
Het had met gordijnen te maken en met nagels, een kat met negen staarten, een ballon ontploft. Stoom uit gaten, messen, papier, en draad. En koorden. Het had met stukken te maken en delen en optellen van waarden. En met het hoogste boven het laagste. En hoever daar in te gaan. Het had met uitersten van doen en breken en pijn. Met paden en geweld en genieten. Met lijnen en kleuren tot waar en het niet bestaand verklaren. Met alles van veel en van veel nog meer. Met deksels en schulpen. Oneindigheid en onmetelijk en daar nog ver ver voorbij, oppersten en uitersten en willen en verlangen. Een bos met bomen en bladeren en schilders, gesloten ogen, het verborgene zien. En wit vlees met vlekken in purper en roze en blauw en groen en trots. Koevoeten en instrumenten en bergen die verschoven. Woorden en bedelen. Vuur vanbinnen Het gehakte hout, de kettingzagen, de kleren op het zompige mos, de rotte bladeren, de dennennaalden, een beschimmelde klamme stronk, de buizerd in de hoogte en een lichaam zonder meer. Het liep op splinters en zat op schors, boombast tegen de naakte borst, een pissebed tussen de tenen. Wat ijs op het brakke water en de stoel in het midden. Neem plaats, neem plaats… , het woud opent zijn schoot om in te verdwijnen.
Wat verder op het pad passeren wandelaars met honden. Een eend vliegt op in paniek. Eyes wide shut... Het is verstopt. Het is er maar ze zien het (niet).