dinsdag 2 april 2013

maandag 25 maart 2013

Nunca me esquecerei desse acontecimento...




No meio do Caminho

No meio do caminho tinha uma pedra
tinha uma pedra no meio do caminho
tinha uma pedra
no meio do caminho tinha uma pedra.

Nunca me esquecerei desse acontecimento
na vida de minhas retinas tão cansadas
nunca me esquecerei que no meio do caminho
tinha uma pedra
tinha uma pedra no meio do caminho
no meio do caminho tinha uma pedra


Carlos Drummond de Andrade




hoofdstuk 7, §10, p.31
hoofdstuk 7, §11, p.1, p.11
hoofdstuk 13, § 3, p.25
hoofdstuk 7 -


maandag 18 maart 2013

als een koe

Verdade

A porta da verdade estava aberta,
mas só deixava passar
meia pessoa de cada vez.

Assim não era possível atingir toda a verdade,
porque a meia pessoa que entrava
só trazia o perfil de meia verdade.
E sua segunda metade
voltava igualmente com meio perfil.
E os meios perfis não coincidiam.

Arrebentaram a porta. Derrubaram a porta.
Chegaram ao lugar luminoso
onde a verdade esplendia seus fogos.
Era dividida em metades
diferentes uma da outra.

Chegou-se a discutir qual a metade mais bela.
Nenhuma das duas era totalmente bela.
E carecia optar. Cada um optou conforme
seu capricho, sua ilusão, sua miopia

Carlos Drummond de Andrade


hoofdstuk 13, § 3, p. 14
(hupokeimenon enz.)

dinsdag 12 maart 2013

bezette plek


O ja, de leegte - het "gaat vanzelf om niets". 



hoofdstuk 7-11
werktekst 76-77
hoofdstuk 12 § 1, p. 13
hoofdstuk 13 § 3, p. 10 

dinsdag 5 maart 2013

het burlen van het hert


dark shadows fly over in the night, wingspan of eagles, soundless high. I call my brother: "Don't you see??? Bold eagles fly over thee". First he doesn't agree. It's five now and they move back, flying circles, coming near... bursting in laughter, penetrating the silence of the dark, and their white necks morphe into a human head, their body into human beings

Hoe snel een droom een trap bestijgt en inkijkt in een kamer, waar mussen op de vloer ontsnappen aan de kater die later weer verdwijnt, de slaap, het bed, de planken waar aan nagels dieren hangen. Het boegbeeld van een schip kijkt uit, ontworstelt zich, ontwortelt zich en strekt de benen, maar het zoekt en roept op wat het niet vindt. De kater blijkt een leeuw van lappen, de mussen uitgevlogen in het stratenplan dat zich ontvouwt en waar lange benen jonge vrouwen dragen en een stem die moedig blijft geloven: je vindt hem wel, ik vind hem wel. De glazen koepel straalt en licht de naalden op waarop ze steunt, steltenlopend op een schoen die aandacht trekt. En aan de andere zijde...
En aan de andere zijde ongeschoeid door weiden waar bomen bloesemen en tweehoevigen gestapeld zijn en in het rennen een hand een hert aanraakt.
Hoe het voelt? Als hertenleer, als hert zo zacht. Maar de stapel kreunt, de dikdik gromt, het ree blaft. En de kangoeroe is bruin tot in het groene gras. En waar we verder lopen, stroomt vloeistof uit de grond, als honing goud en geel, bij elke stap vult zich een plas. Het is nu eenmaal zo, zegt hij. Zijn snor en baard zilveren vogels in zijn gezicht. toen ik hem zag heeft zijn lach mijn tijger doen wiegen, de kamer hing scheef ervan.
Het ene beest dat ik niet ken springt op en is een man die lacht.




hoofdstuk 7, § 10 & 11
hoofdstukken 8 t.e.m 12, div. locaties

hoofdstuk 13, de vloekende tijd

in: song for
ə guy