zondag 25 september 2011

bull's eye

Chaque année, la fin septembre et le début octobre résonnent d'un cri fascinant : le brame du cerf qui vit pleinement la saison des amours. (Sud-Ouest, 24-09-11)

  • BRAMER, verbe intrans.
ÉTYMOL. ET HIST. − 1528 [d'apr. FEW t. 15, 1, p. 241a] « pousser le cri propre à son espèce (du cerf) » (Marot dans Lar. 19e) ,,Il n'est pas même si usité, quand il se dit du cerf, que Rêre`` note Trév. 1704; 1534 « id. (d'une vache) » (Rabelais, Gargantua, éd. Marty-Laveaux, t. 1, p. 72); 1534 « id. (d'une pers.) » (Ibid., p. 29) − 1660, Oudin Esp.-Fr. s.v. bramar; repris en 1808, Boiste. Terme bien vivant seulement en occitan, en franco-prov. et dans le domaine bourg.; parvenu dans le fr. du Nord seulement au xvie s., prob. grâce à des aut. tels que Cl. Marot, Rabelais, d'Aubigné, largement influencés par la lang. occitane. Empr. à l'a. prov. bramar « chanter (en parlant d'un homme) » (xiie s. dans Carl Appel, Provenzalische Chrestomathie, Leipzig, 1895, p. 52, no 12, 5e strophe), « braire (de l'âne) », « chanter (du rossignol) » (id. dans Rayn.), « crier » (1432 dans Pansier t. 3), « désirer ardemment » (Pt Levy), lui-même issu du got. *bra(m)mon (EWFS2; Gam. Rom.1 t. 1, pp. 366-367) corresp. au germ. *brammôn à rapprocher du m. b. all. brammen, formations apophoniques p. rapp. au m. h. all. brummen [all. mod. brummen « gronder »]. Étant donnée l'aire géogr. du mot dans la Romania, il semble préférable de faire dériver ses représentants du got. que du germ. (hyp. de Brüch, p. 63; REW3, no 1270; FEW t. 15, 1, p. 240; Dauzat 1968).
Centre National de ressources textuelles et lexicales






hoofdstuk 7§ 10
tot het einde

zaterdag 24 september 2011

XXXII - een gebied dat 'zwijgt'

ad lineam, numquam fore ut atomus altera alteram posset attingere itaque ** attulit rem commenticiam: declinare dixit atomum perpaulum, quo nihil posset fieri minus; ita effici complexiones et copulationes et adhaesiones atomorum inter se, ex quo efficeretur mundus omnesque partes mundi, quaeque in eo essent. Quae cum tota res (est) ficta pueriliter, tum ne efficit [quidem], quod vult. nam et ipsa declinatio ad libidinem fingitur 
Hoe je leeft en sterft zal in je organen te lezen zijn maar niet hoe je beminde. Het rimpeleffect, de samengeplooide lucht en landschappen die op je flanken groeien gaan ook mij niet voorbij. Herken je me nog in een andere vorm. Ik werd gegoten en hergoten en tenslotte geworpen. In de worp herkent men de werper, maar wat met het stierenoog? Het ruwe blauw van medianentransgressie, een uit mijn middeleeuwen stammende overschrijding van het gedachtenexperiment dat als een expansievat in mijn nek groeide, het is onzichtbaar geworden door de opake verf van vrijheid en negatie. Lagen kant en ijzer vormen het camouflagepak. De systemische implicaties van het geluid dat de trommel elke ochtend achterlaat als een wezen dat in een builige stilte klauwt, zijn onderschat. Hun ronkende vacht heeft poten en flatuleert als de ogen van de straat zich nog ongeloken binnenwaarts blinderen. Korea, China, Sylvia Plath en de vlakten van een nakende Kalahari, bezaaid met uitgedroogd struikgewas en gierende drakenvlieg, weggespoeld of afgegraasd, waar olifanten het landschap epileren, zoeken vingers in het gras en maaien, minder vaak. Ze analyseren het grote aantal variabelen, bundelen het tot een getijdegolf, die voortijdig krimpt, aphanisis geïllustreerd, anticlimax in de grijze wolken, vuil katoen dat dotsgewijs de luchten kleurt, grauwe kuddes met gekeerde rug sluiten de slechts blatende gelederen. Draagt de duivel een doedelzak en klinkt het volk als ratten?
Hier zingt weer het koor, daar hinnikt het zwarte schaap.




hoofdstuk 7, §11, p. 12
hoofdstuk 11, §9, p. 23
In: retroactief - & - moest je ook lachen?
Het moment comique komt achteraf. Eerst is er iets als 'bevroren ideologie'.

vrijdag 23 september 2011

XXXI - vuurvogel

ex qua quaeque res efficiatur, alterum, quae vis sit, quae quidque efficiat, de materia disseruerunt, vim et causam efficiendi reliquerunt. sed hoc commune vitium, illae Epicuri propriae ruinae: censet enim eadem illa individua et solida corpora ferri deorsum suo pondere ad lineam, hunc naturalem esse omnium corporum motum. [19] Deinde ibidem homo acutus, cum illud ocurreret, si omnia deorsus e regione ferrentur et, ut dixi, ad lineam, numquam fore ut atomus altera alteram posset attingere itaque ** attulit rem commenticiam:

Een gezicht als een rozenblad op een stille vijver, dat soort chinese beenstructuur, een kop met zwijntjes, ach, die dingen, laat ze voor wat ze zijn. Of dacht je dat mijn twee duiven doffer zijn sedert je passage? De wirwar van rode en blauwige kabels en draden die migreerde naar een capitalere plek waar kortsluiting nog steeds dagelijkse kost is, evenals overstromingen in weinig lager gelegen regio en zucht allerhande, meest ver- met onbestemde bestemming. Adressen zijn virtueel. Zou dat ook voor ver langen gelden? Hier staat een oude schrijfmachine. Ze ruikt naar jazz. Ach, onzin. De geur van een leren jas, koffie in een vingerhoed, een knik naar de symbomen overal en het spontane gebaar naar de sigarenbedelares. Geen meisje zonder zwavelstokjes. Rookgerei, vuur. En ijs. Brandend ijs, dat weet je, weet ik.
Ik hark de blaren



hoofdstuk 7, § 10-12
hoofdstuk 9, § 10, p. 26
hoofdstuk 11, § 9, p. 16

dinsdag 20 september 2011

Αλκυονίδες ημέρες

propter soliditatem, censet in infinito inani, in quo nihil nec summum nec infimum nec medium nec ultimum nec extremum sit, ita ferri, ut concursionibus inter se cohaerescant, ex quo efficiantur ea, quae sint quaeque cernantur, omnia, eumque motum atomorum nullo a principio, sed ex aeterno tempore intellegi convenire. [18] Epicurus autem, in quibus sequitur Democritum, non fere labitur. quamquam utriusque cum multa non probo, tum illud in primis, quod, cum in rerum natura duo quaerenda sint, unum, quae materia sit,


koudvuur en een vogel pikt
roerloos staat de wijzer
een rivier of vijf
of duizend ironieën
later strijkt de vogelschrik
glad en rood het water



hoofdstuk 11, §9, p. 16, p. 18
in: have a whiskey now
and splitting headaches

zaterdag 17 september 2011

XXX - bloed kruipt...

cum Attico nostro frequenter audivi, cum miraretur ille quidem utrumque, Phaedrum autem etiam amaret, cotidieque inter nos ea, quae audiebamus, conferebamus, neque erat umquam controversia, quid ego intellegerem, sed quid probarem. [17] Quid igitur est? inquit; audire enim cupio, quid non probes. Principio, inquam, in physicis, quibus maxime gloriatur, primum totus est alienus. Democritea dicit perpauca mutans, sed ita, ut ea, quae corrigere vult, mihi quidem depravare videatur. ille atomos quas appellat, id est corpora individua
Wolken pletten spruiten in een hersenpan, ander drager is er niet dan de kracht van de grootte die tolvlak geeft, onvermoed van macht. Het schiet niet op. Meer dan duizend wachtenden terwijl de zon klimt, vlokken smelten en een kater zijn buik toont aan het licht. De oefening van wat ik schrijf gaat van 2941 naar 4 tot 7. Niet elke vinger is een kerfstok, maar een wandbeen wacht op de etsnaald, de voeg opent en sluit als een stembandspleet. Het geluid is infrasoon. Zet op: je olifantenoor - hear the rum-be-ling and tum-be-ling and duhduhduhdhu... nicht totzukriegen, met zijn twee kaakhaken die hij als gewichthefmechanisme inzet en als grijper op het koren van het mobile rond zich, dat immer draaien van een tamboer tot ze bramen vormt, waarna de schoenen niet meer uit te trekken zijn. Hier is geen lineaire oplossing voor te bedenken en de bolvormige zijn ontoereikend. Wel mooi is het iriseren ervan, als compensatie. Een draagnacht met smalle glimlach strijkt het lover en over de droomschuit bezatten zich handen - denk Schiele, Klimt,... Rops. De rokerige uithoeken van je stem. T'chien, de stille, onverdacht als hij zijn onderlijf in zonaanbidding vleit, bijt feller dan de blaf die hij nooit uit. Cassant, mijn gedacht. Het zijne ook. Maar hij is bloed en overal. Aan de verhoogde einder rent een zonnehond. Chiîcken stopp'd laaayin' egggs, caaaws're not prducin'. Een gedigitaliseerd fenomeen zoekt zijn weg, als geschenk. Onwaakbaar en heel levend val je met jou tesamen als i can spend forever finding nothing radslag na radslag in een binnenhuid, eindelijk in zelf naar binnen sluipen, het huis is het huis. De zon klimt naar de wangen, tooit met vuur en ijs. Ik zie als vogels handen gespreid. Klimmen, duiken, rusten, leven. Zwevend boven. Dog polijst een hematiet en kwijlt. Stenen kunnen bloeden.



hoofdstuk 7, § 11, p. 7 - 11 (e.v)
hoofdstuk 8-10
hoofdstuk 11, § 9, p. 10, p. 14, p. 16
in: Shylock, bijvoorbeeld, en onrustige tijden