
Eerst was er niets.
En toen ik het vastnam en er over wreef, werd het een herinnering.
De maan dus! Was het dat licht dat scheen na het diepe graven? Of fosfor op de steile, vochtige wand, het dalen in boeken, in tijd, alsof dieper méér moet liggen? Als je maar kijkt.
Je opende de luiken, ik werd verblind, zat op de tast te zoeken, terwijl de ziende lachen zou - misschien, een houtsnee kervend.
Je schrijft zoals Bacon schildert en ik maar klauwen in de compactheid van lagen tijd, het samengeperste verleden? Of ik iets vond? Een ezelinnenkaak? Een potscherf of munten voor het veer? Dieper nog, voorbij de slang, voorbij de wortel van de twee Bomen?
Er was Niets, en toen ik het vastnam en determineerde, werd het het begin van een herinnering.