BORN 24/10/2005-DIED 26/10/2005Een specialist in kinderlijkjes ben ik niet, noch in baren, zogen enzovoort… Ik heb geen kind. U wel? Of denkt u dat? Mijn kinderen zijn ongeboren uit mijn lijf. De anderen ver. (… hoeveel dode kinderen moet je hebben vastgehad om je expert te maken? Expert waarin? En dat wat uit je gleed recht in het starende oog, tel je dat dan mee? Ach, het is van geen belang. Laten we niet over dode kinderen praten, ze gewoon begraven, vergeten, verzwijgen. Zwijgen vooral. Dat gaat goed).
Ze spookt niet, maar ik kan evenmin verklaren waarom ze er nu voortdurend is. Of ze parallel loopt aan een ander gemis - een nieuw verlies, of een vervormde wens belichaamt? Communicatie, contact, handen, lijven…mensen? Mensch?
Ik probeer haar nú te betekenen.
Al wat er is van het Reële en la pureté… vloeide in haar samen.
En ik… ik voel me het kind. Je weet het… de navelstreng, het bruuske breken voor zijn tijd. Het afgesneden zijn en kijken door de ogen van een ander. Maar ik schreef je reeds, al geef ik het niet graag toe, sinds wanneer moet een kind zich schamen dat het nog klein is? Het zal wel groeien.
Ze was vier uren oud - in een doek gedraaid op de achterbank van een auto - en werd als een verloren handtas afgezet. De navelstreng ternauwernood verzorgd. (Ik dacht: ergens ligt een lege vrouw. Een moeder…? En wat is een moeder dan?)
(Als we naar later die dag naar de stad rijden, zie ik overal van ratten vergeven illegale stortplaatsen van vuilnis dat niet meer wordt opgehaald. Nieuwsberichten melden het frequent vinden van foetussen in de riool, achtergelaten baby’s, al dan niet levend enzovoort. Daden van overleving door wanhopige mensen. Is keuze een keuze? )
Mary wordt ziek de volgende avond. Het locale medisch centrum waar we vierklauwens naar toe rijden stelt de diagnose neonatale scepsis met het advies zo snel mogelijk naar de spoeddienst van het ziekenhuis te gaan. Het wachten doet onerbarmelijk aan (en is wellicht - later bekeken - behoorlijk genadig). Ongeïnteresseerde en waarschijnlijk oververmoeide, onderbetaalde verpleegkundigen en dokters geven eindelijk een verwijzing voor opname. Een kind haast nog, een wezen met kauwgom in de mond, een gsm die niet ophoudt te rinkelen, en een bos sleutels in de hand, klaar om deuren te openen naar vage bestemmingen, blijkt dokter Zusenzo. Met een lange vingernagel pookt ze rond de navel , duwt baby's buik, haar blik half op de tv die in een hoek staat te spelen.
Ze geeft de zegen voor de uiteindelijke opname waar het kind plots met warmte wordt omringd. Vrouwen die haar wiegen en met haar praten, een couveuse, zorg… echte handen. (soms – vreemd – is het niet de herinnering zelf maar beelden uit wat dan nog toekomst is, die de eigenlijke herinnering verlevendigen. Niet de handen daar, een ander paar…).
De volgende ochtend, terwijl we naar het ziekenhuis rijden, krijgen we het bericht: ze is dood gegaan.
Ze was nog warm, vuistjes gesloten, en heel zacht en met blauwige lippen. In mijn hand was duidelijk opnieuw, hoe klein ze was. Hoe dodelijk perfect. Hoe Reëel.
De verpleegster legde haar af.
De hele dag en de volgende ochtend werden gespendeerd aan het zoeken van een kist, (klein genoeg en betaalbaar), het in orde maken van papieren en het zoeken van een plek om haar te begraven. Omdat alle kerkhoven vol liggen met aidsdoden was dat niet evident. Uiteindelijk kwam een telefoon dat bij een begraafplaats 50 km verderop een heuvel was, waar buiten de officiële doden (huh!), pasgeborenen mochten liggen. Begraven was sowieso een kwestie van zo snel mogelijk. Morgues liggen vol met in elke schuif minstens twee doden. Kinderen worden met verschillende bij volwassenen gelegd. Als de koeling vol is, fungeert een binnenkoer als opslagplaats. De geur is niet te harden. Is ook onuitwisbaar opgeslagen.
Haar gaan halen daar…aan een afhaalkaai, waar ze in een grote lijkzak op een kar ter identificatie werd gebracht. De kist stond in de laadruimte van de truck. Ze was naakt en volledig uitgestrekt, haar handen bij de polsen met een katoenen strook voor haar lichaam geboeid, de enkels ook zo bij elkaar. Om haar schedel was eveneens een stuk katoen gebonden en haar neusgaten staken vol watten.
Terug thuis, werd het lichaam ontdaan, gewassen en gekleed onder het toeziend oog van veertien aMai’s en Ambuya’s. Er werd gezongen en gedanst. Nadat de kist gesloten was, zetten een paar grootmoeders ze achter in de auto. De dienst was naakt. Alleen dáár waren twee mannen die vooruitgestuurd werden om het gat te graven. En een priester… het symbool bij uitstek. In een platte steen die ergens lag, kerfde iemand de datum en haar naam.
Op de terugweg naar huis werd niet meer gezongen, het leven normaliseerde. Iemand wou stoppen om mazhanzhi’s te kopen voor onderweg. Een oude vrouw weigerde de stop. Het is verboden om als je van een begrafenis terugkomt te kopen.
Zó ging dat dus met dat dode, afgestoten kind. Ze bleek achteraf bekeken ook nog prematuur te zijn.
Vorige week of zo ontdekte ik dat ik geen baby meer had vastgehouden sedertdien, zodanig dat ik me afvroeg of er sprake was van een onbewust vermijden. Afgelopen zaterdag diende zich een kans aan. En tja… opmerkingen van verbazing waren niet uit de lucht: “sodade kan met baby’s overweg”. Zucht, dat ging dan weer om een ander vooroordeel. (En ik voelde me rustig verglijden… weg naar het Reële.)
Ander, waarom doe je dit? Waarom snijd je me af? Waarom mag ik niet nog bij je groeien?

Mja, misschien is het toch nog niet the full story...
.