West
Schelpen.
Kustlijn.
Kijken.
Zien
-e.
De Ochtend
Herinneringen verschalen ongekoesterd: wortelhout, den, geur, goudbruin diep, dat wat telt wordt zonder te rekenen, vinger bij vinger over steen, hout, huid..., in een streling, plastisch als water of lucht. Oneffenheid creëert reliëf in het landschap... gedachten, dromen, stafkaarten van tijd als de morgen plooit en groter wordt - het bed gaat open, de ogen - en het lichaam zich leegt.
Halfdronken nog van de nacht en de late wijn spreidt zich een lome horizon: Timboektoe gedrenkt in ochtendhoning, oker het huis, het fluweel van het eerste menshemd - en ik proefde.
Niet elke woning is een vrouw.
- het kijkt -
Nu, nu is het besef van integriteit groter nog, als ik die onverdeeldheid merk. Niemand leeft zo dicht bij zichzelf, niemand die ik ken.
Geur ligt op mijn tong nog voor het zien: landeliggendlange dag, uren weken maandenvol halocopters en vloergehakt. Splinters schieten ogen blindelings geschoven in een woordenbrief met lijmdicht (hoort zoals het hoort, wijzig dit niet!)
geplakt
vanzelf bijna met schatten in en marginaal een
man man man
De Woestijn
Sekuru, ik heb dorst. Kasten vol boeken, weiden vol kruid, kattenhaar in verre hoeken, vazen met bloemen, lakens met licht, vloeren vol gelp, stranden vol zand, luchten vol, maar mijn mond is leeg, mijn buik. Ik bekken: ik - vocht.
Hard. There is no match.
Ik vraag me af: "Is het dan toch tijd voor die lucifer?" maar strek me naar de Koffie.
Koffie die dampend wacht in de kom van mijn hand.
Gekoesterd wezen herinneringen, ook de ...
Duizend reflexen zijn niet genoeg. . Misschien was dat al langer zo. Misschien woon ik waar sommige woorden schaars aanspoelen, de overvloed van het teveel. Woorden blijven puur op een eiland, als een enige soort. Onvermengd. Onvermengd, weet je nog?
Puur.
Streel de deuren en het glas, tast wat stenen op elkaar, brandt de geuren
van zon en hars en water in je geheugen en schrijf op je voetzool
wat je niet mee hoeft te nemen
alles blijft, ook wat je vergeet, ook wat je niet meer weet.
van zon en hars en water in je geheugen en schrijf op je voetzool
wat je niet mee hoeft te nemen
alles blijft, ook wat je vergeet, ook wat je niet meer weet.
- ik had handen en een hoofd en borsten en ogen
en
De Avond
deed mijn mond open de kamer werd te klein voor wat er spoot aan woorden, zwarte gaten en hoop en verlangen, verdriet en liedjes met onvermogen tot troost en al de hiaten tussen spatten en vlekken en grillige trajecten van projectielen op muren en plafond en de beesten die tot leven kwamen uit de leegte binnenin met vormen van een diepe schreeuw en donker met een grijns en leedvermaak voor wie verduren moest wat ik braak, mijn mond, mijn binnenband, mijn ingewand van hart en geslacht en keel -
hoe oneindig al de dingen zijn. Genot en pijn.
(en een restje spaghetti)
- lichaam is een mens -
De Nacht
Roet, ivoorzwart misschien, en nabij. Hoe dieper ik kijk hoe groter de pupil. Tot het moment van ontploffen.
Roet. Ivoorzwart misschien.
De stapel hoog en laaiend vuur. Trompetgeschal. Het uur van laat en middernacht, het treffen. Zucht en toch(t).
Vannacht wil ik de hemel zien, mijn adem op een ooievaart,
West...
of
ZuidZuid...
in: onafgewerkte tekst - of af te werken tekst?
hoofdstuk 7,
hoofdstuk 8
hoofdstuk 9
hoofdstuk 10,, § 7, § 8, §9 pag. 7-16 (in wacht)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten