consecutionem affert voluptatis, sic in omni re doloris amotio successionem efficit voluptatis. [38] Itaque non placuit Epicuro medium esse quiddam inter dolorem et voluptatem; illud enim ipsum, quod quibusdam medium videretur, cum omni dolore careret, non modo voluptatem esse, verum etiam summam voluptatem. quisquis enim sentit, quem ad modum sit affectus, eum necesse est aut in voluptate esse aut in dolore.

Lluvia, je mag regen lezen, maar ook... wat je maar wil.
Apollinaire, Luv'ya, you via, ... . Lluvia, de grijze, onbestemd niet zwart
niet wit. Luoo, lueis, luei. Ik wind mij op met mijn linkeroor, de
houten deur heeftt een sleutelworm. Wat delft de archeoloog uit
hersensporen: here's a ready maid, ready made in reddy may, rain in may,
reign in me.
Holen. In een universum, duoversum, tri - tortilla, fajita,
zilverpapier.
Mei was de strafste mei was de stilste - van veel naar minstens één is
geen lomwainseun tot toch weer een drievuldigheid. De röntgenstralen en
de fluids ter ontwikkeling. En ik, ik strompelde door worstelzand van
wensen, zo graag willen, plots verkrijgen. Water water amniolater, op
tafel ligt doorgezakt de kater, een platte soufflé.
Stemmen sterven in een morgen vol force feeding met merelzang en het
gestommel van letters die hun zin zoeken, coucou hibou, tussen de
bladeren verloren gelegd. Ik las liefdes, vrijages, pardonnages,
passages, plages van ages, het stranden en rollen van emotiezee.
Likplotsheid van de eigen borst gevolgd door kuchen. Viervoetigen leggen
hun nachtpoten op een mistbank te rusten en glijdende wezens roeren
steen. Ladders en slokkige slangen spannen steken van rag, de kuitnaad
strak over de gastrocnemius, het strelen van een wreef, de nagels
ongelakt, de ene voet, de ene teen performant uit zand gehesen, en dunne
armen als voorpoten in een tomatentuin met borderheren. Èn een dadame -
één. Ook de wijze lijdt, stuk van zijn geheugen kwijt, het achtste
kwart, het verre part waar zij werd opgeslagen, bij toeval deze ochtend
even
terug
- ik zoek niet, ik vind - eun zaakbrug - zin te geven aan
wat zich voordoet aan tekens: de vraag, de uitroep, de komma en het
punt. Droomt hij soms - een kleine droom - sterft hij nog als hij
instrument wordt van wat hij zegt te doen, te zijn, is dood de kleine of
de grote? Ik roep hem tussen koffie en citroen. Slagregen martelt 'het
huis'. Het gebergte grommelt neurotisch. Aan het einde van een koord
hangt een zoen, veroordeeld vanwege het kussen. Het treft - Lamoechair -
schommelend - openeeropeneer - de schoot vol doek en kale honger in de
vingers op zoek naar haar. Er is binnenmuziek achter de ogen. Porales
seporal paparolt mamarolt parla parci parça, parole parole. Het zachtste
is je voorhoofd, het zachterste de huid rond je ogen, het zachtigste je
glans. Walvisbloemen zijn bedreigd, en Wagner voor apen en dolfijnen,
zoals de beruchte parels. Ik wrijf je oor en wind je op. Je bent er
niet. Daar ben je dus. Doelloos genot. De negatie van alles en minder
nog dan niets, gapend diep. Kopflos in Liebe, met wimpers geschreven.
hoofdstuk 7-12, fragmenten en weekoverzicht
Kristeva & Sollers - Žižek - Hegel - Rook