
als een bakje kers
ochtenddromend open
Wanderwörter in het bed
en wat ik met dit lichaam moet
pluk ik delen uit de hoeken
borst en heup verspreid
een ongedragen arm
als ketting om (d)(e)(l) lende
ik ruik ver je rooksignaal
ik wil koffie als cement
en dan hoop
ik dat je Koffie schenkt
(zie verder)
De onmogelijkheid je te bereiken. Je bent doof, dat doet er niet toe. En blind en stom. Je kan niet spreken. En nu ik het zo beschouw komt het me voor: kan je wel ruiken? Ik constateer: er valt niets te bekijken, je neus noch je huid. Is dat dan de begoocheling die aan de ontgoocheling vooraf diende te gaan?
Wat jou ontbreekt in een lijf ontbreekt me in mijn wezen. Om het tekort blijf ik je schrijven. Ik stap er over heen. Je bent waar je niet bent.
Ik loop nog steeds in lompen gekleed.
Vannacht sta ik voor de maan, open de deur. Het licht is blauw, de maan is kaal maar jij staat in het midden aan de kant. Ik weet dat jij het bent, ik herken je aan de geur van de letter. Niemand schrijft de letter met die geur. Zo weet ik dat ik me niet vergis. Je ziet me niet want ik ben blind. Je oren lopen iets vooruit, zodat ik dichter bij je sta voor je voelt dat ik er ben. Ik struikel, raak je aan, je bent dun en scherp. Mijn vingers bloeden, je lacht door het water heen: Het wezen, de armen, zweep en slang en oog en lidmaat tegelijk.
Ik wil naar de grens.
Naar - jou - weg - uit - mij.
Het is een schandaal, naar het schijnt.
Alles wat extreem is, komt heel moeilijk tot stand. Gemakkelijker is het om dingen van de middelmaat te maken. Een centrum verlangt op zichzelf geen enkele inspanning. Het centrum is evenwicht. Daar vindt geen enkele strijd plaats. Moet men dus uit zijn evenwicht raken?
Daniil Charms