constituam, quid et quale sit id, de quo quaerimus, non quo ignorare vos arbitrer, sed ut ratione et via procedat oratio. quaerimus igitur, quid sit extremum et ultimum bonorum, quod omnium philosophorum sententia tale debet esse, ut ad id omnia referri oporteat, ipsum autem nusquam. hoc Epicurus in voluptate ponit, quod summum bonum esse vult, summumque malum dolorem, idque instituit docere sic:
Ingebedde systeemfundamenten en de aanwezige synaptische plasticiteit zouden toereikend moeten zijn voor dit bestaan. Niet zo. Soms is het in woorden in zinnen alsof de straten al belopen zijn. Een walvis ligt op de stoep het einde toe te gapen. Voorbij de regendriftige dagen haalt zonnevorst nu rag door resttextuur, code van licht en dicht op naakte twijgen. De ochtenden zijn eender, vroegemist gezongen, herhaling van herhaling door een naald van diamant bij kandellicht en waar mijn blikken reiken kijkt het binnenoog naar de boog van je gezicht, een lach, een frons om lip of brauwen, wenk of weer je weer? Mist is barmhartig voor de verbeelding, transfuseert, frantaseertasmatisch waar het koor de hoofdmoot zingt en ecrituur uit dubbel obscuur zich opheft naar lichter licht. Het zwarte nachtsalon, onderdonsd door dekens, waar strategieloze melancholie zich zonderloos vertaalt vóór radiant gedachten aan het ene, aan de Ene, een tyndalleffect genereren bij een horizon van dekens, het voeteneinde waar men moeiteloos - deze koude dagen - een slaafje dromen kan tegen koude benen. Geheimen als gouden bloemen verdwijnen bij de impact van ontwaken en de strijd om een dag ziel in te blazen.
hoofdstuk water
hoofdstuk 7-10
hoofdstuk 11, §11, p. 18
Geen opmerkingen:
Een reactie posten