In naaktheid wordt taal stem,
doorbreekt de korst het leven,
onvormbaar
wat het lichaam spreekt.
Hoe zacht alsof je me niet raken wou en net daarin zozeer.
Ik ga liggen als een vrouw, word wakker als een kind, vind mezelf niet meer
tussen de kruiken in mijn rug
het lijf warm
en dicht. Dekking voor de nacht.
Ik wacht, hij is zonder gezicht.
Loopgravenzwijgend gestom(p)t
ze waren met tien, ontsnapt onder de klep vandaan waar arbeit frei placht te maken - rennen rennen rennen - één van ons is niet van ons. (elf). Een gang, de grot een rij van gaten. Muilen met gestaalde lippen. Aderokerend. Wie niet weg is is.
De bagagekluizen dicht en één voor één
zijn zonder
zijn gezicht
de lepel is leeg
ik zoek een vorm om in te leven, dacht hoekig, rond en breed, eng en lief en kwaadvervelend, ruig, vrij, radicaal blind...
het lichaam
het landschap schouwen, belendend ontginnen, spoorslags met de zweep,
de tuigen
het veld bewerken?
het lichaam
waarin ik passen wou
de kruiken in mijn rug
Gobi, weet je nog
en hoe je dreigde.
je vloekte op beiden.
Vandaag kraakt het zand tussen mijn vleugels
terwijl ik je bekijk. Je tongt een schilderij.
Lek
de ogen in
de handen
klem
ik tussen mijn benen als
een misplaatst hoofd
dat elders iemand in vorm
zal likken
uit mijn oog drupt Pau, später
L'eaubscène
het Reine