamus, sed etiam cogitemus; infinitio ipsa, quam apeirian vocant, tota ab illo est, tum innumerabiles mundi, qui et oriantur et intereant cotidie. Quae etsi mihi
 

Ze noemen het een web van en leren spelend hoe te weven. Er is een klok met 7 cijfers die slecht slaat en meer dan kromme lijnen van de wijzers zijn er altijd zij die een werper zoeken. Ben je nog niet klaar met dit gebazel? Neen. Er is het ongerijmde, de nagel zoekt geen hamer zoals de tijd. Neen, hier zal het nonsens blijven. De rode blik met in de hoeken een vlag die oplicht in de zon, een tong die in de nissen van haar leegte zoeken blijft naar residu, resten vlees van waar het sluitwerk beet, en woorden die verdwaald klauwen naar betekenis, om samen een relatie te beginnen. Ben je nog niet klaar met deze wartaal? Neen. Een herinnering wordt opgeroerd en doet een uithaal naar nog een. Probleem, symbool en parler delen eenzelfde etymologie en je onvermengde woord klinkt op de kinderkoppen, op het markante ritme van je stap - katrwa-katrwa en lang-kort. Ik weeg wat glas op mijn hand, Ghana, Zuid-Afrika, de evenaar van je hersenstam, klank geknoopt tot taal. Ik specialiseerde retroactief in micro-economie. Omdat ik niet slaag ben ik geslaagd. Schaarste gelijk aan een veel. Het regent en ik tel druppels van beek naar meer. Hm. Ik dacht het wel. Met patapata's aan mijn oren lukt het minder dan mijn voeten willen en ik zwem door zoveel namen, zwart als een geheim geheim, waar dolen dwalen wordt en het enige bemerkenswaardige onvindbaar, waar blote voeten houtskool garen en breuken in een vergeten stad van koningen en zwarte prinsen. Verschroeide aarde, als techniek. De reuzenhuisjesslak gestorven in haar eigen woonst en tussen twee verkoolde takken een web met middenin een sneeuwwitte pluizige spin. Je schreef over weekdier, het huis, kwijl en ziel en andere histoires. De slak zag ik niet, maar De Naam hoed ik in mijn linkerhand -



ander boek, hoofdstuk 93- 106
hoofdstuk 7, § 10, p. 7
hoofdstuk 8, § 7, p. 24

hoofdstuk 11, §9, p. 10 & 14
in: op scène, koor, glossy en goelie enz.

woensdag 28 september 2011

XXXIV- wat staat hier?

quasi, provincias atomis dare, quae recte, quae oblique ferantur, deinde eadem illa atomorum, in quo etiam Democritus haeret, turbulenta concursio hunc mundi ornatum efficere non poterit. ne illud quidem physici, credere aliquid esse minimum, quod profecto numquam putavisset, si a Polyaeno, familiari suo, geometrica discere maluisset quam illum etiam ipsum dedocere. Sol Democrito magnus videtur, quippe homini erudito

Ik droomde waar ik ophield wakker te zijn, jouissance en ideologie. Onrust, matrassen, vinyl, de geur van witte geest, overvolks plukken aan mijn huid en het opkrullen, altijd gelijkgericht, de ochtend, de avond, het nest, het leger van waanzin, transgressie, weerstand aan de goegemeente, Malevich en Anish Kapoor. Zwart. Conformiteit en conflict, het botsen zelf. Er komt kots aan te pas bij zoveel rotzooi. Gezond verstand en gemeenplaatsen en toch is er dit: hier is een lijn met aan de andere kant niets. Spring! Aan de andere kant van de wolken, zijn er nog meer. Het licht aan het einde van tunnel is een aanstormende trein. De scène wordt braaf bespeeld. Er wordt buitenissigheid geserveerd als vermomming van meer van hetzelfde. De chiée die hier verschijnt wordt geneutraliseerd. Laten we dus geur toevoegen, consistentie variëren, potten walg, afkeer en...
Of andersom misschien in een wereld van papier, met of zonder verbeelding. Een conceptuele benadering. Evolutionair moeten er innovaties onderkend worden. En toegepast. Ik heb een bouwvakker nodig, iemand die weet wat hij doet. Ze vroegen - indertijd - hoe ik het zonder meten kon. En dat het altijd paste. Dat het poëzie was maar dat werd niet begrepen. Dat het fout ging bij de maatstaf en het bed waarin ik geperst werd, met lamgeslagen benen. Dat mijn hoofd sedertdien niet meer past en groeit en groeit en groeit. Ondertussen werd een rek voorzien voor 's nachts. Met een haak om het op te hangen. En in de lakens wordt weer gezongen en gedicht, zij het heel stil en ongeweten. Ik vertel het je hier hoe je naam over de barsten van de muren kruipt en in de poriën van het dons, en hoe een diapason de nacht tot hoogteslaap verheft. Soms. De afgronden van Kant en ijzer, de leuzen en bad you's, fuck old's, damned ohne freude - zandbanken in het donker en dwaallichten overdag. Fosfor op het water en glimwormen. Ik hout van je, zei ik, verstokt. Zeg ik, vermomd als vrouw.
Om charmant te zijn, moet je daar een spier voor verrekken?


hoofdstukken

maandag 26 september 2011

XXXIII - oud ijzer; zakje met knikkers gratis

-- ait enim declinare atomum sine causa; quo nihil turpius physico, quam fieri quicquam sine causa dicere, -- et illum motum naturalem omnium ponderum, ut ipse constituit, e regione inferiorem locum petentium sine causa eripuit atomis nec tamen id, cuius causa haec finxerat, assecutus est. [20] Nam si omnes atomi declinabunt, nullae umquam cohaerescent, sive aliae declinabunt, aliae suo nutu recte ferentur, primum erit hoc


Met het gordijn op een kier, rook. De ochtend geurt naar ochtend en is gaar, koud, klaar van korte nachten met of zonder maan. Buiten ruik ik je het best, buiten mijn handen, buiten het oog, buiten waar je achter de zon, achter het scherm, achter de einders kijkt. Zie je iets? Schermen sluiten uit, ook aangesloten geven ze niet veel prijs. Geluid, zand, het weren van de scherpe schaduw op een blad. Aristoteles over de tijd, de uitdaging van het relativeren, concepten van wat waarheid zou zijn, liefde zonder adjectief... De mengbeker onder mijn maag spreekt luider dan de stam waarop links en rechts de hersens groeien, twee bomen met dezelfde wortel, Bereshit in elk mensenhoofd. Cowdung, merdre. Ernstig nu waar Ubu tolt. Hier is dit en daar is dat en beide zijn gescheiden en door hun scheiding binden zij. Zocht ik waar kukeon, charisma, instrument, expansievaten, hoofdbarsten en shitterende geuten aanwezigheid - plots, bij voorkeur aan de vleestoog in de supermarkt en in je keuken, waar respectievelijk proza worst is en gebakken biefstuk volgens de juiste methode pure poëzie, en vergif te vergeven - carry me, scary you, scary me, je non oui nonouinonuitonoui, schrijnende rotte zon, zwarte zon, melaatse zon, bultige wormstekige zon, perfecte zon naarmate de afstand vergroot. Zo'n volmaaktheid, zo'n onbekijkbare, verblindende, schroeiende, stralende, brandende, vernietigende zon. Kijken. Kijken. Regarder le soleil. Dichter, dichter, dichten. Zingen, branden, schreien, vallen, kapot, kapot, kapot. Het zijn mythes, schijnt. Verhalen. In de twee bomen bij de wortel die één is, woont een konijn met een spiegel die weerkaatst, recht in de zonnevlecht. Eén is een, één is twee, twee is Eén. Tellen hoefde nooit langer te duren. Een ruptuur, het scheiden van een zee, een stok op een rots die zuiver water eist, het leren van de meester die de solarisknoop uitzonderlijk weet te gebruiken. Fucking... Mindfucking goed.
DèAnder



hoofdstuk 7 - 10
hoofdstuk 8, § 3, p. 14, p. 29; § 5, p. 2, p. 12 (e), §8, p. 19 (bis)

hoofdstuk 11,§ 9, p. 16, p. 22,23.

zondag 25 september 2011

bull's eye

Chaque année, la fin septembre et le début octobre résonnent d'un cri fascinant : le brame du cerf qui vit pleinement la saison des amours. (Sud-Ouest, 24-09-11)

  • BRAMER, verbe intrans.
ÉTYMOL. ET HIST. − 1528 [d'apr. FEW t. 15, 1, p. 241a] « pousser le cri propre à son espèce (du cerf) » (Marot dans Lar. 19e) ,,Il n'est pas même si usité, quand il se dit du cerf, que Rêre`` note Trév. 1704; 1534 « id. (d'une vache) » (Rabelais, Gargantua, éd. Marty-Laveaux, t. 1, p. 72); 1534 « id. (d'une pers.) » (Ibid., p. 29) − 1660, Oudin Esp.-Fr. s.v. bramar; repris en 1808, Boiste. Terme bien vivant seulement en occitan, en franco-prov. et dans le domaine bourg.; parvenu dans le fr. du Nord seulement au xvie s., prob. grâce à des aut. tels que Cl. Marot, Rabelais, d'Aubigné, largement influencés par la lang. occitane. Empr. à l'a. prov. bramar « chanter (en parlant d'un homme) » (xiie s. dans Carl Appel, Provenzalische Chrestomathie, Leipzig, 1895, p. 52, no 12, 5e strophe), « braire (de l'âne) », « chanter (du rossignol) » (id. dans Rayn.), « crier » (1432 dans Pansier t. 3), « désirer ardemment » (Pt Levy), lui-même issu du got. *bra(m)mon (EWFS2; Gam. Rom.1 t. 1, pp. 366-367) corresp. au germ. *brammôn à rapprocher du m. b. all. brammen, formations apophoniques p. rapp. au m. h. all. brummen [all. mod. brummen « gronder »]. Étant donnée l'aire géogr. du mot dans la Romania, il semble préférable de faire dériver ses représentants du got. que du germ. (hyp. de Brüch, p. 63; REW3, no 1270; FEW t. 15, 1, p. 240; Dauzat 1968).
Centre National de ressources textuelles et lexicales






hoofdstuk 7§ 10
tot het einde

zaterdag 24 september 2011

XXXII - een gebied dat 'zwijgt'

ad lineam, numquam fore ut atomus altera alteram posset attingere itaque ** attulit rem commenticiam: declinare dixit atomum perpaulum, quo nihil posset fieri minus; ita effici complexiones et copulationes et adhaesiones atomorum inter se, ex quo efficeretur mundus omnesque partes mundi, quaeque in eo essent. Quae cum tota res (est) ficta pueriliter, tum ne efficit [quidem], quod vult. nam et ipsa declinatio ad libidinem fingitur 
Hoe je leeft en sterft zal in je organen te lezen zijn maar niet hoe je beminde. Het rimpeleffect, de samengeplooide lucht en landschappen die op je flanken groeien gaan ook mij niet voorbij. Herken je me nog in een andere vorm. Ik werd gegoten en hergoten en tenslotte geworpen. In de worp herkent men de werper, maar wat met het stierenoog? Het ruwe blauw van medianentransgressie, een uit mijn middeleeuwen stammende overschrijding van het gedachtenexperiment dat als een expansievat in mijn nek groeide, het is onzichtbaar geworden door de opake verf van vrijheid en negatie. Lagen kant en ijzer vormen het camouflagepak. De systemische implicaties van het geluid dat de trommel elke ochtend achterlaat als een wezen dat in een builige stilte klauwt, zijn onderschat. Hun ronkende vacht heeft poten en flatuleert als de ogen van de straat zich nog ongeloken binnenwaarts blinderen. Korea, China, Sylvia Plath en de vlakten van een nakende Kalahari, bezaaid met uitgedroogd struikgewas en gierende drakenvlieg, weggespoeld of afgegraasd, waar olifanten het landschap epileren, zoeken vingers in het gras en maaien, minder vaak. Ze analyseren het grote aantal variabelen, bundelen het tot een getijdegolf, die voortijdig krimpt, aphanisis geïllustreerd, anticlimax in de grijze wolken, vuil katoen dat dotsgewijs de luchten kleurt, grauwe kuddes met gekeerde rug sluiten de slechts blatende gelederen. Draagt de duivel een doedelzak en klinkt het volk als ratten?
Hier zingt weer het koor, daar hinnikt het zwarte schaap.




hoofdstuk 7, §11, p. 12
hoofdstuk 11, §9, p. 23
In: retroactief - & - moest je ook lachen?
Het moment comique komt achteraf. Eerst is er iets als 'bevroren ideologie'.

vrijdag 23 september 2011

XXXI - vuurvogel

ex qua quaeque res efficiatur, alterum, quae vis sit, quae quidque efficiat, de materia disseruerunt, vim et causam efficiendi reliquerunt. sed hoc commune vitium, illae Epicuri propriae ruinae: censet enim eadem illa individua et solida corpora ferri deorsum suo pondere ad lineam, hunc naturalem esse omnium corporum motum. [19] Deinde ibidem homo acutus, cum illud ocurreret, si omnia deorsus e regione ferrentur et, ut dixi, ad lineam, numquam fore ut atomus altera alteram posset attingere itaque ** attulit rem commenticiam:

Een gezicht als een rozenblad op een stille vijver, dat soort chinese beenstructuur, een kop met zwijntjes, ach, die dingen, laat ze voor wat ze zijn. Of dacht je dat mijn twee duiven doffer zijn sedert je passage? De wirwar van rode en blauwige kabels en draden die migreerde naar een capitalere plek waar kortsluiting nog steeds dagelijkse kost is, evenals overstromingen in weinig lager gelegen regio en zucht allerhande, meest ver- met onbestemde bestemming. Adressen zijn virtueel. Zou dat ook voor ver langen gelden? Hier staat een oude schrijfmachine. Ze ruikt naar jazz. Ach, onzin. De geur van een leren jas, koffie in een vingerhoed, een knik naar de symbomen overal en het spontane gebaar naar de sigarenbedelares. Geen meisje zonder zwavelstokjes. Rookgerei, vuur. En ijs. Brandend ijs, dat weet je, weet ik.
Ik hark de blaren



hoofdstuk 7, § 10-12
hoofdstuk 9, § 10, p. 26
hoofdstuk 11, § 9, p. 16

dinsdag 20 september 2011

Αλκυονίδες ημέρες

propter soliditatem, censet in infinito inani, in quo nihil nec summum nec infimum nec medium nec ultimum nec extremum sit, ita ferri, ut concursionibus inter se cohaerescant, ex quo efficiantur ea, quae sint quaeque cernantur, omnia, eumque motum atomorum nullo a principio, sed ex aeterno tempore intellegi convenire. [18] Epicurus autem, in quibus sequitur Democritum, non fere labitur. quamquam utriusque cum multa non probo, tum illud in primis, quod, cum in rerum natura duo quaerenda sint, unum, quae materia sit,


koudvuur en een vogel pikt
roerloos staat de wijzer
een rivier of vijf
of duizend ironieën
later strijkt de vogelschrik
glad en rood het water



hoofdstuk 11, §9, p. 16, p. 18
in: have a whiskey now
and splitting headaches

zaterdag 17 september 2011

XXX - bloed kruipt...

cum Attico nostro frequenter audivi, cum miraretur ille quidem utrumque, Phaedrum autem etiam amaret, cotidieque inter nos ea, quae audiebamus, conferebamus, neque erat umquam controversia, quid ego intellegerem, sed quid probarem. [17] Quid igitur est? inquit; audire enim cupio, quid non probes. Principio, inquam, in physicis, quibus maxime gloriatur, primum totus est alienus. Democritea dicit perpauca mutans, sed ita, ut ea, quae corrigere vult, mihi quidem depravare videatur. ille atomos quas appellat, id est corpora individua
Wolken pletten spruiten in een hersenpan, ander drager is er niet dan de kracht van de grootte die tolvlak geeft, onvermoed van macht. Het schiet niet op. Meer dan duizend wachtenden terwijl de zon klimt, vlokken smelten en een kater zijn buik toont aan het licht. De oefening van wat ik schrijf gaat van 2941 naar 4 tot 7. Niet elke vinger is een kerfstok, maar een wandbeen wacht op de etsnaald, de voeg opent en sluit als een stembandspleet. Het geluid is infrasoon. Zet op: je olifantenoor - hear the rum-be-ling and tum-be-ling and duhduhduhdhu... nicht totzukriegen, met zijn twee kaakhaken die hij als gewichthefmechanisme inzet en als grijper op het koren van het mobile rond zich, dat immer draaien van een tamboer tot ze bramen vormt, waarna de schoenen niet meer uit te trekken zijn. Hier is geen lineaire oplossing voor te bedenken en de bolvormige zijn ontoereikend. Wel mooi is het iriseren ervan, als compensatie. Een draagnacht met smalle glimlach strijkt het lover en over de droomschuit bezatten zich handen - denk Schiele, Klimt,... Rops. De rokerige uithoeken van je stem. T'chien, de stille, onverdacht als hij zijn onderlijf in zonaanbidding vleit, bijt feller dan de blaf die hij nooit uit. Cassant, mijn gedacht. Het zijne ook. Maar hij is bloed en overal. Aan de verhoogde einder rent een zonnehond. Chiîcken stopp'd laaayin' egggs, caaaws're not prducin'. Een gedigitaliseerd fenomeen zoekt zijn weg, als geschenk. Onwaakbaar en heel levend val je met jou tesamen als i can spend forever finding nothing radslag na radslag in een binnenhuid, eindelijk in zelf naar binnen sluipen, het huis is het huis. De zon klimt naar de wangen, tooit met vuur en ijs. Ik zie als vogels handen gespreid. Klimmen, duiken, rusten, leven. Zwevend boven. Dog polijst een hematiet en kwijlt. Stenen kunnen bloeden.



hoofdstuk 7, § 11, p. 7 - 11 (e.v)
hoofdstuk 8-10
hoofdstuk 11, § 9, p. 10, p. 14, p. 16
in: Shylock, bijvoorbeeld, en onrustige tijden

donderdag 15 september 2011

XXIX - who pays the ferryman?

et tamen ego a philosopho, si afferat eloquentiam, non asperner, si non habeat, non admodum flagitem. re mihi non aeque satisfacit, et quidem locis pluribus. sed quot homines, tot sententiae; falli igitur possumus. Quam ob rem tandem, inquit, non satisfacit? te enim iudicem aequum puto, modo quae dicat ille bene noris. [] Nisi mihi Phaedrum, inquam, tu mentitum aut Zenonem putas, quorum utrumque audivi, cum mihi nihil sane praeter sedulitatem probarent, omnes mihi Epicuri sententiae satis notae sunt. atque eos, quos nominavi,

Digitaal ontscannen is een kunst, nu liggen slides, kaarten, brieven en beesten in de mand evenals een complete egel. Aarzelingstheorie in selectieprocedures. Negatieve negatieven. De wind maakt teveel wind in de sleuf van mijn lege mouwen. Waar is de meute als je ze niet wil? Waar de nodige enkeling met ball and chain? Het is donker met een volle maan. Twee bakens en twee keuzes: zij of zij? De veerman heeft niets te zeggen, wel de praktische rede. De Kater slaapt, ontdubbeld is hij even mak, hij likte nachtrustthee en wentelde zich in lege dozen vol aroma. Komt hij iets tekort bij mij? Kom jij iets te kort bij mij? Kom dichter nog dan speel ik wat hier niet geschreven wordt. De bomen naast de zetel en de kast vol glazen lozen schors. Hun hersens slapen overdag in de schoot van een dier en tussen hun ingewanden meandert - ongehoord! - wijde klank, de moet van banden, keelkoord en inslag, dat, aandwingend, zachthard, vragend, het besluit. Het getal dat stem produceert in je vingers, stem die lippen splijt, vele, stem is meubilair, bestoft en hees, ebbend en omgekeerd, aangevloeid en opgeveegd, uitgewonderd, afgezonderd, stem is snaar en leer en slaan en weer, zoetgevooisd, heremeid en heer, een toon na toon, kopje zonder oor, een gaard vol noten, stem stem stem. Object en luid. Men beweert dat ik hallucineer.



hoofdstuk 6, §5, p. 24
hoofdstuk 7-10
hoofdstuk 11, §9, p. 12

woensdag 14 september 2011

22.55 - Loplop-amfibool


Over your body the clouds go
High, high and icily
And a little flat, as if they

Floated on a glass that was invisible.
Unlike swans,
Having no reflection

Unlike you,
With no strings attached.
All cool, all blue. Unlike you.


Sylvia Plath




hoofdstuk 6, § 9, p. 5
hoofdstuk 7-10
hoofdstuk 11, § 9, p. 14

maandag 12 september 2011

XXVIII - the shit hits the fan...

liberavisse et omnia tradidisse, quae pertinerent ad bene beateque vivendum. sed existimo te, sicut nostrum Triarium, minus ab eo delectari, quod ista Platonis, Aristoteli, Theophrasti orationis ornamenta neglexerit. nam illud quidem adduci vix possum, ut ea, quae senserit ille, tibi non vera videantur.[15] Vide, quantum, inquam, fallare, Torquate. oratio me istius philosophi non offendit; nam et complectitur verbis, quod vult, et dicit plane, quod intellegam;

Daarentegen stoot de bizon door het prairiegras en laat zich niets gelegen aan enige hoop op zijn baan. Ook nijlpaarden zijn zo rechtlijnig. Hun makke muil is slechts een asbak, kan ik getuigen, en hun huid verdraagt werkelijk geen overdaad. Ze zweten rood en lachen ons uit omdat we zoveel vermengen. Twijfelachtig. Ze flapperen hun minioren terwijl hun achterkant bedenkelijke bonen maalt. Een gepatenteerd sproeisysteem waar veel boeren zich vervolgens mee trachtten uit te rusten. Boeren ja. En boerejongens. Hoe zou ik nu àlles kunnen doen met een enkelvariabele calculus terwijl de huid op mijn benen dag en nacht brandt? En het zwarte kind op mijn ogen, met haar dansende staartjes en aaivragend vel onder de herinnering van mijn handpalm. Ze wreef haar handen over mijn borst maar zocht niet wat ze vinden wou. Doden vallen reeds door theorie alleen, door vuur gemerktekend en een lachende god van niet zo geringen. Een spelonk aan mijn rechterzij en achterin het glimmen van een licht, een worm, een fakkel, die mijn oog draagt met de vraag en naar de echo luistert: (...) ben je? Er zijn vergeten oorlogen, ongezien ondanks hun einde, niet gehoord ondanks hun begin, draaiend op een lambda-spil. Ondertussen - elke dag - wordt de soep gegaard. Ik zet 'een kom' voor je klaar. Altijd.





hoofdstuk 7
hoofdstuk 9, §10, p. 25-26
hoofdstuk 11, § 9, p. 12

zaterdag 10 september 2011

yet another day

To-morrow, and to-morrow, and to-morrow,
Creeps in this petty pace from day to day
To the last syllable of recorded time,
And all our yesterdays have lighted fools
The way to dusty death. Out, out, brief candle!
Life's but a walking shadow, a poor player
That struts and frets his hour upon the stage
And then is heard no more: it is a tale
Told by an idiot, full of sound and fury,
Signifying nothing...

William Shakespeare's Macbeth, from Act 5, Scene 5






hoofdstuk 6, §5, p. 24
hoofdstuk 7-10
hoofdstuk 11,§9, p. 9
etymologie ballen

donderdag 8 september 2011

XXVII - zou't

salutandi causa uterque venisset, pauca primo inter nos de litteris, quarum summum erat in utroque studium, deinde Torquatus: Quoniam nacti te, inquit, sumus aliquando otiosum, certe audiam, quid sit, quod Epicurum nostrum non tu quidem oderis, ut fere faciunt, qui ab eo dissentiunt, sed certe non probes, eum quem ego arbitror unum vidisse verum maximisque erroribus animos hominum liberavisse
Stel je voor dat je maakt. Byzantium bij voorbeeld. De tijdmachine gooit het woord op mijn ochtendwang: Machenshaft. Ik zag het worden in kleur en zin en slaag en voedsel en vingers die progressief hun gehoor verliezen maar dip op pip het fijnste garen fixeren, rood en blauw en geel en knip, voor het in het binnenste verdwijnt. Er groeien distels in je baard en je ruikt naar 38° - Iliaden geschreven op huid. Eenvoudige recepten gespiced met een kop gras cumuleer ik de wolken, schuif ze op een hoop, want het moet bliksemen, Nom de tonerre, duistere aanroepene in een oude gang, een huig, een strot die nauwelijks meer ademt. Schrijvers van de storm vullen de voederbak van caniculaire nachten, de donkerte in je lokken, en geruisloos wiekt een uil tussen de groene menigte, waar applaus zwelt onder de hand van de wind. Mensen moeten gekruid. Kok, jij weet dat als geen, op punt brengen van. En laten sudderen. Soms flambeer je. Donder bliksem, een bekken vol vuur van ach naar och en ochtend en nacht. Je uitsmijter krult als de staart van een schorpioen. Alles dat altijd openblijft, werd duidelijk op mijn -rug, is hegeliaans negeren, een breuk. Het regent omgekeerd. Oogwonder, omtaal een rode angelische vraag, korstend al, maar nooit dicht.
Welk geslacht heeft hij?




hoofdstuk 7
hoofdsteak 8, §9, p. 17
hoofdstuk 11, §9, p. 7

dinsdag 6 september 2011

XXVI - vliegen

ab ipsis, qui eam disciplinam probant, non soleat accuratius explicari; verum enim invenire volumus, non tamquam adversarium aliquem convincere. accurate autem quondam a L. Torquato, homine omni doctrina erudito, defensa est Epicuri sententia de voluptate, a meque ei responsum, cum C. Triarius, in primis gravis et doctus adolescens, ei disputationi interesset. Nam cum ad me in Cumanum salutandi

Wat ze hier zoeken? Who knows. Weet ik veel wat aantrekt en waarom. Maar ze komen, haast elke dag. Als gewoontehonden die pissen tegen de muur. Als visite, die je graag een kop koffie geeft. Of als ratten die hun neus in andermans zakken steken. Klad wat random gedoe in een shaker en braak het uit. Het schap met soep in de supermarkt had lettervermicelli in promotie. Iedereen schrijver was de leuze. Gisterenavond de buizen gecontroleerd. De doorgang is vrij, zeker in één richting. De andere weten we niet. Het regende en het woei opnieuw en dat geeft vaak stoornissen in de hemisferen. Het geluk van een vinger lang is dwingender dan een wurgslang, maar we wisten succesvol te pareren. Een lans breken, schild en vriend, goedendag en dies meer. Kleine hulpmiddelen volstaan vaak voor een grote klus. Vanochtend vroeg werden de wolven verdreven. Aan hun aapgedrag moet nu werkelijk een einde gesteld worden. We deelden een rol verbrand wc-papier. En in Chinatown wachtte nog meer. Sommige plekken, moet men beamen, bestaan gewoon niet. Toch werd er boos gekeken toen ik iemand niet herkende. Moest ik het rechtzetten? Ik dacht van niet. We vluchtten in schimmigheid. Grijze luiken als gordeldieren pantseren nu nog de gevels. Ik neem je mee en geef je koffie. Niet je eerste. Op de achtergrond zingt Drs. P.  Met mijn hand in je nieren kom je even tot rust. Je schouders zakken. 
Je ruikt aan de zon.



hoofdstuk 7, § 11, p1-11, p. 14
hoofdstuk 11, §9, p. 6
in: bal(l)ade

maandag 5 september 2011

"Je me sens fini; mais tout ne finit pas en moi.
Mon récit est interrompu, parce que je ne
connais pas le premier mot du prochain
épisode. Mais tout se résoudra en beauté. J'ai
confiance aveuglément même si je ne connais
rien du chapitre suivant, mais rien sinon qu'il
m'attend et qu'il m'emportera dans un
tourbillon. (...) Tous les mots de la suite me
prendront à la gorge (...). Les pages s'écriront
d'elles-mêmes à la mitraillette: les mots
siffleront au-dessus de nos têtes, les phrases se
fracasseront dans l'air..."

Hubert Aquin, Prochain épisode, Montréal, Cercle du livre
de France, 1965, p. 171-173
.







hoofdstuk 7
hoofdstuk 8, §4, p. 12; §12, p. 24
hoofdstuk 11, §8, p. 30

this message has been deleted

Why?

 





 









Because.


hoofdstuk 0 - 11
hoofdstuk 6 - 11
hoofdstuk 11, § 8-9

hoofdstuk zonder hoofd

zaterdag 3 september 2011

XXV - braakbal

nos autem hanc omnem quaestionem de finibus bonorum et malorum fere a nobis explicatam esse his litteris arbitramur, in quibus, quantum potuimus, non modo quid nobis probaretur, sed etiam quid a singulis philosophiae disciplinis diceretur, persecuti sumus. Ut autem a facillimis ordiamur, prima veniat in medium Epicuri ratio, quae plerisque notissima est. quam a nobis sic intelleges eitam, ut ab

Je hebt een waaier in je oog. Waarom? Doe hem weg. Nu. Het staat je niet. Er is geen gat waardoor het licht naar binnen valt. Het waait de bomen in je hoofd, die van het bos en boos en blindzeilen. Waar is het wiel waarop je oren rusten? De zakdoek van je ziel, de kooi van je lijf? Weet je nog, fuck old Ernst, en de wielen die hij schildert? Engelen, maar anders dan elders, slordig bekeken, niet hermetisch. Dat duistere landschap van rotsen en walden met de grote gele pei. Beweging zou het heten. Laag na laag de uitgekozen delen en zonderd hoofd. Er wordt een pad betegeld en onder elke steen ligt een vogellijk dat nog even zingt bij betreden. Een kerkuil vliegt rond met slechts één vleugel. Hij hongert. De muizen in zijn hoofd zijn te nabij. Onbereikbaar omber en daartussenin zonnegoud. Op een blad zit de pisseuse ter herinnering. Dingdingding. Oh, Kant ja. De prettypleasejongen schreef "zielig" en weet alles over de duivel. Maar weet hij verder veel. Verhef door te minnen en raak iets anders kwijt, rekenkundige logica, matheem zus en zo? Maar iets blijft. Het gat. Toch? Kijk, mijn handen. Ik heb net gewurgd en hier zie je niets. Het stierf, van sterven, sterk als steeds. En dat ik vroeg waarom erven er in zit. En rouw in vrouw?



hoofdstuk 7-11
pagina's later opzoeken
de ochtend wordt wijd bereden

donderdag 1 september 2011

XXIV - knoop

An, partus ancillae sitne in fructu habendus, disseretur inter principes civitatis, P. Scaevolam M'.que Manilium, ab iisque M. Brutus dissentiet -- quod et acutum genus est et ad usus civium non inutile, nosque ea scripta reliquaque eiusdem generis et legimus libenter et legemus --, haec, quae vitam omnem continent, neglegentur? nam, ut sint illa vendibiliora, haec uberiora certe sunt. quamquam id quidem licebit iis existimare, qui legerint.

Een snelle diagnose toont blurp, verzameld in oksels en scheten. Sinds de Rubicon is er weinig geëvolueerd. Intelligeren is skoebidoe voor gegroeiden. Volwassenen gaan dood en deconstrueren. Moederwanhoop en de vraag waarom de ogen zo gerimpeld zijn. Dodenmaskers ragen niet ter hoogte van de kobbenwebben die wimpers eeuwig plak van namaakslijm doen lijken. Er zijn titels waaraan ik voorbij wil. Niet weten. Niet kijken. Maskers. De panda met zijn alles of strategieën om een immuunsysteem aan te vallen. Bijvoorbeeld. De gereedschapskist is onvolledig. Zij zei: die heb jij niet nodig. En ook: de hand was vóór de vork. Oud en wijs. Waarom het tien geboden zijn, waar elk van hen een stafkaart is en landschappen herbergt die reeds lang aan het oog zijn onttrokken? Het is eenvoudig met uierzalf en rietjes. Lauw water maakt zacht, de lucht verhardt en negatief geeft ruimte aan de vorm. Ondertussen passeren vlees, hydrocarbone exploratie en wegen we automata. Het lichte hemd stoot armen uit met een plots einde dat soms vliegt. Beige en een v met een adamsappel en warmte. Ik zei je toch: het prentenkabinet in de groeven van mijn vingers, handen. En ik weet dat wat ik schrijf niets voorstelt. En dat je het niet leest. Groter nonsens vind je nergens. Maar niettemin wordt het geschreven. Niettemin staat het er. Niet te min.



hoofdstuk 7-11, diverse paragrafen en pagina's
de pasgeschreven, de onafgewerkte, de gekoesterde

in qolasjkif