donderdag 6 juni 2013
driftig het zien en de oren
Een dode mond lacht niet, noch de onzichtbare. Vertel me: lacht je gezicht? Hoe kreukt het vel aan je ogen, plooit de huid naast je neus tot ze verdwijnt in wat je bedekt? Tijd. Ik krijg de raad van tijd. Niemand weet dat die oneindig is en zonder vergelijk met de sterfelijkheid van een oogschittering, het oplichten van obsidiaan, het aanspoelen van speeksel en tong aan lachende lippen, pratende accolades, verlorenwaaiende sliert, tikkende nagel tegen een glas, een aansteker, een sigaar, een ander(e)... object.
Vingerafdrukken verschijnen onder geloei van de wind. Rook, rook, alles is rook. Peau.rien bougent, open en dicht. Dopen en icht, ogen en licht. Wordt me verteld dat het in vlechten ligt, dunne sprieten langs de oren van de Naam van de Vader en het kind.
En traankaartjes gratis èn voor niets.
Dat de zon opgaat en ergens achter de einder een volk met twee harten leeft. Ze zijn bedreigd.
hoofdstuk 7-12
hoofdstuk 13, §5, p. 29 e.v. tot § 6, p.6 e.v.
hatchie, grüss Herr Nietzsche, Ode an die Freude, lac an tout
je ne cherche pas, je t'rouve
i rove you
horen +, zien +, ...
woensdag 2 januari 2008
delen

Rechts is warm, links is koud – mijn oren…
Rechts is koud, links is warm – mijn handen…
Voor de rest heb ik het … koud. Ja. En moe ben ik. En gefrustreerd. En geduldig. En ongeduldig. Want beiden. Ik leef op een hele smalle twijg, op de rand van een blad papier. Met elke verkeerde beweging dreig ik me te snijden. Stel je voor: ik sta op het blad en val en recht op het scherp word ik in twee gedeeld… wat zou je dan krijgen… behalve knoeiboel? Twee helften en een leegte ertussen. Of een ruimte, iets duns, zo dun dat het niet bestaat. Ik glijd langs het blad naar beneden en daar voeg ik me weer samen. Rare gedachte. Het intrigeert me. Stel, stel dat dit kon, zou er dan aan het einde iets wezenlijks veranderd zijn? En neen, niet de anatomie. Ik ga ervan uit dat dat wel goed zit. Maar het zijn ?
En verder? Verder niets. Ik heb de hele avond al genoeg gedacht aan het ontbrekende. Het gat, de leegte, de ruimte, dat wat er niet is en wat daardoor constant bestaat. Dat kleine iets.
Nu ga ik een banaan eten.
En zwelgen in de rode wijn.
Wat ik daarna nog kan schrijven of fotograferen… als ik nog iets kan realiseren, of niets… het is van nul en geen belang.
Ik wil antwoorden, ik stelde reeds de vragen.
Ik ga nu in handenstand de kamer uit en warm mijn omgedraaide lichaam aan de stoof. De wijn zal in me blijven of niet. Dat ligt eraan hoe goed ik terug in elkaar gezet ben.
Misschien lek ik wel uit mijn…verticale lach?