Met mijn vingers ontsteek ik vuur... verschroei de lucht waarin je loopt tot vloeibaar gesteente. In de vijzel van je hand groeien kristallen en je weet dat het een geode (ochtend)was.
Je kwam!
Ik reed de maan uit naar de dag en vierde de teugels, de vrijheid van het gloren onbarmhartig in de nacht, de woorden dat je slow niet meer wou gaan en als een vreemde ruiter met één oog die een lasso gooit, ving je me bij de voeten. Slechts de weerstand die je voorzag en de dwang vanuit het recht dat je nam én kreeg - als verwaarloosbaar in tijd - geen barrière.
Het peilen van ogen die voor de Orde groen wilden zijn, mahonie tussen index en duim. Had ik maar... Het hart dat toen al zong. Je wíst het toch, parce que tu étais le sujet supposé savoir, l'Autre qui reigne, het gierende bloed gestremd in het schrikken van de koorden rond mijn hart.
En al wat sedertdien ontsloten werd in het besluit... ach, het vertrouwen dat me bindt als een moeizaam vreemd contract. Het blijft hier lekken, weet je, je herstelt de leiding niet. Qué?