vrijdag 11 mei 2012

parelbok

satis hoc loco dictum sit. erit enim iam de omnium virtutum cursu ad voluptatem proprius disserendi locus. nunc autem explicabo, voluptas ipsa quae qualisque sit, ut tollatur error omnis imperitorum intellegaturque ea, quae voluptaria, delicata, mollis habeatur disciplina, quam gravis, quam continens, quam severa sit. Non enim hanc solam sequimur, quae suavitate aliqua naturam ipsam movet et cum iucunditate

Een poëtica van angst en zekerheid, waar het wringt tussen taal en daad o baba. Hoe vorm en substantie te begrijpen? Wie heeft honger, wie is de courtisane die je voedt, de oxidatieve stress op je membranen, wie houdt je botten zichtbaar onder een verre huid, het vel der vellen, niet te kraken formule voor de amfoor die je bent. Het seizoen van druiven en tabak, en de zieke bacchus die ze toont, hij overleeft de eeuwen. Komt het doek terecht, het etspapier, het mezzotintendinges, zal je als inkt het bloed gebruiken met zwarte as gemengd? Het zou lente moeten zijn, onthouding, ascese, maar dra zindert de zomer, die pigmenten dieper maakt, het bruine van je handen en mahonie van je oog, de kleur van het bedekte leven. Woes... Ik wil er bezetting worden. In rood en blauw en en groen en paars als de pest op scène, weg van glossy vaudeville, uitgekozen. Door de meester. We waaieren uit, wandelen uit van Rusland naar Espanje onder luit en trom - calanda calanda dreunt het hart. Het is een kwestie van perspectief - hoor ik je schrijven - en dat de tijd er nog niet is, maar ooit... dus blijf ik westwaarts kijken door de ogen van het oosten: het brood op straat druk van blote voeten zijn geschrift in zand en steen poreuze woorden in de ether, Liefde, dat zigeunerkind... wacht je voor haar vlugge vingers, zij die geen wetten kent maar als een vogel ongetemd blijft zingen. Kijkpijn, wangedrocht en karbonkel, fonkelogen, zomeringezogen geuren in de glazen en beddengoed van herinnering, het walsen van het beeld, een stem van concaaf naar convex en nederwaarts het duister in van lijf, de parallax van lichaam zijn, symbool en het reële, en er is niemand thuis. We vieren de kunst van cena in het gedicht van de maaltijd die je schreef, je roeren in het artostieke veld van voedsel en verwenden, vergeven en vergeven zijn van weelde en nabij, niet verder dan de uitgestrekte arm, niet verder dan je laatste doek, de mooiste ets van je hand, het boek, te lezen, onroerend goed; dit is wat een lichaam doet: dansen op de borden, op de boorden van gebed, op de richel van de wijn, het roze rauw van zijn binnenkant, het secreet, het geheim dat zich slechts wezen laat in nieten, het Genot. Het is de tafel na de tafel, het is de ultieme andere scène.




(goodenough)
hoofdstuk
heden



Geen opmerkingen: