As soon as we enter the symbolic order, the past is always present in the form of historical tradition and the meaning of these traces is not given; it changes continually with the transformations of the signifier's network. Every historical rupture, every advent of a new master-signifier, changes retroactively the meaning of all tradition, restructures the narration of the past, makes it readable in another, new way.
Thus, 'things which mean nothing all of a sudden signify something, but in a quite different domain'. What is a 'journey into the future' if not this 'overtaking' by means of which we suppose in advance the presence in the Other of a certain knowledge - knowledge about the meaning of our symptoms - what is it, then, if not the transference itself? This knowledge is an illusion, it does not really exist in the other, the other does not really possess it, it is constituted afterwards, through our - the subject's - signifier's working; but it is at the same time a necessary illusion, because we can paradoxically elaborate this knowledge only by means of the illusion that the other already possesses it and that we are only discovering it.
S. Žižek - The Sublime Object of Ideology, p.58
Het is ochtend en ik houd me vast aan een kop koffie. De nacht was te kort. Alles lijkt bizar: waarom ik hièr zit, hoe ik hier kom en hoe ik me afvraag: heb ik een kater!
Mijn ogen dwalen in de registers van mijn geheugen.
Ik hang vast aan ogen van schitterend amfibool, gevlamde eb en mahonie, vingers die in een baard plukken, handen en armen die onverwacht explosief gesticuleren en woorden, uitdrukkingen, tussengooisels als ‘pfff’ en ‘oech’ en lach en gedachten kleurrijk boven de tafel schilderen, om daarna even plots stil te vallen in een schoot van magere benen die zelfs om elkaar geslagen nog toelaten dat beide voeten de grond raken. Ik wil mijn handen op die knieën leggen.
Ik houd me vast aan een kop koffie. Zwart legt hij een isolatielaag tegen mijn binnenkant terwijl ik mij uiterlijk als vanouds niet laat kennen. Tenminste, dat denk ik. Ik stort een bodem in mijn maag, een shot cafeïne, om me niet te verliezen in gedachten van 'utterly confused'.
En zijn die haast vogelachtige handen, als kieviten op een veld, met onnavolgbare vlucht - dat duiken, zwenken, stijgen, rusten….
Ik had gezegd: “Ik wil ze zien en voelen”. Dat mocht en deed ik dus.
Ik palpeerde ze beiden (zou mijn ogen willen sluiten) en voelde ze als braille. De nagels, het bot, de huid, het vlees van de muizen. Ik navigeerde als vanouds tussen metacarpalen, vond snuifdoos en webbing. Zocht de ijkpunten, maakte een mentaal plan en hing alles vast in mijn eigen vingerprent.
Dat was ik, prentenverzamelaar. Van onzichtbare platen. Het handencabinet…
Met kijken en voelen van handen als puur genot.
Mijn ogen zijn daar gebleven, op dat gezicht. En als met een laserpen snijd ik lijn na plooi, de baard, de lange nek daaronder, kwetsbaar als Nzou’s plek.
Elke dag sedertdien.
1 nov. 2007 - 1 nov. 2011