vrijdag 31 december 2010
donderdag 30 december 2010
zondag 26 december 2010
le soleil ni la mort...
Ce n'est pas pourtant que le travail soit si facile. Pourquoi ? Parce que dans une sorte de singulière fatalité, toute entreprise humaine et spécialement les plus difficiles, tendent toujours à une sorte
de retombée, autre¬ment dit à ce quelque chose
de mystérieux qu'on appelle la paresse.
Lacan, Les Psychoses
Labels:
nerval,
point noir,
rook
dinsdag 21 december 2010
koorts II
Weet je, ik wist dat het kon, op de klippen lopen. Vannacht in het geel van de sneeuw - dat vreemdgetinte monochroom van lucht doorstreept met het onbedekte - vannacht wàs het toch zo en het bonzen in mijn hoofd maakte kringen in die leegte. Onontkoombaarheid. Geen kat durfde het vlak te breken. Het gaf de kater te spelen. Waar was de afgrond zó groot?
Vlokken vangt hij vanachter het raam, een onmogelijkheid, en daarin lijken we, te kijken naar: het venster met zicht op spelende kinderen en die stroeve Pakistaan die ontdooit door wat welgemikte sneeuw, de gesluierde vrouw met extra baat in deze barre tijden en de bal die aan het rollen gaat - meter-hoog - in sisyphusimitatie, ogen die niet raken, turen door het glas voor de vlammen van de kachel en dit: het scherm. Glasvezels staan strak van verwachting zonder te spreken. Ijzig. Daar zijn de klippen dan. Het zijn brakende muilen, gapende rompen vol rode zonnen, ze verblinden niet maar trekken en niemand zegt - ik kan niet zeggen: ze zeggen - niemand zegt dat je er een lichaam op aan kan sluiten. Toch is het zo en vooral andersom.
Oorluizen fluisteren beetsgewijs en perf-oreren. Er is een lijk dat spreekt. Ik leef twee manen op één ronde. Te snel. Weet je dat de draaideur daar schuld aan heeft? En denk niet aan verveling want de uitstap wijzigt keer op keer. Er was het ziekenhuis en veel en toen de bank en de controle, de jungle, het kerkhof, het museum, het kattenluik, het kikvorsperspectief en meer en meer een meer.
Parasolmieren speelden. Ze bouwden Westminster Abbey met zijn waaierplafond
Ik klik faceboekhoeren weg - bons bons bons - met hun staart - gekreukt en afgelikte pluimen - fetishzoekers op fetishboek feshitboek fake-itboek - strontb/hoek - ik veeg wat heen - er is jachtveld genoeg - voor hen -
Llano Estacado.
Er is moeras, er is woestijn, de oceaan is schaarsgebakend.
Wonen. Denken. Ik bouw vlotten, tenten, torens met wat je schreef. Of gebouwen, als paalwoningen misschien, lichamen voor woorden, voor een dorp van zinnen. Te dwalen in dat landschap, verloren en weer niet. De uitgeworpen boei duikt onverwacht op om weer te verdwijnen. Kamers van een huis lijken leeg. Maar blinden bevolken ze en de muren hebben een stem.
Dagen, nachten: verbonden als vingers aan een hand en ik die dacht dat snijden onherroepelijk was door een voetbrede maan. Het roepen blijft, palm en rug lijden elkaar, twee oren zijn aan hun hoofd gehecht maar komen niet nader noch verwijderen ze zich.
"Waar ben je?" is de roep - het zijn zingende uilen en baltsende mussen, dolfijnen met een tropische staart en vuur zou ik op vuur verhalen maar niets verlicht het donkerste en koude zeer. Ijs vroeg en doffer aan de onderkant schets ik een spiegel, harder noch zachter dan het gladde opper, maar meer van mij dan wat de wind vertelt. Luister niet met je oren. Ik trek lijnen in de rokerige achtergrond. Het licht speelt mistig met het duiden. Ik wil alles klaar betekend: de taal, de inkt, het licht en het geluid. De zoom wordt niet uitgelegd.
De deur hinnikt als een paard en op de achtergrond of is het in mijn hoofd het eeuwig belgerinkel. Een oude telefoon of zo. Nu is het dit, anders ooit klassieke muziek en voor ik ga slapen heavy beats. Een uit-knop is er niet. Dat het ook met geuren kon: gebraden vlees, koffie, zoet en lavendel, plots. Zonder te proberen.
Anders dan het trachten naar je gezicht. Anders. Het stille zitten in kniehoog gras, ongezien, en wachten. Of net heel zichtbaar, kijken, zien passeren, kiezen en toeslaan. De impact is omgekeerd evenredig: voor de rij en de gekozene dieptekenend, voor de jager de zoveelste.
katten en honden samen in een rugzakwaterkruik - een lamp met zeven lusters - scheen het rood en gebroken glazen bloemen - licht want open de deur en dus gevonden - zittend op de grond - daar is het bed in de gestolen kamer en de spullen en de schuld - maar de moeder heeft altijd geweten - de weggeslopen keren - de gangloop en het slapen en de spullen - Zuster van jullie noemt ze me - maar ik denk aan de katten en honden die ademloos wachten - op bevrijding.
Sekuru, ik groet u. Het is lang geleden dat ik u nog schreef. Uzelf beliefde het eveneens om me onwetend te laten betreffende uw gezondheid en het leven rond u.
De begroeiing hier rukt op. De kale vlakte is weelderig en moeilijk te onderhouden. Gindse bergen zijn door de omstandigheden de laatste maanden gezakt, gedeukt en uitgeblust, het bekken staat leeg. De dam is droog, de heuvel dor, de vallei vaal. Al verloor zijn kleur. Rijpheid ging voorbij.
Het huis is verlaten en van de speelzaal kan gezegd dat er niet langer wordt gestoeid. De geluiden zijn gedempt. Buren en kinderen sluipen nog slechts. Het leven hier is dood aan het gaan. Gieren cirkelen en de hyena lacht.
Sekuru, waar bent u dan? Ik mis uw hand.
Je strekte vingers, huid, bloed en beenderen en spoorde ze neer, onverdacht, in beelden verkleed, als woorden, in streken, strepen, strelen, in wat eindigt op -innen, karig als ik vroeg om veel, meer als ik zweeg, zeeg en eigen binnenkant wees, huid en bloed, benen... Mijn vingers op fluweel, zoekend naar de vleug, niet tastbaar, niet zichtbaar, maar aanwezig in de wrijving, de koorts die je hand verspreidt.
De zon brandde, er was geen brood. De witte spons was populair, maar de zwarte dictator had het graan opgepikt, de haan boven alle kippen. De niet zo kuise Susannah wist raad en biek scones in een pan, een boomstam schoof gaandeweg bij door de deuropening tot in de vuurplek middenin, de stenen sisten onder verdwaalde spatten: water, geitenmelk, olie, speeksel van talloze gesprekken, de mannen rechts op de uitgehouwen bank, vrouwen links, op de grond.
Kinderen hebben geen vaste plek, zijn verspreid als zaad in het land.
Een andere zondagochtend, Sekuru. Het gras stond hoog en taai en de ezels leden honger. Er werd een dier geslacht, een bokje van een jaar of zo. En bij het vuur die nacht gonsden stemmen van vrouwen met kinderen op hun rug en hun vingers sponnen. Het bed werd gedeeld in lijf, in geur en in elkaar gehaakte dromen. De zon was genadig in de ochtend bij de wasbeurt onder haar. De tijden waren hard, maar naast de dood was er leven.
Ik vond dit getal en zo zal het zijn, zei je. En ik schikte om al wat er geborgen in lag. Ik noem het niet want niets kan het benoemen. Woorden, bindkracht is hun oneigen, dragers slechts, te pover voor hun taak net als wie hen produceert. Maar ze doen molens draaien - als lucht. Ik zoek naar het dunne ertussen, dat wat onzichtbaar werkt, ontastbaar maar voelbaar.
Ik sloot mijn ogen niet en jij niet de jouwe, maar zien was van een andere orde dan kijken en bekeken zijn. In mijn voorhoofd groef je het teken.
Ik keek door duizend vensters. Desolaat zonder je kleur. Er zijn geen ogen meer. Verzien is niet verzien. Weggejaagd.
Doopten we ooit de hand in één schaal? Met hoeveel richtende kracht was dat dan? Een ik een jij en ...
Liep er een Tate-breuk door de wereld? Was er ooit nog een weg terug?
In het duisterste donker zie ik je, je weet het.
Met 20 was het stenenvolk, ze gloeiden, sisten en zongen. De geesten, zei men plechtig. Ik zweeg over lucht die ontsnapt uit basalt. Maar daar in drie, en was de vierde niet ook?, of vijf? werd de kracht duidelijk van Afwezig zijn. De Leegte, het Tekort.
"Wie ontbreekt?" is een gekende vraag. Niet meer dan één, zei jij. Maar het viel op, niettegenstaande je bewering. Ach. On-een-s. Toch.
Er zijn lichamen, gezichten, in groen en geel. Een flits aan de rechterkant. Later vertaalt het horen van water na water, het gieten uit de hoorn, zich in het stranden van golven. Gedachten, beelden, zand. Keer na keer onderhevig. Duur. La duration moet leren over tijd. Na vijf delen blijkt die vier conventionele uren in beslag genomen te hebben.
Hoe onbelangrijk als ik die ene druppel zie op een nabije huid, waarin een wereld reflecteert: het roffelen van een specht, koekoek die koekoek beantwoordt, eksters in gesprek en de eeuwige buizerd die waakt over het vuur.
Je oog dat kijkt.
hoofdstuk 10, § 12, pag. veel tot meer.
Labels:
rook
zondag 19 december 2010
vrijdag 17 december 2010
l'un dit?
Heidegger, Herakleitos, Lacan en Plato zaten rond het vuur. Het kon wel een bende rovers zijn. Aan het spit hing een half ever-zwijg, als een gekantelde obelisk, en de hemel stond vol sterren. Na de eenvoudige maaltijd, waarbij Heidegger zich bijna verbrand had, oefenden ze gevieren een potje zwijnen. Plato staarde naar het schaduwspel dat door de vlammen geworpen werd.
Lacan ontborg zijn rookwaar en was dra in damp gehuld. Plots veerde Herakleitos recht en wees, terwijl hij met duistere stem declameerde: daar is (er) Eén.
hoofdstuk 10, § 11 & § 12, pag. 18 (over en weer) tot en voorbij p. 13
Lacan ontborg zijn rookwaar en was dra in damp gehuld. Plots veerde Herakleitos recht en wees, terwijl hij met duistere stem declameerde: daar is (er) Eén.
hoofdstuk 10, § 11 & § 12, pag. 18 (over en weer) tot en voorbij p. 13
Labels:
rook,
vendre dit,
πάντα ῥεῖ
maandag 13 december 2010
ellipsis
hoofdstuk 7, § 10, pag. 29
hoofdstuk 10, § 12, pag. 11 e.v.
in: af te werken tekst.
Labels:
k - s,
QOLASJKIF onafgewerkte tekst,
rook
sakkerde...
En uit haar blauwe stenen zingt ze negerblond tot hij die snippers wc-papier uit haar schaamlippen plukt. Het grote zwartste vel wordt afgedrukt tussen joden en marxisten. Niemand lacht. Niemand lacht harder dan de stilte na het mes en het oor in de hand in meestershand, de vuist in eigen gezicht geplant en zij, de jongste, zij de oudste zinkt, nooit. Ook niet als ze kijkt naar wat ze produceert, de mond geopend. Profluxie zou je het kunnen noemen. Meer wordt niet gezegd, indachtig hoe elitair het is. En houd het zo. Ik kijk. Zie een elitaire verse pluim dicht langs je gezicht, maar die ik niet zie zijn aanweziger, ook de vuile en de dikke en de blonde en de grote en de kleine en de stinkende en de schone en de zee. Tenminste je wordt zeeziek als je achter haar loopt, zo klotsen haar billen.
In de massa gebrild, geboord, gewassen en geschoren steigert een paard boven de mamba (ja! de zwarte want die is het giftigst, zijn erectie het grootst, groter dan eender welke voor hij toeslaat. ). Weet je nog, de neuzen in een rij behalve hij die naar het eiland zwemt en naastwereldse woorden spreekt en disgustelijk speekt van tussen zijn tanden. Over de hoofden. Een mamba is een fucker en een sucker ook, een melker met zijn vingers en op een zweep lijkt hij.
Blanke meisjes met puntborstjes schrijven twee simultaanrijen schoonschrift met hun gepuntigheid. Niet vulgair worden. Denk aan de Klossowski-broers, de ene wel, de andere niet en toch allebei, uiteindelijk. En jij, in Monaco, schilderde je negers? Of etste je hun huid? Moest ik beleefder zijn? Sterf me vroeg ik en ik gooide dingen door elkaar. Neen mijnHeer, ik doe niet aan bespreken. Geen boekbespreking hier. Geen film. Geen politiek. Ik daag je uit met slechts een steentje.Voor je voeten. Op je voeten. Op je matje, op je vingers, op je buik. En nog en nog en nog... Maar als ik gooi zorg ik ervoor dat het projectiel stopt op een seconde van je weg. Ik stop een keitje in je schoen. Hier lees je een lezing van vorige maand in de boekerij van NieuwJ door mijn gaasje bekeken. Geen mening. Meningen, zei jij het niet, zijn zo talrijk als momenten en hoofden (zouden debielen ook een mening hebben?) en wat met katers op bezoek? Of had je het over huizen?
Blauw waren de stenen. En blauw de huid, ook de penis van de zwarte man achter haar. Desmond Morris gebruikte hem ooit om een punt te maken. Niet zoals Herman de Coninck echter. En we zijn niet klaar.
Aflevering 5 of zo, het voorgaande moet nog volgen. Zij ging dood.
hoofdstuk 7, § 10, pag. 29
hoofdstuk 10, § 12, pag. 11 e.v.
in: af te werken tekst.
In de massa gebrild, geboord, gewassen en geschoren steigert een paard boven de mamba (ja! de zwarte want die is het giftigst, zijn erectie het grootst, groter dan eender welke voor hij toeslaat. ). Weet je nog, de neuzen in een rij behalve hij die naar het eiland zwemt en naastwereldse woorden spreekt en disgustelijk speekt van tussen zijn tanden. Over de hoofden. Een mamba is een fucker en een sucker ook, een melker met zijn vingers en op een zweep lijkt hij.
Tot het kind:
Lieveke, naïeveke, de wereld is boos
gebulder, een woord, gebalder dan het vuistje
in je koude jaszak
zoeteke, je snoeteke is koud
gezegend met een 11
op je bovenlip
waar je moeder zit
vader veegt de stoep van sneeuw
dit is de omheinde stad en waar woont gij manneke?
bonswaar
bonswaar
Blanke meisjes met puntborstjes schrijven twee simultaanrijen schoonschrift met hun gepuntigheid. Niet vulgair worden. Denk aan de Klossowski-broers, de ene wel, de andere niet en toch allebei, uiteindelijk. En jij, in Monaco, schilderde je negers? Of etste je hun huid? Moest ik beleefder zijn? Sterf me vroeg ik en ik gooide dingen door elkaar. Neen mijnHeer, ik doe niet aan bespreken. Geen boekbespreking hier. Geen film. Geen politiek. Ik daag je uit met slechts een steentje.Voor je voeten. Op je voeten. Op je matje, op je vingers, op je buik. En nog en nog en nog... Maar als ik gooi zorg ik ervoor dat het projectiel stopt op een seconde van je weg. Ik stop een keitje in je schoen. Hier lees je een lezing van vorige maand in de boekerij van NieuwJ door mijn gaasje bekeken. Geen mening. Meningen, zei jij het niet, zijn zo talrijk als momenten en hoofden (zouden debielen ook een mening hebben?) en wat met katers op bezoek? Of had je het over huizen?
Blauw waren de stenen. En blauw de huid, ook de penis van de zwarte man achter haar. Desmond Morris gebruikte hem ooit om een punt te maken. Niet zoals Herman de Coninck echter. En we zijn niet klaar.
Aflevering 5 of zo, het voorgaande moet nog volgen. Zij ging dood.
hoofdstuk 7, § 10, pag. 29
hoofdstuk 10, § 12, pag. 11 e.v.
in: af te werken tekst.
Labels:
Ander,
doekbespreking,
k - s,
rook,
te veel verkleinwoorden
zondag 12 december 2010
blèèrgh

depuis plus de trois jours
ça fait un jus d’maïs dans mes os
Kopan-Bretan il dit
il dit que je f’rai bien
de fair’ de l’XXXZZZRRRcice
Moi trouv’ le mot trop compliqué
des mots pareils c’est la torture
c’est bon pour se défigurer
Pfff...
Ça me stresse le langage
ça me stresse.... »
Edith Azam, Du pop corn dans la tête,
Atelier de l’Agneau, 2010
hoofdstuk 10, § 12, pag. 12 e.v.
google-afb.
Labels:
rook
dinsdag 7 december 2010
weer-bericht
Sekuru,
Het is al weken koud. Het diepe water is bevroren. Elke dag sla ik een wak, zodat het kanaal open blijft. Soms sla ik een keer over. Soms is het hopeloos.
hoofdstuk 8,
hoofdstuk 9
hoofdstuk 10, § 11, pag. 14 e.v.
Labels:
rook
weerbericht
parfois tu venais t'installer
sur le grand cahier ouvert
tu me regardais les pigeons
passaient devant la fenêtre
dans un furieux froissement d'ailes
ton regard se bridait un peu
j'avais moins mal à la tête
et le jour paraissait moins sombre
Jean-Claude Pirotte
Autres séjours, Le temps qu'il fait, 2010
sur le grand cahier ouvert
tu me regardais les pigeons
passaient devant la fenêtre
dans un furieux froissement d'ailes
ton regard se bridait un peu
j'avais moins mal à la tête
et le jour paraissait moins sombre
Jean-Claude Pirotte
Autres séjours, Le temps qu'il fait, 2010
maandag 6 december 2010
MultiSocket II
« Un corps humain est là, quand entre voyant et visible, entre touchant et touché, entre un oeil et l'autre, entre la main et la main se fait une sorte de recroisement, quand s'allume l'étincelle du sentant sensible, quand prend ce feu qui ne cessera pas de brûler jusqu'à ce que tel accident du corps défasse ce que nul accident n'aurait suffi à faire...»
Maurice Merleau-Ponty
als de tanden van de vogel
stenen bijten omdat
ze fluisteren
snavelhard
dat ik moet zwijgen
... je moet zwijgen
dat ik moet buigen
... je moet buigen
dat ik mijn ogen sluiten moet
... sluit je ogen
dat ik moet knielen
... kniel
dat ik moet kruipen
... kruip
dat ik blaffen moet
teef zal ik je noemen
en tegelijk aandoenlijk
navelzacht
Onnodig zorgvuld bij het schrijven van je naam - foutloos in zijn knoken, noemen, zingen, spellen, dans ik hem met mijn
mijn bekken en in hersenwringen. Een machtig dier, een dier is hij
de wind, de lucht, de hemel bij nacht
en de zon. Je te regard, point noir, gerard. Point.
(Ondanks de la Rochefoucauld.)
Nestelen en cellen zijn geen ratio van wesp- en bijen, niet in mij. Ík ken de weg niet maar Je Naam is ingeslopen, overal, krijgt plaats als het water, als het kruipend bloed. Wie kan zeggen waar je bent als overal het antwoord niet mag zijn en is? Waar ben je? Où es tu?
Grijze sneeuw en kijken naar de zee, tot aan de zee, tot voor de zee, tot het water in de ogen
landt
(Tuesla tuesla tuesla
hitkill - tuemwa)
Ik kook je woorden, het lange garen leidt me, convergeert naar jou. Al tijd. Het punt in de oneindigheid, waar als je komt niets is, tastbaarder dan haar. De materie voorbij.
Vrijheid, zei je, en integriteit.
En ik zag hoe het procrustesbed jou nooit gepast zal worden.
hoofdstuk 7-10
zondag 5 december 2010
il n'y a pas de rapport sexuel (als mogelijke titel) III
Insofar as one accepts this notion of sexual relationship as the ultimate reference, one is tempted to rewrite the entire history of modern philosophy in its terms:
Descartes: 'I fuck, therefore I am,' i.e. only in the intense sexual activity do I experience the fulness of my being. (Lacan's 'decentring' answer to this would have been: 'I fuck where I am not, and I am not where I fuck,' i.e. it is not me who is fucking, but 'it fucks' in me).
Spinoza: within the Absolute as Fuck (coitus sive natura), one should distinguish, along the lines of the distinction between natura naturans and natura naturata, between the active fucking penetration and the object being fucked - there are those who fuck and those who get fucked.
Hume introduces here the empiricist doubt: how do we know that fuck as a relationship exists at all? There are just objects whose movements appear co-ordinated.
The Kantian answer to this crisis: 'the conditions of possibility of fucking are at the same time the conditions of possibility of the objects [of] fucking'.
Fichte then radicalises this Kantian revolution: fucking is a self-positing unconditional activity which divides itself into fucker and the fucked object, i.e. it is fucking itself which posits its object, the fuckee.
Hegel: it is crucial to conceive Fucking not only as Substance (the substantial drive overwhelming us), but also as Subject (as a reflective activity embedded in the context of spiritual meaning).
Marx: one should return to real fucking against idealist masturbatory philosophising, i.e., as he literally put it in The German Ideology, real, actual life is to philosophy as real sex is to masturbation.
Nietzsche: the Will is, at its most radical, the Will to Fuck, which culminates in the Eternal Return of 'I want more', of a fuck going on forever.
Heidegger: in the same way as the essence of technology is nothing 'technological', the essence of fucking has nothing to do with fuck as a simple ontic activity; rather, 'the essence of fucking is the fucking of the essence itself, i.e. it is not only we, humans, that fuck up our understanding of essence, it is the essence which is already in itself fucked up (inconsistent, withdrawing itself, erring).
And, finally, this insight into how the essence itself is fucked up, brings us to Lacan's 'there is no such thing as a sexual relationship'.
Slavoj Žižek, The Fright of Real Tears (Krzysztof Kieslowski between Theory and Post-Theory ) - noot 57.
In de franse vertaling wordt fucking door baiser vervangen. Proper is dat.
hoofdstuk 10, § 11, pag. 26
Labels:
point noir,
rook,
utterly confused
Abonneren op:
Posts (Atom)