zondag 30 januari 2011

fragment 507,5

Dat we in oorlogszone leven op de rand van onze huid waar handen wapens blijven
of ze nu strelen of
ons markeren met een ster
van naalden 


hoofdstuk 7-11, 
§1, p. 29

zaterdag 29 januari 2011

1 octaaf hoger

fragment


niet langer wassen
meer grommen
de tong merkt
hoektandgroei
het is best een hond te zijn
onderhand
en te wachten op
je vlooien

woensdag 26 januari 2011

alleen nog dit

But we are, as it were, marked for life, and that mark is insuperable, irrecoverable. It becomes the condition by which life is risked, by which the questions of whether one can move, and with whom, and in what way are framed and incited by the irreversibility of loss itself.

Judith Butler
Loss, the politics of mourning, Afterword.



v e r s a k e r d   d e   h e i l i g e   m o n d    s a k k e r    h e t    s p u u g    h e t     s p e e k    h e t     g e s p r e e k    h e t      s a i n t e     v e r d o m d e    g e p r e e k     s a k k e r d e n o n d e d j u     m i l j a a r     g e s a c e r d     g e s u i k e r d     h e t     z o e t e     d e     w e l v i n g     v a n    h e t     d i e r     d a t     o p s t a a t     i n     h e t     l i j f      d e      e r e c t i e l e     b e e s t e n      s a n c t  i     s a n c t u s      e n      p e  k      e n      v e r e n      v a n      m i j n      w e r e l d      d e      g r a a l      d e      b a a r d      d e      g e k a s t i j d e     t a a l      h e t      v e r h a a l      b u i t e n      h e t      k l e i n e      d e       d o o r s t o o t      h e t       v o o r h o o f d      g e b r o k e n      h e t      p u i l e n     h e t      v u i l e      h e t     o n v e r w a c h t e      h e t      z a c h t e      h e t       r e i n e      h e t      v i l e i n e      h e t     h e l e      d o o r      h e t      r e ë l e      h e t       z i j n      b u i t e n     m i j      e n       i n       i k      h e t       z i j        j i j      h i j    

het nu met zijn lange nek duwt hard
het heeft borsten en een baard maar
sterft restloos van de dagen
slag na geslacht
is er niet
so sade

met mijn gezicht verloor ik mijn lichaam
met mijn lichaam mijn gezicht
de rode stad is leeggelopen
omgespoelde handen gedoopt
en ingelanden als een versteend woud
wervel voor wervel
na
het tragend hart dat uitklopt
............................... - dokdok   dokdok   dok   d o k    d -
en valt
vergeten dat je ophoudt aan mijn vel

we verwonden elkaar
omdat we leven, dat is de nullijn van geweld
zij is de vloer onder de mat, het fundament van alles
je scherp gebeente gekruist
als  degens
op het geraamte van
meer schrijf ik je niet
dan wel
ik raap de nagels op die je elke dag verliest en spaar ze voor
later als jij als ik ouder en berooid krabben willen
en kreeft en mossels en garnalen
grijze
aan zee
met een pint bier

dichter ben ik niet

ik schreef een gedicht over zand
en stenen en iets dat overbleef
diamant, denk ik, en jij en mij
toen heb ik alles maar weer geschrapt
want het trok op niets en rijmde op ei

dichter kom ik niet vandaag

Alleen nog dit*

Ja alleen nog even dit,
heel kort dan:
hoe ik die avond bij je kwam
in die andere stad
dichtbij waar je leefde
hoe ik er alles voor over had
om bij je te komen die avond
die mildbeschenen avond
zachte zon
en het blauwe licht van de vooravond in de straten


hoe we daar stonden en 'Iets' 
- waar ik geen woord voor vinden kan -
was en integriteit de doorslag gaf.
Sindsdien in tiktakkende onrust verliet je me
maar, dat wou ik nog even zeggen:
weggaan deed je niet.


- U heeft uw punt gemaakt.


(* alleen nog dit: naar 'Alleen nog dit', Remco Campert - Een oud geluid)

hoofdstuk 7-8
hoofdstuk 9, § 10, p. 26
hoofdstuk 10
hoofdstuk 11, § 1, p 14-26

vrijdag 14 januari 2011

bull?II



Schelling,  System des transcendentalen Idealismus:



Im Ich sind ursprünglich Entgegengesetzte, Subjekt und Objekt; beide heben sich auf, und doch ist keines ohne das andere möglich. Das Subjekt behauptet sich nur im Gegensatz gegen das Objekt, das Objekt nur im Gegensatz gegen das Subjekt, d.h. keines von beiden kann reell werden, ohne das andere zu vernichten, aber bis zur Vernichtung des einen durch das andere kann es nie kommen, eben deswegen, weil jedes nur im Gegensatze gegen das andere das ist, was es ist. Beide sollen also vereinigt sein, denn keines kann das andere vernichten, doch können sie auch nicht zusammen bestehen. Der Streit ist also nicht sowohl ein Streit zwischen beiden Faktoren, als zwischen dem Unvermögen, die unendlich Entgegengesetzten zu vereinigen, auf der einen, und der Notwendigkeit es zu tun, wenn nicht die Identität des Selbstbewußtseins aufgehoben werden soll, auf der andern Seite. Gerade dies, daß Subjekt und Objekt absolut Entgegengesetzte sind, setzt das Ich in die Notwendigkeit eine Unendlichkeit von Handlungen in Einer absoluten zusammenzudrängen. Wäre im Ich keine Entgegensetzung, so wäre in ihm überhaupt keine Bewegung, keine Produktion, also auch kein Produkt. Wäre die Entgegensetzung nicht eine absolute, so wäre die vereinigende Tätigkeit gleichfalls nicht absolut, nicht notwendig und unwillkürlich.