
Sekuru, nu de zon in je handen schijnt trek je het staal van stenen kaarten? Schraapt een gebaar je leeg en rest je nu een lemen jas? Het masker dat je draagt: verlaten parelmoer - en schelpen op de muur van je... leven? Oker-koker-joker-choker? Geen sleutel op de deur. We dragen allen een juweel, ook de Meester.
En hier... lavendel vloeit in het landschap van mijn binnenzee en koele hagelparels. De illusie van gesloten ogen, de waarheid van het niets zien. Raast een wolk van stof voorbij, raast het grijze amorfe pulserend als een vorm van leven? Het Reële breekt door barsten van je buik, lichtdoorlatend zijn je ribben. Ik wil je inbreker zijn. Dichter bij.
Sekuru, de rozen bloeien - ik wil dat je het weet - vooral die onmogelijk blijken. Klaprozen dansen hun benen bloot onder de hoeven van een briesende wind, slag voor blad ontkleedt hij hen. Hij moet je kennen... Jullie gelijken.
Hier is niets méér dan de echo van een lederen applaus. Jouw signatuur, Schilder, bloedparels op een naakte huid en het gat dat je achterliet. Men zegt dat een vergeetput dàt akoestisch effect creëert, ik zeg je: het is de kromming van de tijd in het traankanaal.
Dat een vrouw beter het bed zou kennen dan de man die haar vervoegt... masculiene arrogantie! Een vrouw kent leegte die zíjn contouren draagt. Malevich bijvoorbeeld, dat weet je.
Ngalyod glijdt binnen als de zon weer kaatst, mijn blote voet slaapt achter het oor van Nzou. Ben jij de granieten massa van haar lijf, de rots die plots beweegt, het gras doet wijken en een wolk van stof materialiseert?
Er is geen eer in de jacht van de vrouw, ze glimlacht even en streelt de kossem van het liefste dier waarna ze haar schelpen schikt. Haar bekken is de lege pot boven het vuur, pistaches onbewaakt voor de cobra met de gele bril.
Je vingers dralen. Lang, treurend lang en fnuikend voor de creativiteit. Schaduw wordt van hand tot hand gereikt. Deze huid wordt te dun voor mij. Te scherp de ogen.
Je zien doe ik niet, het kookpunt is leegte.
Er is geen eer in de jacht van de vrouw, ze glimlacht even en streelt de kossem van het liefste dier waarna ze haar schelpen schikt. Haar bekken is de lege pot boven het vuur, pistaches onbewaakt voor de cobra met de gele bril.
Je vingers dralen. Lang, treurend lang en fnuikend voor de creativiteit. Schaduw wordt van hand tot hand gereikt. Deze huid wordt te dun voor mij. Te scherp de ogen.
Je zien doe ik niet, het kookpunt is leegte.