cum Attico nostro frequenter audivi, cum miraretur ille quidem utrumque, Phaedrum autem etiam amaret, cotidieque inter nos ea, quae audiebamus, conferebamus, neque erat umquam controversia, quid ego intellegerem, sed quid probarem. [17] Quid igitur est? inquit; audire enim cupio, quid non probes. Principio, inquam, in physicis, quibus maxime gloriatur, primum totus est alienus. Democritea dicit perpauca mutans, sed ita, ut ea, quae corrigere vult, mihi quidem depravare videatur. ille atomos quas appellat, id est corpora individua
Wolken pletten spruiten in een hersenpan, ander drager is er niet dan de kracht van de grootte die tolvlak geeft, onvermoed van macht. Het schiet niet op. Meer dan duizend wachtenden terwijl de zon klimt, vlokken smelten en een kater zijn buik toont aan het licht. De oefening van wat ik schrijf gaat van 2941 naar 4 tot 7. Niet elke vinger is een kerfstok, maar een wandbeen wacht op de etsnaald, de voeg opent en sluit als een stembandspleet. Het geluid is infrasoon. Zet op: je olifantenoor - hear the rum-be-ling and tum-be-ling and duhduhduhdhu... nicht totzukriegen, met zijn twee kaakhaken die hij als gewichthefmechanisme inzet en als grijper op het koren van het mobile rond zich, dat immer draaien van een tamboer tot ze bramen vormt, waarna de schoenen niet meer uit te trekken zijn. Hier is geen lineaire oplossing voor te bedenken en de bolvormige zijn ontoereikend. Wel mooi is het iriseren ervan, als compensatie. Een draagnacht met smalle glimlach strijkt het lover en over de droomschuit bezatten zich handen - denk Schiele, Klimt,... Rops. De rokerige uithoeken van je stem. T'chien, de stille, onverdacht als hij zijn onderlijf in zonaanbidding vleit, bijt feller dan de blaf die hij nooit uit. Cassant, mijn gedacht. Het zijne ook. Maar hij is bloed en overal. Aan de verhoogde einder rent een zonnehond. Chiîcken stopp'd laaayin' egggs, caaaws're not prducin'. Een gedigitaliseerd fenomeen zoekt zijn weg, als geschenk. Onwaakbaar en heel levend val je met jou tesamen als i can spend forever finding nothing radslag na radslag in een binnenhuid, eindelijk in zelf naar binnen sluipen, het huis is het huis. De zon klimt naar de wangen, tooit met vuur en ijs. Ik zie als vogels handen gespreid. Klimmen, duiken, rusten, leven. Zwevend boven. Dog polijst een hematiet en kwijlt. Stenen kunnen bloeden.hoofdstuk 7, § 11, p. 7 - 11 (e.v)
hoofdstuk 8-10
hoofdstuk 11, § 9, p. 10, p. 14, p. 16
in: Shylock, bijvoorbeeld, en onrustige tijden
Geen opmerkingen:
Een reactie posten