zaterdag 6 november 2010

imagine

En je was er. 
Ik vroeg me af of je ginder 's nachts ooit buiten bent. Tussen de bomen loopt. Of er ook glimwormpjes zijn.
Staan er veel paddenstoelen, net als hier ?
Zit er vis op de vijver?
En vliegt er een buizerd over het vuur?



hoofdstuk 7 
hoofdstuk 10, § 10 pag. 3

machtsverheffing

Iemand hunkerde naar Iemand-Anders
de zandkorrel die Iemand-Anders Iemand toeschoof was als een schat
toen kwam het wachten
Iemand werd hoorndol, doof, blind en stom gelijk, nam een mes en kliefde de zandkorrel in twee,
de twee delen elk in twee
de vier delen elk in twee
de acht delen elk in twee
de zestien delen elk in twee
de tweeëndertig delen elk in twee
de vierenzestig delen elk in twee
de honderdachtentwintig delen elk in twee
de tweehonderdzesenvijftig delen elk in twee
de vijfhonderdtwaalf delen elk in twee
de duizendvierentwintig delen in twee
de tweeduizendachtenveertig delen elk in twee
de vierduizendzesennegentig delen elk in twee
de achtduizendhonderdtweeënnegentig delen elk in twee
de zestienduizenddriehonderdvierentachtig delen elk in twee...
zo ging het tijden door
zo ontstond een woestijn.
aan de horizon verscheen Iemand-Anders
soms
of was het een fata morgana?


hoofdstuk  7 - 10

...amper vers

hij keek en wees
en zei: 'ik wil vlees".
ze nam akt van wat hij wou
en ontbeende een vrouw
hij vrat haar op
maar liet haar kop
en op haar huid
leefde hij zich uit

met een wiegijzer

zijn bezoek
bezag het doek
in een doos - apart -
een doorstoken hart
een paneel
bedekte het origineel

dat van de wereld was




hoofdstuk 10, § 11 pag.5-6

de (on)mens?

La dialectique du maître et de l'esclave réapparaît là. avec, si on peut dire, sa valeur psychogénique; ce n'est peut-être pas totalement décisif, la « Phénoménologie de l'esprit » n'épuise probablement pas tout ce dont il s'agit quant au développement de l'esprit, mais assurément on ne peut pas ne pas voir sa valeur psychologique, à savoir que c'est dans une rivalité fondamentale, dans une lutte à mort première et essentielle, que se passe ce quelque chose qui a le plus étroit  rapport avec sa constitution du monde humain comme tel, à ceci près que dans sa forme c'est bien en effet ce dont il s'agit, de rivalité qui est tellement essentielle, que ce que nous voyons à la fin c'est la réapparition, si on peut dire, des enjeux: le maître a pris à l'esclave sa jouissance, c'est-à-dire qu'il s'est emparé de l'objet du désir en tant qu'il était l'objet du désir de l'esclave, mais que du même coup il a perdu son humanité, c'est-à-dire que ce n'était pas du tout l'objet de la jouissance qui était en cause, c'était la rivalité en tant que telle, et cette humanité désormais à qui la doit-il ? Uniquement à la reconnaissance de l'esclave; seulement comme lui ne reconnaît pas l'esclave, cette reconnaissance n'a littéralement aucune valeur, c'est-à-dire que le maître devient comme il est habituel dans l'évolution concrète des choses, celui qui a triomphé et qui a conquis la jouissance devient complètement idiot, c'est-à-dire incapable d'autre chose que de jouir pendant que celui qui en a été privé garde tout le rapport humain, car lui a reconnu le maître et il a donc la possibilité d'être reconnu par lui, c'est-à-dire qu'il engagera la lutte à travers les siècles pour être reconnu par celui qui peut efficacement le reconnaître.


Lacan - Sém. 3, leçon 3


hoofdstuk 7 - 10

maandag 1 november 2010

amfibool²




Het is ochtend en ik houd me vast aan een kop koffie. De nacht was te kort. Alles lijkt bizar: waarom ik hièr zit, hoe ik hier kom en hoe ik me afvraag: heb ik een kater!

Mijn ogen dwalen in de registers van mijn geheugen.
Ik hang vast aan ogen van schitterend amfibool, gevlamde eb en mahonie, vingers die in een baard plukken, handen en armen die onverwacht explosief gesticuleren en woorden, uitdrukkingen, tussengooisels als ‘pfff’ en ‘oech’ en lach en gedachten kleurrijk boven de tafel schilderen, om daarna even plots stil te vallen in een schoot van magere benen die zelfs om elkaar geslagen nog toelaten dat beide voeten de grond raken. Ik wil mijn handen op die knieën leggen.
Ik houd me vast aan een kop koffie. Zwart legt hij een isolatielaag tegen mijn binnenkant terwijl ik mij uiterlijk als vanouds niet laat kennen. Tenminste, dat denk ik. Ik stort een bodem in mijn maag, een shot cafeïne, om me niet te verliezen in gedachten van 'utterly confused'.
En zijn die haast vogelachtige handen, als kieviten op een veld, met onnavolgbare vlucht - dat duiken, zwenken, stijgen, rusten….
Ik had gezegd: “Ik wil ze zien en voelen”. Dat mocht en deed ik dus.
Ik palpeerde ze beiden (zou mijn ogen willen sluiten) en voelde ze als braille. De nagels, het bot, de huid, het vlees van de muizen. Ik navigeerde als vanouds tussen metacarpalen, vond snuifdoos en webbing. Zocht de ijkpunten, maakte een mentaal plan en hing alles vast in mijn eigen vingerprent.
Dat was ik, prentenverzamelaar. Van onzichtbare platen. Het handencabinet…
Met kijken en voelen van handen als puur genot.

Mijn ogen zijn daar gebleven, op dat gezicht. En als met een laserpen snijd ik lijn na plooi, de baard, de lange nek daaronder, kwetsbaar als Nzou’s plek.
Elke dag sedertdien.


1 nov. 2007 - 1 nov. 2010